Het Boek. Serie 2. Jaargang 30
(1949-1951)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onbekende Utrechtse uitgaven van Suster Bertken's boekjesHet was in 1924 dat Dr. Joh. Snellen de beide werkjes van Suster Bertken in de serie Herdrukken van de Mij. der Ned. Letterkunde op uitstekende wijze heeft uitgegeven, naar de edities van Jan Seversz. te Leiden (zonder jaar en van 1518). In haar voorrede leest men: ‘Andere oude uitgaven van suster Bertkens geschriften zijn niet tot ons gekomen en hebben misschien ook niet bestaan’. Sinds dien ben ik al twee maal, meer door het toeval dan door liefde voor de geschriften van vrome Suster Bertken, op onbekende vroege uitgaven van haar werk gestuit. De eerste keer, in 1925, ontdekte ik, dat Jan Seversz. vóór de ongedateerde, herdrukte editie - die wel van 1518 zal zijn - van het Boecxken van dye passie ons liefs heeren een vroegere heeft gedrukt, eveneens zonder jaar, die ik op 1516 meende te moeten daterenGa naar voetnoot1). Een ex. ervan is in de Preussische Staatsbibliothek te Berlijn. Vijf jaar later een tweede ontmoeting met niet bekende edities van haar werkjes. Dit keer betrof het Antwerpse uitgaven van Willem Vorsterman, zonder jaar - vermoedelijk van c. 1520 -, waarvan exemplaren te vinden zijn in de Cathedral Library te LincolnGa naar voetnoot2). Nu, na bijna 20 jaar, derde treffen met Suster Bertken. Een onbekende Utrechtse uitgave werd me onlangs gesignaleerd door de Londens-Duitse boekhandelaar-antiquair Heinrich Eisemann. Aan zijn grote welwillendheid dank ik het, dat het boekje me in Dec. 1949 voor een nauwkeuriger onderzoek ter kennismaking naar Den Haag werd gestuurdGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zonder overdrijving meen ik te mogen zeggen, dat deze vondst verreweg de belangrijkste van de drie is. In 1930 schreef ik, naar aanleiding van het feit, dat Suster Bertken's boeken blijkbaar het eerst in Leiden en daarna in Antwerpen gedrukt zijn: ‘Het is al eenigszins verwonderlijk dat deze niet in haar eigen stad, Utrecht, gedrukt werden. Een drukker was daar aanwezig; sinds 1514 was Jan Berntsz. er werkzaam’Ga naar voetnoot1), enz. En zo zijn er nu ter elfder ure inderdaad nog Utrechtse uitgaven, door Berntsz. gedrukt, te voorschijn gekomen, stellig vertegenwoordigers van de oorspronkelijke edities. Ik betreur het, dat Juffrouw Snellen, die steeds zo hartelijk deelde in mijn vorige vondsten, deze laatste niet meer mag beleven. I. Suster Bertken, Boeck tracterende van desen puncten....
Utrecht, Jan Berntsz., 23 Juni 1516, titelblad. Ondertussen bood hetgeen me uit Londen werd toegezonden in het begin een teleurstelling. Want het was niet, gelijk men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar gemeend had, een volledig exemplaar van het Boeck tracterende van desen puncten..., maar samengebonden waren slechts de drie eerste katernen ervan met de laatste katern van Bertken's Boecxken van die passie ons liefs heeren. De volmaakte overeenstemming in de uitvoering, gelijke teksttypen, gelijke bladspiegel, de aansluiting van de signaturen (D, volgend op A-C) is de oorzaak van de vergissing geweest. Blijkbaar is ze niet afkomstig van de binder M. Godillot, die het in een fraai Frans bandje, donkerblauw leer met gouden stempelornamentjes op de schutbladen, heeft gezet, doch van het antiquariaat Georges Heilbrun te Parijs, waar men, zonder kennis van de Nederlandse taal, de oorspronkelijke verzamelband ontleed heeft. Waar was ondertussen de bijbehorende rest, dus de katernen D-E van het eerste en A-C van het tweede werkje, gebleven? Mijn aanvankelijke teleurstelling, vooral ontsproten uit een grondige afkeer van defecte boeken, veranderde evenwel bij nader inziens in een lichte verheugenis. Immers, uit deze verkeerde samenvoeging bleek zonneklaar, dat Berntsz. niet alleen, gelijk ik verwacht had uit hetgeen mij was aangekondigd, het Boeck tracterende van desen puncten..., maar ook Suster Bertken's andere schepping, het Boecxken van die