Het Boek. Serie 3. Jaargang 33
(1958-1959)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |||||
P.J.H. Vermeeren
| |||||
[pagina 235]
| |||||
menigvuldigd werden, en waarover T.C. Skeat voor kort zo een heldere samenvattende verhandeling heeft doen verschijnenGa naar voetnoot1. Hier wordt een derde tussen-vorm bedoeld, waarbij sprake moet zijn van een in samenwerking met een voorlezer vervaardigde transcriptie van een reeds geschreven, of althans in aanleg voltooide tekst. Op zich zelf zou dit weinig bijzonder zijn en toch met een dictee voor vermenigvuldiging vergeleken kunnen worden, ware het niet dat de voorlezer hier tevens auteur is, in casu dus Thomas van Aquino zelf, die - uiteraard - alle recht had zijn tekst gedurende zijn dictee te corrigeren, respectievelijk te wijzigen. Het is nu zo gelegen, dat men dank zij oudere studiën van Pierre Antoine UccelliGa naar voetnoot2, de editio leonina zelf, alsmede nieuwere beschrijvingen en onderzoekingen kennis draagt van een aantal autografenfragmenten, betrekking hebbend op vier werken van Thomas van Aquino. Natuurlijk worden deze als hoogst belangrijke bronnen beschouwd, ongeacht het feit, dat Thomas' handschrift - vanwege zijn onleesbaarheid - sedert jaar en dag als: ‘littera inintelligibilis’ aangeduid wordt, de nauwelijks te ontwarren vormen van dit schrift herhaaldelijk tot foutieve transcripties hebben gevoerd, en de zojuist genoemde Uccelli zijn gezichtsvermogen door bestudering van Thomas' autografen verloren heeftGa naar voetnoot3! Codex Vat. lat. 781 voegt nu een nieuw genre aan Thomas' litteraire nalatenschap toe; geen autograaf, maar een tekst - hoofddeel van ‘De Veritate’ - opgeschreven naar het dictaat van de auteur, die daarbij beschikte over een reeds zelf in littera inintelligibilis ontworpen oorspronkelijke redactie. Een (of meer) secretaris(sen) noteerde(n) het voorgelezene op losse perkamenten bladen van gelijke afmetingen. Nu en dan aarzelde Thomas; herhaalde een of ander woord, verving een uitdrukking, wijzigde een zin; dit alles om te beter uitdrukking te geven aan wat hij wilde weergeven. Gemakkelijk valt zich daarbij voor te stellen, hoe hij in zijn cel naar de kast loopt, er een boek uithaalt en na enig zoeken een bepaalde tekst woord voor woord dicteert. Dan: ook de secretaris kan zijn werk onderbreken; hij moet zijn pen scherpen of de inkt laten drogen alvorens aan een nieuwe kolom of een andere bladzijde te beginnen; ook hij staat op om zich van nieuw schrijfmateriaal te voorzien. Maar lijkt het wel zeker, dat wij ons in de cel van de auteur bevinden? Is er niet een grotere ruimte - een soort zaal - naast, waar meer | |||||
[pagina 236]
| |||||
personen aan het (op)schrijven zijn? - Zie: de secretaris is weggegaan en toch blijft Thomas doorgaan met voorlezen, respectievelijk dicteren; een ander secretaris zit op de plaats van de eerste en heeft zijn pen ter hand genomen. Hij zal haar blijven voeren tot zijn collega terugkeert, ongeacht of dit enkele minuten dan wel een een uur duurt.
