Het Boek. Serie 2. Jaargang 28
(1944-1946)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *16]
| |
Photo Elliott & Fry Ltd., London
SIR STEPHEN GASELEE | |
[pagina 267]
| |
In memoriam Sir Stephen Gaselee 1882-1943Eerst toen in Mei '45 ons contact met de vrije wereld zich geleidelijk begon te herstellen, is het bericht tot mij doorgedrongen, dat reeds op 15 Juni '43 Sir Stephen Gaselee, Bibliothecaris en Keeper of the papers van het Foreign Office, was overleden. Geen oorlogsslachtoffer is hij geweest; onverwacht, in zijn slaap, is hij heengegaan, 60 jaar oud. Benijdenswaardige dood. Maar wij, die hem moeten missen, hadden zoo graag nog langer van zijn zeldzame hulpvaardigheid en uitgebreide kennis willen genieten. Jaren lang is hij een hechte steunpilaar van onze Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540 geweest, reden, waarom hij zeker verdient hier herdacht te worden. De schriftelijke relatie met Gaselee is een dergene, die ik kant en klaar van Wouter Nijhoff heb overgenomen, toen in 1918 ons beider samenwerking aan de Nederlandsche Bibliographie begon. In het archief van dit werk bevinden zich al brieven uit het jaar 1913 van Gaselee aan Nijhoff met vragen en inlichtingen over post-incunabelen. Mijn eigen correspondentie met hem is aangevangen in Aug. 1918 en op het tijdstip, dat de oorlog verdere communicatie verhinderde, was ze reeds gegroeid tot een groote stapel brieven en kaarten met tal van kostbare mededeelingen over vroege Nederlandsche drukken, aanwijzingen van onbeschreven exemplaren, uitknipsels uit catalogi, bizonderheden uit de bibliografische wereld. Ik geloof niet één mijner andere hulpvaardige Engelsche vrienden te kort te doen, als ik Sir Stephen Gaselee onze belangrijkste uitkijkpost in Engeland bij de voorbereiding der Nederlandsche Bibliographie van 1500 tot 1540 noem. Door zijn invloedrijke positie aan het Foreign Office heeft hij ons niet alleen schriftelijk, maar ook met daden kunnen helpen. Waren hij of wij ergens in het Brittenrijk onbeschreven Nederlandsche post-incunabelen op het spoor gekomen, haast altijd zag hij kans, de particuliere eigenaar of de bibliothecaris te bewegen, hun kostbaar bezit langs de hoogst veilige weg van de koerier mee | |
[pagina 268]
| |
te geven naar de Britsche Legatie in Den Haag. Menig uniek boek, zoo o.a. uit de Kathedraal-bibliotheken van York en Peterborough, waarvan de beschrijving thans in ons tweede deel is opgenomen, heb ik hier in het Legatie-gebouw door Gaselee's medewerking kunnen beschrijven. Aan hem ook danken wij, dat een allermerkwaardigst boekje, de Calengier ende die maniere om te leeren cijfferen, te koop bij Jan Seversz. in Antwerpen, 1527, ten slotte, na een wilde jacht, is opgespoord. Tevergeefs hadden Nijhoff en ik getracht in Londen bij Tregaskis, door wie het in 1921 verkocht was, de naam van de tegenwoordige eigenaar uit te vinden. Ten slotte had een vraag van Gaselee in het Literary Supplement van The Times van 7 Juni 1923 het gewenschte effect en weldra kon hij ons het boek naar Holland zenden ter beschrijvingGa naar voetnoot1). Op gelijke wijze heeft hij voor ons het eenige bekende exemplaar weten te achterhalen van het Boecxken dat seer profitelijck is voer allen visschers ende vogheleers (Antwerpen, Gov. Bac), door Campbell en de samenstellers van de Gesamtkatalog der Wiegendrucke ten onrechte voor een incunabel gehouden, doch dat blijkens de staat van het drukkersmerk omtrent 1506 gedateerd moet wordenGa naar voetnoot2). Twee zijner publicaties op het gebied van oude drukken, A list of the early printed books in the possession of Stephen Gaselee (Cambr. 1920) en The early printed books in the Library of Corpus Christi College, Cambridge (Cambr. 