passie, gedrukt heeft. Er zouden me echter nog meer verrassingen in de schoot vallen. Want toen ik na het eerste onderzoek mijn bevindingen aan de heer Eisemann gerapporteerd had met de veronderstelling, dat wellicht het ontbrekende nog te achterhalen zou zijn, heeft deze met onverflauwde ijver verder gespeurd. Het gelukkige resultaat was, dat er een maand of drie later nieuwe schatten van dezelfde oorsprong op kwamen duiken, die me weer met grote welwillendheid toegezonden werden. Dit keer bleken het te zijn een compleet exemplaar van Bertken's Boecxken van die passie o.l. heeren, eveneens boven zijn nederige afkomst en stand gebonden in een donkerblauw leren sierbandje, nu van een andere Franse binder, Aussourd, afkomstig. Ook werd me gestuurd het voorplat van de bijna geheel leeg geplunderde oorspronkelijke band en daarin slechts hetgeen klaarblijkelijk als een waardeloos fragment oud drukwerk was beschouwd. Voor mij echter in het gehele verband van grote betekenis, want hierbij bevond zich de vermiste katern D8 van het Boeck tracterende van desen puncten, zodat van deze uitgave thans alleen nog maar de laatste katern E4? ontbrak. Voorafgaande | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de katern D een ander schijnbaar hopeloos fragment, zonder kop of staart, bestaande uit 23 bladen, [A7] B-C8. Het gelukte me dit te determineren als de Geestelijcke Boomgaert der vruchten, en wel een geheel onbekende uitgave van Jan Berntsz. te UtrechtGa naar voetnoot1). Bovendien bevond zich bij de verzameling een compleet exemplaar van De bloyende Rosengarde aller gestlicken ionfferen christo gehilghet (Deventer, Jac. de Breda, 1516), waarvan tot nu toe slechts één exemplaar te Brussel bekend was. Ook deze Rosengarde, in een dito fraai leren bandje van M. Godillot, was weer verkeerd gebondenGa naar voetnoot2). Het voorplat van de verzamelband, waarin de boekjes eens vereend zijn geweest, is een dusdanig armzalig overblijfsel, dat men er weinig conclusies uit kan trekken. Alleen deze, dat hij in zijn oorspronkelijke gedaante stellig heel wat beter heeft gepast bij de geschriften van sobere Suster Bertken en de overige devote inhoud dan de latere Franse bandjes. Van het voorplat is niets dan het houten blok bewaard; het leer is er afgescheurd, tot op een stukje, onder het unieke overschot der beide vroegere klampen na. De moet, die de versiering van het leer op het hout heeft achtergelaten, komt me voor van een paneelstempel afkomstig te zijn. De rug had vier ribben. Een klein lapje van een Latijns handschrift op perkament zit nog als opvulsel tegen het voorplat. De grootste verrassing van de tweede zending was, dat de katern D van het complete Boecxken van die passie geenszins identiek bleek te zijn met de eenzame katern ervan, die ik eerder ontvangen had. Wel is de inhoud gelijk, maar zetsel, colophon en houtsnede aan het slot verschillen. Onmiddellijke conclusie: Berntsz. heeft, evenals ook Jan Seversz., niet één, doch twee uitgaven van het Boecxken van die passie gedrukt. Ik vermoed, dat degeen, waarvan slechts de katern D bewaard is, de vroegste zal geweest zijn; een al te positieve uitspraak zou ik echter niet durven doen. Uit de tekst valt niets af te leiden; slechts wat spellingsverschillen komen voorGa naar voetnoot3). Na lang turen op de twee houtsneden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die ze gemeen hebben, dunkt het me, dat die op het titelblad van het complete exemplaar iets minder gaaf is dan de identieke aan het slot van het andere (hoofddoek geknielde vrouwtje, onderrand)Ga naar voetnoot1), terwijl de rand van de graflegging-houtsnee op bl. 25a daar eveneens aan de rechterzijde wat meer geschonden schijnt. Grote, sterk overtuigende verschillen zijn het niet, maar er op voortbouwende zal ik gemakshalve de beide uitgaven van Berntsz. verder onderscheiden als Boecxken van die passie I (het defecte ex.) en II (het complete ex.). II. Suster Bertken, Boeck tracterende van desen puncten....