De kritische lezer die zich afvraagt hoe dit alles te bewijzen valt zij gerustgesteld. Tot adstructie van zijn betoog heeft Dondaine namelijk een indrukwekkend en omvattend codicologisch onderzoek verricht, dat op fraaie wijze van analyse naar synthese voert. Hij gaat daarbij uit van codex Vat. lat. 718 en toont aan, dat deze tezamen met codex Vat. lat. 781 vervaardigd is door een met Thomas van Aquino gelieerde groep van scriptores. Er blijken drie kopiïsten - alle in dienst van dezelfde meester - tegelijk aan het werk geweest te zijn. Nu is er nog een derde codex - Vat. lat. 9851 -, welke in nauw verband met Vat. lat. 718 staat. Codex 9851 is daarbij vermaard, omdat hij mede een autograaf van Thomas inhoudt. Nader onderzoek leidt nu tot de gevolgtrekking, dat Thomas van Aquino bij het samenstellen zijner opera stellig van secretarissen gebruik heeft gemaakt. Meer: de twee handen welke naast Thomas' eigen hand in codex 9851 voorkomen vallen op paleografische gronden licht te identificeren. Indien zij dus in andere codices aanwijsbaar zijn, mag worden aangenomen, dat ook deze uit de omgeving van Thomas van Aquino afkomstig zijn. Dit nu kan - met 9851 in de hand - worden vastgesteld voor codex Vat. lat. 718. Vervolgens gaat Dondaine over tot een uitvoerige beschrijving en bestudering van codex Vat. lat. 781. Het detail-onderzoek leidt tot de vaststelling, dat daarin de zelfde drie handen voorkomen, welke ook in codex Vat. lat. 718 aanwijsbaar zijn. Nog komt daarbij, dat 781 een buiten alle normale omvang gegroeid (vijfde) katern bezit, waarvan aangetoond kan worden, dat het geruime tijd in handen van Thomas zelf was en door hem aan zijn leermeester Albertus Magnus werd uitgeleend. Het betreft hier een dag in dag uit door de auteur zelf bewerkt en voortdurend herzien stuk, van beslissende betekenis voor tekstopbouw- en structuur van ‘De Veritate’. Hoofdconclusie van dit eerste deel van Dondaine's boek luidt dan, dat er een scriptorium van Thomas van Aquino geweest is, waaruit de codices 718, 9851 en 781 zijn voortgekomen. Nadat hij dit heeft vastgelegd zet Dondaine er zich toe te betogen, dat de door codex Vat. lat. 781 geboden redactie van ‘De Veritate’ gedicteerd is op boven aangegeven wijze. In afwijking van Dain wordt daarbij onderscheiden tussen origineel (blz. 100 omschreven als: ‘manuscrit primitif du texte traditionnel’, maar daarom nog niet noodzakelijkerwijs van Thomas' hand) en autograaf (in de | |||||
[pagina 237]
| |||||
zin van tekst door de auteur eigenhandig neergeschreven). Gelijk te verwachten gaat hier filologie in codicologie over; anders gezegd: wordt het tekstonderzoek betrokken in het codexonderzoek. Daartoe biedt Dondaine tevens een fragment in diplomatische editie, waarvan de toegepaste wetenschappelijke techniek vraagt om vergelijking met de gevolgde in de uitgaven van Regula Magistri en Bruxellensis 5855-61. Tussen vele andere goed gekozen voorbeelden zijn daarbij die plaatsen het opmerkelijkst, waar - als ik mij zo uitdrukken mag - invloed der materie op de geest vast te stellen valt. Ik doel hier op enkele belangrijke redactiewijzigingen, alleen daaraan toe te schrijven, dat de al voorlezende, respectievelijk dicterende auteur pauseren moest om zijn secretaris(sen) gelegenheid te bieden, met een nieuwe kolom, of een ander blad te beginnen. In die minuten overdacht hij het laatst gezegde, en gaf dan - af en toe - daarvan een nieuwe redactie als de scriptor(es) weer het werk kon(den) voortzetten! Om zo te zeggen ‘zien’ wij de auteur dus formuleren, en zijn zo getuige van het ‘worden’ van de tekst. Vandaar dat codex Vat. lat. 781 met volle recht het ‘origineel’ van ‘De Veritate’ genoemd kan worden. In dit verband worde er tevens op gewezen, hoe opbouw van tekst en codex allernauwst samenhangen met de middeleeuwse universitaire praktijk der ‘quaestio’Ga naar voetnoot1. ‘De Veritate’ behoort tot de beginperiode van Thomas' onderwijs te Parijs; het bevat negen en twintig academische disputen met in totaal twee honderd drie en vijftig artikelen, die elk op zich zelf weer gelegenheid bieden tot een gemiddelde van ongeveer tien argumenten en contra-argumenten ten aanzien der voorgestane theses. Als men nu tevens bedenkt, hoe elke quaestio (in de middeleeuwse technische zin van dit woord) gesteld, verdedigd, en - zo nodig - andermaal verdedigd moest worden binnen vastgelegde weinig ruimte latende tijdsgrenzen, dan valt onmiddellijk te begrijpen hoe wij in de door codex Vat. lat. 781 geboden tekst van ‘De Veritate’ een naar betekenis en waarde nauwelijks te overschatten unicum bezitten. Deze middeleeuwse universitaire praktijk houdt verder in, dat de tekstgeschiedenis van ‘De Veritate’ ook een universitaire traditie bezit, welke als pendant der niet-universitaire beschouwd mag worden. | |||||