1921), zijn successievelijk door mij besproken in dit tijdschriftGa naar voetnoot3). Verdere correspondentie daarover leidde tot onze persoonlijke kennismaking. In April 1923 voor studie in Londen, kreeg ik een uitnoodiging te komen eten en zijn bibliotheek te bezichtigen. Dit eerste contact is in de loop der jaren uitgegroeid tot warme vriendschap met hem en zijn gezin. Bij mijn volgende studietochten naar Londen werd het vanzelfsprekend, dat ik ten huize der Gaselee's logeerde. Een behaaglijk en ideaal logeerhuis, waar men de heele dag vrij was zijn eigen gang te gaan en dan 's avonds, aan de maaltijd, de gezelligheid vond. Daar is mijn vertrouwdheid met Engeland en het Engelsche leven geleidelijk ontstaan. Eerst in later jaren mocht ik steeds meer banden, vooral in Oxford en Cambridge, aanknoopen. De Engelsche intellectueele wereld is uitermate gastvrij, en is een buitenlander | |
[pagina 269]
| |
eenmaal in de kennissenkring opgenomen, dan wordt het vriendschap voor het leven. Sir Stephen was een gids, bij uitstek geschikt en bevoegd om een vreemdeling te leiden. Beschikkend over een positieve en veelal parate kennis van zeer uiteenloopende aard en merkwaardige omvang, onderhoudend en vermakelijk verteller, heeft hij mij, meest onder boeiende tafelgesprekken, wegwijs gemaakt in het cultureele leven van het land, me mee laten voelen voor zijn tradities, zijn historie. Het vroegere Engeland heeft daar in huis vastere vormen voor mij aangenomen, terwijl ik luisterde naar zijn verhalen over oud-Londen en gebruiken in de jeugd van zijn grootmoeder. Hoe deze als jong meisje haar lectuur ging halen bij Mudie, toen al bestaande, en hoe een footman achter haar liep en het meegenomen boek op een kussen naar huis droeg. Door hem heb ik eenig inzicht gekregen in de tegenwoordige werkzaamheid van de nog altijd bestaande oude Londensche gilden. Zelf was hij en met trots ‘by hereditary right’ lid van het clothmaker's guild of London. Zeer was hij erop gesteld, dat oude gebruiken in zijn huis geeerbiedigd werden. Zoo at men daar op S. Michiel de traditioneele ‘Michaelmas’-gans en op de laatste Zondag vóór het Advent daalde het jongste dochtertje, mede een traditie getrouw, af naar de keuken ‘to stir the Christmas puddings’. Dit in verband met het gebed in de kerk, dat op die dag luidt: ‘Stir up, o Lord, we beseech thee, the wills of thy faithful people...’! Weer herinner ik mij bij mijn laatste bezoek in 1939 zijn vermakelijke verhalen over Von Ribbentrop, wiens ambassadeurschap in Engeland hij in ieder opzicht ‘an absolute failure’ noemde. Maar kostelijk was daarbij Gaselee's moordend oordeel over Ribbentrop's vroegere loopbaan: ‘a dealer in cheap champaign’. Met de volmaakte minachting van de aristocratische wijnkenner werd het woord ‘cheap’ uitgesproken. Engelschman van de oude stempel, lid van de behoudende Carlton Club, afficheerde hij tot in zijn kleeren een zeer opzettelijk conservatisme. Met de hooge hoed op ging hij 's morgens naar zijn departement, die bij zomerweer door een lichtgrijze van hetzelfde model werd vervangen. In de familiekring droeg hij 's avonds een fluweelen smoking, en daarbij onveranderlijk scharlaken zijden sokken en lage schoenen met zilveren gespen, die, ook als hij bij formeeler gelegenheden in rok was, hun dienst deden. In de geleerde wereld hadden deze roode sokken zelfs een zekere vermaardheid | |
[pagina 270]
| |
verworven. Toen aan Gaselee in 1933 door de Universiteit van Liverpool een eeredoctoraat werd verleend en de studenten, naar Engelsch gebruik, hem een liedje toezongen, luidde het refrein hiervan: Oh! Stephen Gaselee
If we had the chance
We'd dress crazily
Follow your lead and wear red socks.
