Het Boek. Serie 2. Jaargang 32
(1955-1957)– [tijdschrift] Boek, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Pater Bonaventura Kruitwagen en de Moderne DevotieGa naar voetnoot1)† Vorden 7 Mei 1943, Kranenburg D 134.[1] Hooggeachte Heer De Man.
Met genoegen ontving ik Uw overdruk Over het veinzen bij de Moderne Devoten, dien ik met belangstelling las en herlas. De tegenstelling die U maakt tusschen de Mod. Dev. en Heraclitus, Democritus e tutti quanti, is inderdaad zeer sterk. Maar zouden die Grieken hun princiep ook in de praktijk even absoluut hebben toegepast als hun uitspraken luiden? We staan hier voor het ‘verschil’ tusschen theorie en praktijk. Eigenlijk bestáát dat verschil niet. Als theorie en praktijk niet met elkaar overeenkomen, dan is één van beiden fout. Dat kàn niet anders. De zaak zit eigenlijk zoo in elkaar: Theorieën zijn ongrijpbare dingen. Men kan er dus 100 naast elkaar zetten van de meest verschillende soorten; ze zullen met elkaar nooit in botsing komen. Maar zoodra ik één theorie in praktijk ga omzetten, dus tot iets reëels ga maken, kom ik in aanraking of kàn ik althans in aanraking komen met belangen, hetzij van mijzelf, hetzij van anderen, die ieder op zich weer op hun eigen theorie steunen. En dan eischt mijn belang of dat van anderen, dat ik de waarden van alle betrokken theoriëen tegen elkaar opweeg, en in mijn praktische handeling (woord of daad) dié theorie volg, die naar mijn eerlijke meening den voorrang moet of mag of kan hebben. Het conflict heeft dus niet plaats tusschen de theorie en de uit diezelfde theorie voortvloeiende praktijk, maar tusschen de diverse theorieën die ik op mijn weg ontmoet, zoodra ik één theorie in de praktijk ga omzetten. [2] Een voorbeeld: 'n Vader van een huisgezin is ziek, lijdt | |
[pagina 97]
| |
ondragelijke pijnen, en voelt heel goed dat hij zal sterven. Moeder en kinderen zijn bedroefd en verslagen. Om dat nog niet erger te maken, zegt de Vader maar voortdurend: Och, met de pijn gaat het nogal. En ik voel mij nu en dan zelfs beter dan gisteren. Is dat nu ‘veinzen’, alias huichelen? Dat wil dus zeggen: met een valsche bedoeling een ander misleiden? Want dàt zit toch in het woord ‘veinzen’. - En kan men dat ‘onwaarachtigheid’ noemen? Het is niets anders dan: de waarheid verbergen, maskeeren, tegenover diegenen die geen strikt recht hebben om op dàt punt, en in diè omstandigheden van mij te eischen dat ik de waarheid, resp. de geheele waarheid zeg. Of ook: tegenover diegenen voor wie het weten van de waarheid schadelijk zou zijn. De Vader hierboven vermeld, moet de volle waarheid zeggen aan zijn dokter. - En als hij weet of sterk vermoedt dat hij zal sterven, moet hij dat zeggen aan zijn vrouw, om haar bijv. niet plotseling voor allerlei complicaties in zaken, financiën, enz. enz. te zetten. Maar de rest heeft er per se niets mee noodig, en tegenover hen heeft de Vader dus volkomen het recht, de waarheid geheel of gedeeltelijk te verbergen. [3] Iedereen weet en ondervindt, dat er in de menschelijke samenleving een recht bestaat, om in bepaalde gevallen de waarheid te verbergen, en zelfs positief tegen de waarheid in te spreken. Want anders zou tenslotte iedere willekeurling U of mij allerlei geheimen kunnen laten vertellen, die ik niet màg vertellen. En daar er gevallen denkbaar zijn dat antwoorden als: ‘Dat gaat U niet aan’ of: ‘Dat weet ik niet’ reeds gelijkstaan met een Ja of Neen, kan dus ook het geval zich voordoen dat ik Neen mag zeggen of Ja, terwijl de waarheid precies het tegenovergestelde is. Daarenboven zijn er milieu's die hun eigen taal hebben. Als U als volkomen leek op de beurs komt, en daar bijv. gaat speculeeren, hebben ze U binnen een kwartier voor 'n ton opgelicht. En als U een marktkoopman op zijn woord gelooft, en onmiddellijk geeft wat hij U vraagt, wordt U óók vast en zeker opgelicht. En toch ‘liegen’ de beursmenschen en de marktkooplui niet, in den strengen zin van het woord. Zij spreken een conventioneele taal, waarin ja en neen (en derg.) een andere waarde hebben dan in de rest van de samenleving. Ook ben ik niet ‘onwaarachtig’ als ik U verzeker, dat ik bijv. een levende olifant hier op mijn kloostercelletje heb; of dat ik | |
[pagina 98]
| |