Utrecht, Jan Berntsz., 23 Juni 1516, bl. 1b. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen verscheen er ten slotte, een volle vier maand later, in Juli, eindelijk een verrassend antwoord op mijn brief, al in de winter tot de heer Georges Heilbrun gericht. Hem had ik gevraagd, of er soms nog meer fragmenten uit de bewuste verzamelband in Parijs waren achtergebleven. Inderdaad bleek hij nu vier blaadjes te hebben gevonden, die me werden toegezonden met de vraag, of ze voor mij van enig belang warenGa naar voetnoot1)! Het was niets minder dan de ontbrekende katern E van het Boeck tracterende van desen puncten...., met colophon en al: ‘Gheprint tot Vtricht by den Gansse mart achter dat gheuanghen vleyschuys (sic) Bi my Ian Berntsz Op sint Iohannes paptysten (sic) auont Anno M.CCCCC. ende xviGa naar voetnoot2)’. Dit kostbare jaartal 23 Juni 1516 kon gelukkig dadelijk een streep trekken door mijn gissingen omtrent de datering. Wel gaf het me enig zelfvertrouwen, dat deze, door mij op c. 1515 vastgesteld, niet al te ver van de waarheid verwijderd was geweest. In het Boecxken van die passie I komt geen jaartal voor; het verwante drukkersadres luidt: ‘Gheprint tot Vtricht by den Ganssemart achter dat gheuanghen vleyschuys (sic) Bi my Ian Berntsz.’. Het lijkt me waarschijnlijk, dat beide boekjes ongeveer gelijktijdig zijn verschenen. De Ganzemarkt noemt Berntsz. verder in twee andere uitgaven, Bullen van Leo X, van 5 en 6 Juli 1514, dus gedrukt in het jaar, toen hij zijn werkzaamheid in Utrecht begonnen isGa naar voetnoot3). Daarin staat als adres ‘Impressum Traiecti circa forum Anserum in opposito fratrum minorum’. Blijkbaar woonde hij er nog op 20 Februari 1518, want in een uitgave van die datum (NK. 1046) geeft hij als adres op ‘non procul a fratrum minorum coenobio’. Maar later in hetzelfde jaar 1518 vermeldt hij een geheel nieuwe woonplaats: ‘op den hoeck van die Saelstraet’ (NK. 270). Een bewijs, dat het Boecxken van die passie I na de genoemde Bulla van Leo X is verschenen (NK. 3378), had ik reeds gevonden. Twee der vier randjes, daar op het titelblad afgedrukt en gereproduceerd in de Art Typographique (XI. 33), komen ook voor op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het laatste blad van het Boecxken van die passie I (zie afb. V), maar van beide is nu een stukje afgesnedenGa naar voetnoot1). De colophon van het Boecxken van die passie II luidt: ‘Gheprint tot Vtricht by den gansse mart in die corte minrebroeders strate bi mi Ian Berntson op sint Agneten auont’ (d.i. op 1 Sept.). Hoe zielsgraag zouden we ook hier een jaartal bij gezien hebben. Heeft Berntsz. soms gemeend, dat dit al door hem vermeld was? Op bl. 1b, waar het bekende, ietwat beklemmende verhaal voorkomt over Suster Bertken, die 57 jaren besloten heeft gezeten in een kluis van de Buurkerk, leest men aan het slot: ‘Ende is ghestoruen op sint. Lebuijns dach ende leyt begrauen in haer Cluse. Int iaer ons heren. M.C.C.C.C.C. Ende .xvi.’ Suster Bertken echter is niet in 1516, maar in 1514 overleden en zowel in de tweede Leidse uitgave van Seversz., NK. 308, als in de latere Antwerpse van Vorsterman, NK. 2409, staat terzelfder plaatse het juiste jaartal 1514. Doch ook de eerste Leidse editie, NK. 2408, heeft, precies als hier bij Berntsz. II, 1516. Een drukfout van Berntsz., klakkeloos overgenomen door Seversz.? Of heeft Berntsz. er misschien het jaar van zijn uitgave mee bedoeldGa naar voetnoot2)? Aan het slot van het Boecxken van die passie II komt het drukkersmerk voor met de twee engelen, een schild dragend, waarop Sinte Maarten is afgebeeldGa naar voetnoot3). Dit merk wijst mede op een vroeg tijdstip bij Berntsz.; tot nu toe kende ik het uitsluitend in drukken van het jaar 1514Ga naar voetnoot4). Het blok is hier wat meer versleten dan in de afdrukken van 20 Jan. en 1 Maart 1514, NK. 1074 en 2161. Dat de edities van Berntsz. de oorspronkelijke vertegenwoordigen, staat voor mij vast. Hoe veel meer lag het voor de hand, dat de geestelijke nalatenschap van de Utrechtse gelovige maagd, sinds lange jaren ongetwijfeld het heilige wonder van de stad, aldaar en niet in Leiden voor het eerst gedrukt werd. Een grondige vergelijking der bewaarde gedeelten met de overeenkomstige passages in de uitgaven van Jan Seversz. van 1518 heeft me in deze opvatting nog versterkt. Wel lijkt het enigszins jammer, dat de gelegenheid heeft ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
broken het nu gevonden Boecxken van die passie te confronteren met de eerste editie van Seversz., te Berlijn bewaard (NK. 2408). Doch aangezien ik in 1925 heb kunnen vaststellen, dat de inhoud hiervan ‘bijna volmaakt gelijk is’ aan de latere uitgave van Seversz. (NK. 308), heeft het practisch weinig bezwaar voor de tekstvergelijking gebruik te maken van zijn tweede uitgave. III. Suster Bertken, Boeck tracterende van desen puncten....