Uiterlijk een man, die ook een eeuw vroeger had kunnen leven, met zijn zeer markante, onregelmatige trekken, forsche gestalte en meestal ietwat buitenissige kleedij. Innerlijk de typische Brit, die zich door niets uit het veld liet slaan. Hem teekent een passage uit een brief van 17 Mei 1926, klaarblijkelijk het antwoord op mijn vraag, of zij last hadden gehad van de strike: ‘We really suffered very little discomfort, and the disappearance of newspapers was not all misfortune. In lack of ordinary transport, I rode daily to the Foreign Office on a pre-war bicycle, solid tires and a fixed wheel. I dare say it was very good for me’. Ondanks al zijn door en door Engelsche kwaliteiten was hij geenszins de eilandbewoner, die zich opsluit in het eigen land. Niet alleen in zijn huis, waar men de meest internationale gastencombinaties, bij een maal van exotische spijzen en dranken, kon aantreffen, maar ook verder onderhield hij contact met het buitenland. In de jaren, sinds ik de Gaselee's ken, herinner ik me hun reizen naar Malta, Roemenië, Cyprus, Portugal, Madeira, Zuid-Amerika. Vaak werd aan deze tochten een cultureel doel verbonden; zoo heeft hij in Zuid-Amerika verscheiden lezingen gehouden. Zijn groote talenkennis kwam hem bij die reizen te pas; naast de meer gewone talen beheerschte hij onder meer Roemeensch, Portugeesch en Spaansch. Nederlandsche wetenschappelijke artikelen nam hij gemakkelijk in zich op; Koptisch behoorde mede tot zijn studiegebied. Nu ik mijn herinneringen aan de begaafde man bijeenvoeg, vraag ik mezelf een oogenblik af, hoe ik hem wetenschappelijk moet definiëeren. Was hij in de eerste plaats incunabulist? Eerder nog classicus, en dan bij uitstek vertrouwd met het Middeleeuwsch Latijn en de hymnen uit dat tijdperk. Het artikel over Medieval Latin Literature in de Encyclopaedia Britannica is van hem afkomstig. Ook was hij een groot kenner van wijnen, over de behandeling waarvan hij af en toe heeft geschreven. Misschien was | |
[pagina 271]
| |
het wel de grootste attractie van deze veelomvattende geest, dat hij zoo menig gebied, klaarblijkelijk zonder inspanning, als spelenderwijs, beheerschte. En op ieder, dat hij bestreek, heeft hij tot de zeer bevoegde autoriteiten behoord. Weldadig deed in hem aan de combinatie, in ons land uiterst zeldzaam, van man van de wereld en geleerde. Gewichtigdoenerij stond hem verre. Uit de aard van de zaak heb ik hem in zijn wetenschap voornamelijk als incunabulist en kenner van 16e eeuwsche boeken leeren waardeeren. Leerling uit de degelijke Cambridgesche school van Bradshaw en Jenkinson, begaafd met een voortreffelijk geheugen voor typen, quick-minded en met een oog, waaraan niet veel ontging, beheerschte hij, dilettant in de goede zin van het woord, het métier volkomen. Het was een heel bizonder genoegen, als hij me 's avonds nieuw verworven schatten van zijn collectie vertoonde, of wel bibliografische problemen ter behandeling had. Over de bestemming zijner bibliotheek heeft hij indertijd in het Gutenberg-Jahrbuch van 1929 een aardig opstel geschreven, Small private collections of incunabula and their futureGa naar voetnoot1). Waren het toen nog slechts beschouwingen zonder conclusie, in 1934 heeft hij de knoop doorgehakt en zijn verzameling van ruim 300 incunabelen aan University Library van Cambridge geschonkenGa naar voetnoot2). Een gift, waaraan hij in 1940 de collectie van zijn 16e eeuwsche boeken heeft toegevoegd. Zonder de minste aanspraak te maken op volledigheid, noem ik hier enkele van Gaselee's opstellen over incunabelen en vroege drukken, die me in het bizonder hebben getroffen. Daaronder drie bijdragen tot de Bibliographical Society, An unrecorded Spanish incunable (1923), Notes on single-sheet incunabula (1932), The Austrian post-incunabula (1938). Bij alles wat hij geschreven heeft, zal men opmerken, dat hij geenszins is blijven stilstaan voor de fictieve grenslijn tusschen incunabelen en post-incunabelen, maar beide in zijn onderzoek betrok. Ook uit zijn eigen collectie blijkt dit. Nog noem ik zijn glashelder artikel in het Gutenberg-Festschrift (Mainz 1925) over The study of incunabula in England since the death of Robert Proctor. Mede dat over The early Spanish printing | |