gisteren binnen 2 uur even naar Kaapstad ben geweest, heen en terug. Iedereen snapt dat dat niet waar kàn zijn. [4] En zoo bestaat er ook een aparte klooster-taal en volmaaktheid-taal, en daaronder ressorteeren de door U gegeven voorbeelden. Sommige ervan zijn misschien wat gechargeerd, of onhandig door een of andere devotissa geredigeerd. Maar ik kan U uit eigen, meer dan 50-jarige ondervinding verzekeren, dat die klooster-, resp. volmaaktheid-, resp. ascese-taal, nù nog overal wordt gesproken, en door iederen ingewijde wordt verstaan, zóó, dat men duidelijk weet dat er iets anders bedoeld wordt dan er wordt gezegd. Alleen een nieuweling of een vreemdeling loopt er mee in. En ook durf ik U op verbeurte van mijn hoofd - en dat is geen kleinigheid! - te verzekeren, dat Heraclitus, Democritus, Plato, Aristoteles enz. enz. allemaal maling gehad hebben aan hun eigen waarheid-spreuken, zoodra ze in het praktische dagelijksche leven met de gewone menschelijke dingen in aanraking, resp. in botsing kwamen. Excuseer deze lange beschouwing. Ze is eigenlijk niet tegen Uw stukje gericht, maar het is een soort zelf-oefening. Ik wilde nl. mijn gedachten over theorie en praktijk, een chapiter waarover ik al dozijnen keeren bij mijzelven heb gefilosofeerd, eindelijk eens op papier zetten om een proef-redactie ervan te maken. Want binnenkort moet ik wat hier op blz. 1 staat verwerken in een artikel dat ik aan 't schrijven ben over.... de historische methode in de Laurens Coster-vorsching!!!! Dit epistel is dus slechts een vóór-oefening! En nu heb ik nog 3 vragen. a) Jaren geleden heeft U alle wetten enz. bijeenverzameld tegen de goederen in de doode hand. Heeft U daar nog een overdruk van? - b) Heeft U ook nog een overdruk van dat stukje over die Antwerpsche(?) houtsnee die in Bazel(?) was terechtgekomen? En mag ik anders Uw eigen overdruk even ter leen hebben om te noteeren welke houtsnee het was? - c) Is Uw overdruk over veinzen uit het tijdschrift voor Kerkgeschiedenis? Zou ik daarvan den juisten titel + deel + jaartal enz. mogen weten? Bij voorbaat mijn dank.
Met vriendelijken groet t.t. fr. B. Kruitwagen O.F.M. | |
[pagina 99]
| |
† Vorden, D 134/19 Nov. 1947.Waarde Heer De Man.
[1] Hier gaat mijn eerste brief in de ‘nieuwe’ spelling. Dus overal voetangels en klemmen. Van Uw opstel Arke Noachs-Apameia kan men zeggen, dat het even gaarne zou aangenomen zijn in een tijdschrift voor Godsdienstgeschiedenis, of Bijbelwetenschap, of zelfs Oudheidkunde, ja ook voor Philologie, als in een tijdschrift voor Kerkgeschiedenis. Om nog te zwijgen van Munt- en Penningkunde! Het ligt er ook veel aan, op welk détail (onderdeel) de schrijver de<n> nadruk (daar ging mijn eerste delict!) legt. Zo<o>als (nr. 2) het artikel er nu ligt, zou ik pleiten voor Godsdienstgeschiedenis. Wat aardig, die Ark van Noë op die munt. Maar zulke vermengingen van heidens<ch>e en christelijke (daar ging nr. 3!) elementen zijn en waren niet meer dan natuurlijk. De nu komende eeuwen zullen nog veel vermengingen te zien geven van oosterse en westerse opvattingen. Wat 'n interessante tijd (maar ook beroerde) beleven we! We zien nu een wereldrevolutie met eigen ogen, en niet in de boeken, zoals bijv. de eeuwen van de Volksverhuizing. Als ze toen dagbladen hadden gehad, konden we ze nu gewoon overschrijven! Dus U bent toch óók ongedeerd, althans zonder blijvend letsel, [2] door die angst-, honger-, en vooral ergernis-periode heengesukkeld! Ònze grootste ergernis is nog geweest, dat wij, toen Holland etc. werkelijk honger leed, nog de helft hadden kunnen missen van wat we hadden. Maar we konden het niet over de IJssel krijgen. In mijn ex. van Campbell ontmoet ik nog steeds Uw brief van 17 Mei 1943, waarbij U een afschrift voegde van Uw stukje in Bibliotheekleven 1922, p. 258-9. U beweegt zich toch ook graag op diverse terreinen. Vroeger zat U met Uw Stichtige punten & Eckart plus aanhang bij de Moderne Devoten. Hoe meer ik die mensen bekijk, des te minder waardeer ik ze. Er zat geen ‘leven’ in. 't Was een mooie maar ook dooie beweging. Geen wonder dat ze door | |
[pagina 100]
| |
de Hervorming werd weggeblazen. Ze hadden met hun pessimisme geen ruggegraat om stormen te doorstaan. Als U nog overdrukken van die publicaties over hebt, houd ik me aanbevolen. Ik zit op 't ogenblik in het oude Jus civile van Justinianus, vooral zijn Codex. Ontmoette daarover een interessante incunabel van de Freeska Landriucht-drukkerij (niet bij Campbell; vgl. ald. p. 20 [neen: 620. Hier ging mijn vereenvoudigingswoede te ver]).
Vale sorte felici et omine fausto t.t. fr. B. Kruitwagen O.F.M.
D. de Man | |
Summary
|
|