[pagina 238]
| |||||
Beide nu vertonen aspecten en facetten welke hun gemeenschappelijke verklaring in codex 781 vinden, hetgeen op zijn beurt voert tot de vaststelling dat de erin voorkomende tekst van ‘De Veritate’ archetypus der gehele traditie is. Nauwkeuriger omschreven: Dondaine's zeer belangrijke tweezijdige conclusie houdt in, dat codex Vat. lat. 781 voor quaestio II tot XXII artikel elf van ‘De Veritate’ het origineel is, terwijl het handschrift tegelijk de archetypus voor de gehele schriftelijke overlevering biedt. In deze overlevering nu overheerst vanaf den beginne de verscheidenheid. Uit het levende karakter van het middeleeuwse geschreven boek vloeit voort, dat ook de allervroegste overlevering - in casu te danken aan verschillende secretarissen, respectievelijk scriptores - al uit gemengde redacties bestaat. Er kan niet gesproken worden van enige homogeniteit, te vergelijken met die van het latere, gedrukte boek; een homogeniteit veelal, maar ten onrechte, voorondersteld bij de vaak fraaie stemmata, welke vele inleidingen tot tekstuitgaven sieren. Dwingt dit alles al tot uiterste voorzichtigheid, nog veel bedenkelijker is, zoals Dondaine overduidelijk aantoont, dat de universitaire traditie van Thomas' ‘De Veritate’ vol fouten steekt, ja eigenlijk alleen maar dienen kan als waarschuwing tegen een te groot vertrouwen in de over het algemeen zo hoog gewaardeerde exemplaria. Zonneklaar blijkt, hoe in het onderhavige geval universitaire exemplaria, beschouwd als officieel, gegarandeerd en beschermd door de reglementen der Universiteit van Parijs, valse zekerheden verschaffen en de onderzoekers geheel op dwaalsporen brengen. Dit is wel een heel ander geluid dan wij - vooral sedert Jean DestrezGa naar voetnoot1 - gewoon zijn te vernemen. De waarschuwing is echter van te groter belang naarmate men zich beter realiseert, dat het geval van Thomas' ‘De Veritate’ geenszins een uitzondering behoeft te vormen.
De hoofdbetekenis van Antoine Dondaine's Secrétaires de Saint Thomas ligt in de vaststelling van het historische feit, dat er gesproken moet worden van een voor Thomas werkend en wel-functionerend bureau (scriptorium) van secretarissen, wier drieledige werkzaamheden in hoofdzaak bestonden uit:
| |||||
[pagina 239]
| |||||
Zijn nader onderzoek van de gedicteerde tekst van ‘De Veritate’ in codex Vat. lat. 781, heeft daarenboven doen zien, hoe dit ‘origineel’ wel dient te worden onderscheiden van de bekende ‘autografen’, maar dat de waarde ervan zeker niet lager geschat mag worden. Tot nog belangrijker conclusies voert, ten slotte, de vergelijking van dit origineel met de schriftelijke overlevering. Zij doet zien hoe men ten opzichte der middeleeuwse tekstoverlevering - met inbegrip van die der pecia - de grootste omzichtigheid moet betrachten, en er zich niet genoeg van kan doordringen, dat in verband met het levende karakter van het middeleeuwse geschreven boek de diversiteit altijd verre boven de homogeniteit uitgaatGa naar voetnoot1. De opvatting dat men teksten niet kan kennen zonder de boeken waarin zij voorkomen te bestuderen, heeft voor middeleeuwse bronnen als vanzelf geleid tot het bestuderen van de tekst in zijn codicologisch verband. Ongetwijfeld zal daarbij het samengaan van codicologie en filologie in uitgaven en studiën als de hier behandelde, gezien de gewonnen resultaten van algemene betekenis, strekken tot methodologische verfijning en daarmede nauw verbonden wetenschappelijke verrijking van beide disciplines. | |||||
Geschiedenis van het Latijnse schriftDe algemeen aanvaarde stelling, dat men voor goed begrip van een wetenschap vertrouwd moet zijn met haar geschiedenis, geldt a fortiori voor de paleografie, sedert lang - en terecht - beschouwd als van beslissende betekenis voor de ontwikkeling dier historische studiën, wier materiaal hoofdzakelijk uit geschreven bronnen bestaat. Zij stelt ons immers niet alleen in staat deze bronnen te lezen, maar ook met begrip te hanteren; daarmede een combinatie scheppend, die het de onderzoeker mogelijk maakt zekerheid te stellen in plaats van vaagheid, welke laatste als vanzelf optreedt zolang wij niet weten wanneer en waar de gebruikte bronnen geschreven zijn. In het bijzonder voor de mediaevisten is de paleografie van doorslaggevende waarde. Niet ten onrechte heeft Kenneth Sisam betoogd, dat zij voor hen een precisie-instrument betekent, vergelijkbaar met de betekenis der archeologie voor de historici der oudheidGa naar voetnoot2. Nu thans de wetenschap der paleografie onder methodologisch en technisch opzicht voor zo structuele veranderingen en vernieuwingen staatGa naar voetnoot3, is het dus een gelukkig toeval, dat een voorname Italiaanse | |||||