Utrecht, Jan Berntsz., 23 Juni 1516, bl. 7a. De vergelijking van de uitgaven Berntsz. met die van Seversz. toont aan, dat ze op vele plaatsen lichtelijk van elkaar afwijkenGa naar voetnoot1). Voor belangstellenden geef ik er in Bijlage I een reeks der meest treffende voorbeelden van - er zijn er nog heel wat meer -, naar hun aard in zes groepen verdeeld. Bij deze vergelijking heeft het me getroffen van hoeveel begrip | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en fijn inzicht de veranderingen en correcties getuigen, door Juffrouw Snellen voorgeslagen. Herhaaldelijk worden ze door de thans gevonden uitgaven bevestigd. Indertijd heb ik in dit tijdschrift enkele plaatsen vermeld, waar de uitgaven van Seversz. (NK. 308-309) afwijken van de latere van Vorsterman (thans NK. 2409 en 2407)Ga naar voetnoot1). Een vergelijking met de nu gevonden uitgaven van Berntsz. wees uit, dat deze vrijwel op alle aangehaalde plaatsen overeenstemmen met de lezing van Seversz. Slechts drie keer staat Berntsz. daar nader tot Vorsterman; in Bijlage I vindt men dit vermeldGa naar voetnoot2). Ook heb ik toentertijd twee voorbeelden gegeven, waar in het Boeck tracterende van desen puncten... op bll. 2a en 2b de editie van Vorsterman enigszins is aangelengd, zonder dat de inhoud merkbaar rijker is gewordenGa naar voetnoot3). Op beide plaatsen stemt de editie van Berntsz. overeen met die van Seversz. Concluderende valt dus vast te stellen, dat de twee Noord-Nederlandse uitgaven over het algemeen dichter bij elkaar staan en de Antwerpse meer afwijkingen vertoont. Van de andere kant is het weer opmerkelijk, dat de titelredactie van het Boeck tracterende van desen puncten... in de uitgaven van Seversz. en Vorsterman onderling meer overeenstemt dan met die van BerntszGa naar voetnoot4). Vijf houtsneden in het Boeck tracterende, enz., twee in het Boecxken van die passie I en tien in II is wat de boekjes aan vergelijkingsmateriaal opleveren. Drie der houtsneden, Gethsemane, de graflegging en de geknielde non, zijn twee maal in verschillende uitgaven gebruikt. Negen ervan, Gethsemane (afb. III) aanbidding in de stal, Judaskas, Pilatus, Jezus gekroond, Jezus op kruis gespijkerd, Jezus aan het kruis, kruisafneming en graflegging, vallen geheel binnen het kader van de overbekende illustraties in devote boekjes uit het tijdvak; andere voorbeelden bij Berntsz. zijn me van twee bekendGa naar voetnoot5). Een zeer archaïstische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Legende van S. Katherina vander Seyn. Leiden, Jan Seversz., (vóór 1509?), bl. 24b.
