Het Boek. Serie 2. Jaargang 29
(1947-1948)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 51]
| |
WOONHUIS DUINROOSWEG 1
| |
[pagina 51]
| |
In memoriam Wouter NijhoffGa naar voetnoot1)De Bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels heeft een goed vriend, een trouw vriend verloren, één die als niemand anders, haar een warm, enthousiast hart toedroeg. Wouter Nijhoff is heengegaan; een lang, arbeidzaam, rijk leven, dat veel vruchtbaars heeft voortgebracht, is ten einde. Voor de Bibliotheek wordt een bijkans 23-jarige samenwerking afgesloten, een samenwerking, die zich, uit den aard der zaak, in een geregelde briefwisseling voltrok. In niet geringe mate heeft deze bijgedragen tot de bloei van de Bibliotheek, zoals hijzelf nog kortgeleden in zijn afscheidsbrief, toen hij uiteindelijk het moeilijke besluit had genomen uit alle besturen en commissies te treden, getuigde. Inderdaad, zijn rijke, bibliografische kennis, zijn raad, zijn steun, maar bovenal zijn begrip van bibliotheekzaken, zijn bezieling en zijn breedgegeven, onverwoestbaar vertrouwen zijn kostbare goederen geweest, die moeilijk zijn te vervangen. De laatste jaren kon zijn aandacht niet meer zo gespannen zijn, niettemin bleef hij zich, kundig bibliograaf, die hij in hart en nieren was, verheugen, dat de bibliotheek, juist in bibliografisch opzicht, steeds vooruitging. Wouter Nijhoff was een sterke persoonlijkheid, één, die het leven eerder zelf scheen te dragen, dan dat het hem droeg. Hij was stoer en onverzettelijk, waar het om zijn overtuiging, zijn inzichten ging, hij liet zich nooit verslaan en ging zijn eigen, vaste weg. Wouter Nijhoff was ook een bijzonder mensch, van wie een bijzondere invloed uitging. Het bijzondere in hem was zijn oorspronkelijkheid; één van zijn aantrekkelijkste eigenschappen het ‘onverwachte’ in hem, dat hieruit voortkwam. In alles was hij anders dan een ander, en daarom een boeiende persoonlijkheid, die vaak verraste, al dacht men hem nog zo goed te kennen. In wezen bleef hij zichzelf altijd gelijk, hij was een man uit één stuk, een ‘karakter’, onder hoeveel verschillende facetten | |
[pagina 52]
| |
dit ook tot uiting werd gebracht. Hij placht te zeggen: ‘de mensen vinden mij lastig en moeilijk, ze hebben het verkeerd, ik ben doodeenvoudig’. Inderdaad was dat zo: voor wie hem begrepen en aanvaardden in zijn eigen geaardheid, was hij eenvoudig en mild van gemoed. Wat niet wegnam, dat hij fel in zijn verontwaardiging, scherp in de aanval kon zijn, onverzettelijk, waar het om een principe ging, en de meeste mensen werden daardoor misleid. Toch onder de ruige bolster school een fijnzinnige, goedmoedige humor, waarmee hij, vooral in later tijd, mensen en toestanden kon bezien, en die nu en dan baan brak in een plotselinge opmerking, een onvermoede zinsnede. Dat gaf aan vele van zijn zakenbrieven een persoonlijke, markante noot. Voor de Bibliotheek heeft hij onschatbaar veel betekend. Toen deze, meer dan twintig jaar geleden, in een chaotische toestand verkeerde, onbekend en onbemind was, begreep hij, als geen ander, het belang van een algehele modernisering en opbouw. Sedert stond hij trouw voor haar op de bres, gaf van zijn kennis en ervaring, en nimmer werd tevergeefs een beroep op hem gedaan, als het ging om steun of hulp voor de doorvoering van een of ander plan, voor een of andere materiële nood van de Bibliotheek. In 1928, toen de berging van het grote Van Stockum-legaat een probleem vormde, vroeg hij niemands medewerking, maar ontwierp aanstonds een practische, monumentale kast, en liet die door zijn eigen timmerlui in de bibliotheek opslaan; in 1932, toen bleek, dat het jaarlijkse budget voor de uitgaven der Bibliotheek niet toereikend was en jaar op jaar tot moeilijkheden leidde, nam hij het initiatief tot de stichting van een Bibliotheekfonds en schonk meteen zelf de eerste f 1000. Nadien heeft hij nog een paar maal het fonds door eenzelfde gave versterkt, o.a. bij zijn benoeming tot erelid van de Vereeniging. Ook schonk hij in de loop der jaren talloze uitgaven aan de Bibliotheek, uitgaven van zijn eigen zaak, of als het een bijzonder werk betrof, dat hij gaarne in de Bibliotheek wist, en dat niet voor aankoop in aanmerking kwam. In al deze dingen toonde hij zich bewonderenswaardig den man van de daad. Onnodig te zeggen, dat de successievelijke verschijning der catalogi, waarvan hij zelf in 1920 in samenwerking met de toenmalige bibliothecaris, Dr A.G.C. de Vries, het 1e deel bezorgde, en die al de schatten der Bibliotheek allengs ontvouwden, hem | |
[pagina 53]
| |
een bron van vreugde was. Niet, dat hij ooit eenig werk prees, dat lag niet in zijn aard, maar men ondervond zijn waardering, hoe dan ook. Hij eischte, onuitgesproken, de inzet van iemands gehele persoonlijkheid, maar gevoelde hij die, dan gaf hij zijn vertrouwen, diep en onwrikbaar, en was geen obstakel groot genoeg om niet zijn plan te verwezenlijken. Een punt achter de dingen zette hij nooit; een werk was eigenlijk nooit voor hem afgelopen: was de ene golf genomen, een volgende doemde reeds op, volgens zijn strikte overtuiging, dat men de onvermijdelijke inzinking na de beëindiging van een grote taak het spoedigst te boven komt door terstond een nieuwe taak aan te vatten. Het zijn de sterken van geest, die dat kunnen, en ook doen. Hij was een onvermoeid werker, hij heeft zijn veelzijdige geest de volle maat gegeven. Het zijn geen ijdele woorden, dat de Bibliotheek een groot vriend heeft verloren, maar de naam ‘Wouter Nijhoff’ zal voor immer met gouden letters in de annalen van de geschiedenis der Bibliotheek geboekt staan.
12 Januari 1947. Emma Dronckers |
|