[pagina 240]
| |||||
publikatie aandacht vraagt voor haar geschiedenis in uitgebreide zin. Het werk is van de hand van Giorgio Cencetti en voert tot titel: Lineamenti di Storia della Scrittura latinaGa naar voetnoot1. Professor Cencetti heeft in het laatste decennium zijn sporen verdiend met een aantal belangrijke studiën, waaronder vooral zijn heldere uiteenzetting over de nieuwe richting in de studie der paleografie aandacht getrokken heeftGa naar voetnoot2. Om op zo duidelijke en inzicht gevende wijze te handelen over nieuwe aspecten en facetten der hedendaagse paleografie moet men wel voortreffelijk met haar ontwikkelingsgang vertrouwd zijn. En ziehier nu, waarvan Cencetti in dit werk volop blijk geeft. Zijn boek onderscheidt zich allereerst door omvattende rijkdom aan verwerkt materiaal uit heden zowel als verleden, en vervolgens door grote aandacht voor het detail. Het laatste heeft hem, gelukkig, in de opbouw van het geheel geen parten gespeeld, zodat hoofd- en bijzaken wel onderscheiden blijken, en de nagestreefde volledigheid nimmer tot vermoeiende opsomming heeft gevoerd. Men onderschatte dit niet. Een geschiedenis te schrijven die oorkondenschrift èn boekschrift in hun juiste verhoudingen wil weergeven, die algemene en bijzondere beginselen en inzichten onderling tracht te verbinden, en die - ten slotte - ook in haar historische behandeling van moderne opvattingen getuigt; zulk een onderneming vraagt meer dan kennis en kunde alleen. Haar bewerker moet daarbij over ontwikkelde gaven van compositie en wetenschappelijke arbeidstechniek beschikken, en - bovenal - bijzonder volhardend zijn. Men mag de auteur van Lineamenti di Storia della Scrittura latina al deze eigenschappen toeschrijven. Of men nu zijn uiteenzettingen over schrijfmaterialen en -instrumenten bestudeert, dan wel kennis neemt van zijn opvattingen omtrent beginselen en terminologie; steeds weer blijkt Cencetti een bekwaam vakman die de punten op de i's zet, en de lezer nergens in het onzekere laat over zijn bedoelingen. Hij ontwikkelt nieuwe stellingen door te handelen over, ja uit te gaan van de eenheid tussen Karolingische en Gotische schriften, terwijl hij de soortgelijke samenhang tussen de humanistische en hedendaagse op vele plaatsen scherper stelt en verduidelijkt. Bijzonder belangwekkend is daarbij het omvangrijk hoofdstuk over de afkortingssystemen. Nog wordt in een aanhangsel over de allerjongste publikaties gehandeld. Men zal uit het voorafgaande begrepen hebben, dat Cencetti's werk niet zonder meer valt te rangschikken tussen de vele paleografische handboeken waarover beschikt kan worden. Wie tot vergelijking overgaat stelt vast, hoe de hier toegepaste historische behandeling | |||||
[pagina 241]
| |||||
van het onderwerp (mede steunend op een verbazingwekkende kennis van ook oudere, met name zestiende-, zeventiende-, en achttiende-eeuwse literatuur) geleid heeft tot een breed overzicht, dat vooral de grote ingewikkeldheid van het tot stand gekomene voor 's lezers oog voert. Op het eerste gezicht verwart al deze verscheidenheid, maar bij nader toezien bemerkt men spoedig, dat toch een duidelijk grondpatroon de basis daarvan uitmaakt. Het is 'schrijvers grootste verdienste op deze wisselingen tussen het algemene en het bijzondere steeds weer te hebben gewezen. Uiteraard biedt Cencetti's boek een uitvoerige literatuurlijst, waarbij men het de auteur niet kwalijk zal nemen, dat zij een Italiaans accent draagt. Wat men hem wel kwalijk kan nemen is, dat Dains ook in deze kroniek weer herhaaldelijk genoemde klassieke boek erin ontbreekt, en de titels in het Duits te vaak door drukfouten worden ontsierd. Om samen te vatten: Cencetti's Lineamenti di Storia della Scrittura Latina is een werk van betekenis, dat zijn waarde vooral ontleent aan het feit, dat het nieuw licht doet vallen op de geschiedenis van het Latijnse schrift in al zijn verscheidenheid van ontwikkeling.
(wordt vervolgd). April 1958 | |||||
Summary
|
|