V. Suster Bertken, Boecxken van die passie ons liefs heeren. I
Utrecht, Jan Berntsz., (Juni, 1516?), laatste bl. b. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houtsnede komt voor op bl. 20b van het Boeck tracterende van desen puncten.... Het stelt voor een gekroonde vorst en geknield voor hem de tere vrouwenfiguur van de Minnende Siel. Al in 1480 werd deze gebruikt door de Utrechtse drukker G t(G L?) in Otto van Passau, Boeck des gulden throens (CA. 1342) en de reproductie ervan is te vinden bij HoltropGa naar voetnoot1). Een vergelijking met het origineel bewees me, dat Berntsz. het oorspronkelijke blok heeft bezeten, nog vrijwel even gaaf, als toen het eigendom was van de oudere collega-stadgenoot. Van een later gebruik is door Conway geen melding gemaakt; hij kent de houtsnede alleen uit het Boeck des gulden throensGa naar voetnoot2). Van Duitse oorsprong zal de houtsnee op bl. 1b van het Boeck tracterende, enz. zijn (afb. II). In een nis een groot, grof Jezuskind met de wereldbol, stevig staande op een voetstuk, dat het opschrift IHESVS - de letters S in spiegelbeeld! - draagt; aan weerszijden op de zuilen typische Renaissance-ornamenten. Men moet aannemen, dat het kleine mankementje rechts onderaan, c. 9 mm van de zijkant, op een vroeger gebruik wijst. Ik ken er echter geen voorbeelden van. Rechts van de benen ziet men een monogram, blijkbaar een H met een S in spiegelbeeld erdoor, links hiervan een schoffelt je. Dit is het monogram van de Duitse tekenaar en graveur Hans Leonhard Schäufelin of Scheufelin, dat Nagler in verscheiden variaties afbeeldtGa naar voetnoot3). Bij zijn opgave van het werk, dat van die meester bekend is, noemt hij deze houtsnede niet. Duitse voorbeelden, met name van Dürer, heeft Berntsz. meer gevolgd, gelijk ik vroeger heb kunnen aantonen. Ook houtsneden naar Hans Burgkmair de Oude, schoon vermoedelijk niet direct nagevolgd, komen bij hem voorGa naar voetnoot4). Ten slotte is nog van enig belang de houtsnee aan het einde van het Boecxken van die passie I en op het titelblad van II, de geknielde non voor het kruisbeeld (afb. V en VI). Deze vertoont | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een zo opmerkelijke gelijkenis met degeen in Seversz.' uitgaven van Suster Bertken - daar met weglating van het rechtergedeelte - dat men geneigd zou zijn bij Seversz. een navolging te veronderstellen. Doch het geval is iets ingewikkelder. Want al enkele jaren vroeger, vermoedelijk vóór 1509, heeft Seversz. zijn houtsnede gebruikt in de Legende van S. Katherina vander Seyn (afb. IV)Ga naar voetnoot1).
VI. Suster Bertken, Boecxken van die passie ons liefs heeren. II.
Utrecht, Jan Berntsz., 1 Sept. (1516?), titelblad. Omgekeerd dus zal Berntsz. de houtsnee voor de Suster Bertken uitgave hebben laten nasnijden van een voorbeeld bij Seversz. Met dit verschil, dat hij het rechtergedeelte, Katharina op de achtergrond geknield en door demonen geteisterd, liet wij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zigen in een interieur, waar, als ik het goed zie, een grote zetel - of is het een bed? - staat. Stelt het de cluse van Suster Bertken voor en placht zij gebruik te maken van dit deftige gestoelte? De houtsnee van Seversz.Ga naar voetnoot1) heeft veel meer artistieke waarde dan de navolging bij Berntsz. Niet alleen het kruisbeeld is van minder gehalte, maar ook het fijne geknielde vrouwenfiguurtje van Seversz., waarvan stille devotie uitgaat, is bij Berntsz. verworden tot een stijve pop, met lelijke, houten handen. Vorsterman's latere copie van Seversz.' houtsnee is beter geslaagdGa naar voetnoot2). Wanneer ik tot slot alles samenvat is er voor mij geen twijfel, of de edities van Berntsz. zijn de oorspronkelijke. Na de dood van Suster Bertken zal men de geestelijke nalatenschap van de vrome maagd met vol vertrouwen ter hand hebben gesteld aan de drukker, die sinds korte tijd te Utrecht werkzaam was. Reeds had hij proeven van zijn bekwaamheid en tevens van zijn rechtzinnigheid afgelegd door de uitgaven der Epistolae van Hieronymus, de Vita S. Martini van Severus Sulpitius, een Vita d. Nicolai Patarani en tot twee keer toe van een Bulla van Leo XGa naar voetnoot3). Weer valt het te betreuren, dat de herdruk, door Snellen bezorgd, hoe verdienstelijk op zichzelf, te