[pagina 272]
| |
press, oorspronkelijk een voordracht, op 19 December 1923 gehouden voor de Anglo-Spanish Society. De aanhef ervan: ‘The collection and study of Incunabula, or books produced in the infancy of printing, is at worst a harmless lunacy....’ geeft een aardig staaltje van zijn luchtige spot met eigen stokpaardjes. Aan Cambridge bonden hem vele banden. Hij had daar gestudeerd, was er in 1908 benoemd tot bibliothecaris van Magdalene College, beheerder dus der bibliotheek, waartoe onder meer de beroemde Pepysian Library behoort. Met de Universiteitsbibliotheek en de bibliothecarissen onderhield hij steeds nauwe betrekkingen. Een der kostbaarste schatten van die bibliotheek werd dan ook uitverkoren voor de prachtige facsimile-uitgave, die hij als lid van de illustere Roxburghe Club aan zijn medeleden aanbood, The ‘Costerian’ Doctrinale of Alexander de Villa Dei. Op deze publicatie, voorzien van een voortreffelijke inleiding en die mede voor Nederlandsche incunabulisten van groote waarde is, heb ik hier indertijd reeds gewezenGa naar voetnoot1). Het mooie werk is niet in de handel; de Koninklijke Bibliotheek echter bezit een der weinige exemplaren, die in Nederland zijn. Onwillekeurig vroeg men zichzelf wel eens af, hoe deze man, naast zijn ambtelijke bezigheden, tal van sociale plichten en genoegens, nog gelegenheid vond voor studie, veel lectuur en publicaties. Want al maakte hij de indruk alles maar zoo uit de mouw te schudden, wie iets verder kijkt, begrijpt, dat boeken gelijk zijn Anthology of medieval Latin (1925), het Oxford book of medieval Latin verse (1928), de publicaties over zijn geliefde auteur Petronius (1903, 1909, 1910, 1915)Ga naar voetnoot2), de drie bijdragen tot de uitmuntende Loeb classical Library, de werken van Apuleius, Achilles Tatius en Longus' Daphnis & Chloe, de beide laatste met zijn Engelsche vertaling erbij, toch hun tijd zullen gevraagd hebben. Van zijn drie voordrachten, in 1930 aan de Universiteit in Cambridge gehouden, over The transition from the late Latin lyric to the medieval love poem, een boeiend onderwerp, dat hij geheel beheerschte, ken ik alleen de gedrukte ‘substance’. Zijn tijdschriftartikelen, zijn boekbeoordeelingen, het is alles af en doorwerkt. Eén der geheimen van zijn groote productiviteit zal, naast zijn uitnemend, | |
[pagina 273]
| |
scherpzinnig en vlug-werkend verstand, hebben gelegen in zijn methodische, ordelijke geest. Achterstand had hij stellig nooit. Vroeg men hem iets, haast altijd kwam het antwoord per keerende post. ‘Gaselee's capacity for organisation enabled him to take all this in his stride, and, like all the best busy men, he never gave the impression of being harassed or pressed for time’. Aldus karakteriseert Sir Nevile Bland hem, na zijn veelzijdige, omvangrijke werkzaamheid aan het Foreign Office te hebben vermeld. En Gow, wiens Memoir, geschreven voor de British Academy, een voortreffelijk geestelijk portret van Gaselee biedt, heeft het naast zijn ‘capacity for reading very rapidly’ over zijn ‘remarkable power of getting things done without appearing to be busy’Ga naar voetnoot1). Groot is het aandeel geweest, dat hij heeft gehad in mijn publicatie van de plano-druk De novo mondo (1927), facsimile van een uitgave van Jan van Doesborch, met vertaling en inleiding. Moeilijkheden in de Latijnsche tekst, mijn vertaling ervan, mijn Engelsche inleiding, alles heeft hij grondig met me behandeld. Zulke besprekingen, 's avonds in evening-dress gehouden, stonden op het peil van een eerste rangs academisch college. Sir Stephen Gaselee's vriendschap en zijn warm medeleven met mijn studiebelangen verder te moeten missen, zal mij moeilijk vallen. Geen weerzien na de gedwongen scheiding van ruim zes jaren; geen mogelijkheid zijn zeker hoogst origineele visie op de oorlog te vernemen. In dankbare herinnering blijf ik dragen wat hij mij persoonlijk en aan onze Nederlandsche Bibliographie gul, uit de volheid van zijn weten, steeds geschonken heeft.
's-Gravenhage, Oct. 1945. M.E. Kronenberg. |
|