vroeg is verschenen en de oorspronkelijke tekst niet weergeeft. Maar van de andere kant is het een reden van voldoening, dat het eeuwig speuren naar Nederlandse postincunabelen zelfs voor het schijnbaar afgegraasde terrein van onze letterkunde nog verrassingen kan opleveren. Tot besluit is het mij een grote vreugde te kunnen meedelen, dat de Koninlijke Bibliotheek, dank zij de steun der Vereniging van haar Vrienden, de hele collectie, Suster Bertken's boekjes, De bloyende Rosengarde en de Geestelijcke Boomgaert, in het voorjaar heeft aangekocht. Dat een der uitgaven na de aankoop nog met een vermiste katern gecompleteerd kon worden, was ook daar een blijde verrassing. Zo zijn dus de eerste Utrechtse edities van Suster Bertken, na de zwerftochten door Frankrijk en Enge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land, thans in ons eigen land te raadplegen. Indien ergens, dan behoren zij hier thuis. Als laatste wens blijft nu slechts over het terugvinden der ontbrekende katernen van het onvolledige exemplaar. De moraal, uit dit blij-eindend drama der fragmenten te trekken, is wel, dat buitenlanders, onbekend met onze taal, verstandig doen niet op hun eigen houtje verzamelbanden met vroege Nederlandse boeken te gaan ontleden. Dat loopt, gelijk hier, licht op ongelukken uit. En bovendien bezorgt het degeen, die de verstrooide stukken later weer bijeen moet brengen, veel onnodige last.
's-Gravenhage, Juli 1950. M.E. Kronenberg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage I
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boeck tracterende van desen puncten...
De lezing ‘onwanderbaerheyt’ (= onveranderlijkheid) geeft een betere betekenis dan ‘verwandelbaerheyt’ (een drukfout?), die ondanks Snellen's noot in het gehele verband onduidelijk blijft. Reeds in het Mnl. Woordenb.IX.270 is vermoed, dat op deze plaats gelezen moest worden ‘onverwandelbaerheit’. Voor Arch. Ndl. Kerkgesch.2.155 ald. lees: Ndl. Arch. v. Kerkgesch. n. serie, 1 (1902), 155. De plaats is daar niet aangehaald naar het oorspronkelijke en ook zonder de naam van Suster Bertken, maar naar een transscriptie van De Vooys.
‘getueft’ van tueven, toeven = ophouden, komt mij voor een betere betekenis te geven dan de lezing ‘getroost’. Er viel weinig te troosten, maar wel geschiedden er allerlei wonderen, waardoor Jozef buiten werd opgehouden.
‘verioecht’ van verjogeden, jeugdig worden, verjongen, geeft hier misschien een aardiger beeld dan ‘versocht’, door Snellen als ‘verteederd’ verklaard.
‘onduerscouwelic’ = niet te doorschouwen. Eer beter dan ‘ouerscouwelic’? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De goede lezing bij Berntsz. Reeds Snellen uitte in haar noot 9 verwondering over de eigenaardige lezing in de ed. van Seversz.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boecxken van die passie
In de uitgave van Seversz. is hier één regel overgeslagen.
De uitgave van Vorsterman (NK. 2409) heeft eveneens ‘nau’; zie mijn opstel in dit tijdschrift XIX. 292. De Utrechtse uitgave geeft ook de bevestiging van het daar in noot 1 veronderstelde omtrent ‘omsnauwen’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de uitgave van Seversz. is hier blijkbaar weer een regel overgeslagen.
Bij Snellen is dus op deze plaats de toegevoegde punctuatie (; na ‘saliger’) vermoedelijk niet juist.
In de uitgave van Seversz. is weer een regel overgeslagen.
2o. Thans enige plaatsen, waar door Snellen werd aangenomen of vermoed, dat er in de uitgave van Seversz. een drukfout voorkwam, hetgeen thans wordt bevestigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boeck tracterende van desen puncten...
Dus een bevestiging van Snellen's toevoegingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitgave Vorsterman hier als Berntsz.; zie dit tijdschrift XIX. 293. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boecxken van die passie
Vermoeden van Snellen, dat tweede ‘veruolget’ moet vervallen, dus juist.
‘ia’ niet door Snellen vermeld als drukfout.
3o. Er is ook een enkele plaats, waar Snellen een drukfout veronderstelde, die door de uitgave van Berntsz. niet bevestigd wordt of mogelijk ook daar als drukfout te beschouwen valt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boeck tracterende van desen puncten...
Noot Snellen: ‘Wsch. te lezen: ongewoenliker.’
In beide uitgaven dus gelijk en Snellen's vermoeden, dat het een drukfout voor ‘louenden’ zou zijn, daarom minder waarschijnlijk.
Snellen verbeterde neder in weder; vermoedelijk terecht.
Dus ook bij Berntsz. de vorm ‘geschiet’, die Snellen, vermoedelijk terecht, in ‘geseit’ wil veranderen. Aldus inderdaad in de latere uitgave van Vorsterman (NK. 2407); zie dit tijdschrift XIX. 293. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dus niet ‘beghinnen’, als Snellen voorslaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boecxken van die passie
Dus blijkbaar geen drukfout voor ‘verweest’, als Snellen even veronderstelde.
4o. Hier en daar, schoon niet vaak, tekende ik uit de editie van Berntsz. een drukfout op, daar te verbeteren naar de vorm bij Seversz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boeck tracterende van desen puncten...
Ook in de editie Vorsterman (NK. 2407) hier de fout nv voor mi; zie dit tijdschrift XIX. 293.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boecxken van die passie
5o. Hier volgt nog een reeks plaatsen, waar de tekst in beide uitgaven lichtelijk afwijkt, zonder dat de ene nu veel beter dan de andere schijnt te zijn. Dialectverschillen als met - mit, bin - ben, mi - mij, veruult - veruolt, bliuen - blijuen, hert - hart, enz. laat ik buiten beschouwing. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boeck tracterende van desen puncten...
De punctuatie van Snellen (punt na ‘was’, nieuwe zin beginnend ‘Als alle’...) is dus blijkbaar niet juist. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boecxken van die passie
6o. Op verschillende plaatsen zijn in de uitgave van Seversz. ondertitels ingelast - waardoor soms verband met de kerkelijke getijden wordt gelegd -, die bij Berntsz. geheel of ten dele ontbreken of wel afwijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boecxken van die passie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage II1. Suster Bertken, Boeck tracterende van desen puncten.... Utrecht, Jan Berntsz., 23 Juni 1516. 1a: S(hsn.)Vster Bertkens || boeck dat sy seluer || gemaect en̄ bescre- || uen heeft Tracterē || de van desen pūctē || hyer na bescreuen || Itē eē schoō ghebet vādē suetē naē ihūs || Itē een voer beredinge alsmen dat hey || lich Sacramēt begeert te ontfanghen. || Een deuoet ghebet alsmēt ōtfāgē heeft. || Een ghebet om dat herte te verweckē || tot deuociē || Eēsuuerlic (sic) Tractaet vand' Kersnacht || en̄ der gheboertē ons heeren. || Een inwendyghe sprake tusschen den || Brudegom Ihm̄ en̄ die mīnēde Syel. || Oec staē hyer in veel Leydekens dye || Suster Bertken seluer ghedicht heeft || 1b hsn.: kind Jezus met wereldbol, onderschrift: IHESVS (letters S in spiegelbeeld) || 2a: Een ghebet vanden suetē naē Ihesus. || O Suete Ihū maect mȳ memorie ge || stadich... 20b hsn. HMT.42(40), 1 || Die minnende Siel || O Gloriose doerluchtige vorstē... 256 r. 4: Dese Ledekēs heeft suster Bert || ken seluer gedicht ende ghe- || maect / ... r. 8: Mit desen nyen iare laet ons ghedach || tich zijn... 35a r. 16: Sy wil hem ghestadich blyuen / ganslick || tot inder doot || 35b: Item mē leest dat sinte Bernaert dese- (sic) || nauolghēde pūcten ghemaect heeft op de || seuen dootsonden || Dat yerste pūct is || Doe ick bekende... 36a r. 16... om sijnre boesheit || wille || 36b: Gheprint tot Vtricht by den Gansse || mart achter dʒ gheuanghen vleyschuys (sic) || Bi my Iā Bernt Op sint Iohānes pap || tystē (sic) auont Anno M.CCCCC. en̄ xvi. || NAT.III.10, links en onder randjes, onderaan dat van NAT.XI.33, onderaan.8o. 36 bll., [A8]B-D8E4, goth., 20-21 rr., vijf hsnn. 's-Gravenhage KB.
2. Suster Bertken, Een boecxken van die passie ons liefs heeren. Z.j.? Utrecht, Jan Berntsz., (Juni 1516?). Begin? 25?a (sign.D): mīnē daer ic minē scepper en̄ goed'tierē v̓- || losser mach aēscouwē... r. 13: Eē deuote || oeffenīge tot || Ihm̄ alshi (sic) be II grauē werdt || van sinē vriē- || den. || links van rr. 9-18 hsn.: graflegging || 25?b: O Alre ghenadichste heer doe ghy vā || dē cruce... 27?b r. 7: nv en̄ altoes eewelic sonder eynde || AMEN || Hyer is voleyndt een suuerlic boecxkē || ghemaect en̄ bescreuen vā een deuote clu- || senersse (ghehetē Suster Bertken) die in || een Cluse tot Vtricht in dye Buerkercke || lvij. iaren gode deuotelick ghedyent heeft || En̄ si plach haer hyer meede te b[e]cūmerē || op dye passie ons liefs heeren || Hier na volghet een deuoet ghebet dat || sinte Iheronimus die Cardinael maecte || en̄ heeft ghegeuē dyet lesen inder eerē der || passien ons heeren aflaet vā allen sondē. || 28?a: HEre Ihū christe du woudest zȳ ver || smaet... r. 15: brenctse met v in dat ewige leuen Amen. || Gheprint tot Vtricht by den Gansse- || mart achter dʒ gheuanghen vleyschuys(sic) || Bi my Ian Bernt. || 28?b hsn.: vrouwenfiguur geknield voor Christusbeeld; boven het randje NAT.XI.33, links; onder het randje NAT.XI.33, boven; beide randjes wat afgesneden, doch minder dan op de reproducties NAT.V.15.8o. 24? + 4 bll., [A-C8?]D4, goth., 21 rr., twee + ? hsnn. 's-Gravenhage KB. (defect; vermoedelijk ontbr. er 24 bll., 1-24).
3. Suster Bertken, Een boecxken van die passie ons liefs heeren. Utrecht, Jan Berntsz., 1 Sept. (1516?). 1a: Een boecxkē gema || ket en̄ bescreuē vā suster bertkē || die .lvij. iaren beslotē heeft ghese || tē tot Vtrecht in die buer kercke || | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hsn. als op 28? b van 2 || 1b: Hier beghint een seer deuoet boecxkē || vā die passie ons liefs heerē Ihesu Christi || tracterende / geordineert nae dye getyden || der heyliger kerken mit weel (sic) ander gebe || dē en̄ punten en̄ is ghemaect vā een deuo || te Clusenersse ghehetē suster Bertkē die || Lvij. Iarē beslotē heeft gesetē tot Vtricht || in die Buerkercke in een Cluse goede (sic) die- || nēde En̄ is ghestoruen op sint. Lebuijns || dach en̄ leyt begrauen in haer Cluse. Int || iaer ons herē .M.C.C.C.C.C. En̄ .xvi. || Een inwendige aenmerckinge der min- || liker wercken ons heren Ihesu christi... 2a: O Scepper alre creaturē con̄. d' conī- || gē... 25a: minnē daer ic minē scepper en̄ goed'tyerē || v̓losser mach aenscouwē... r. 13: Een deuote || oeffenīghe tot || Ihm̄ als hi be || grauē werdt || van sinē vriē- || den. || links van rr. 9-18 hsn.: graflegging || 25b: O Alre ghenadichste heer doe ghi van || dē cruce... 27b. r. 7: nv ende altoes eewelic sonder eynde || AMEN. ∵ || Hier is voleyndt een suuerlic boecxken || ghemaect en̄ bescreuē vā een deuote cluse- || nersse geheten snster (sic) Bertken / dye in een || cluyse tot Vtricht in dye Buerkercke lvij. || iarē gode deuotelic gediēt heeft / eū (sic) si plach || haer hier mede te
becummerē op dye pas- || sie ons liefs heeren || Hier na volghet een deuoet ghebet dat || sinte Iheronimus dye Cardinael maecte || en̄ heeft ghegeuen diet lesen inder eerē der || passien ons heerē aflaet van allen sondē. || 28a: HEre Ihesu criste du woudest sijn v̓- || smaet... r. 15: brenctse met v in dat eewighe leuen· || AMEN.:.. || Gheprīt tot Vtricht by dē gansse mart || in die cortē mīrebroeders strate bi mi Ian || Berntson op sint Agneten auōt. || 28b NAT.II.6.
8o. 24 bll,, [A8]B-C8D.4, goth., 21 rr., tien hsnn. 's-Gravenhage KB. |
|