Het Boek. Serie 2. Jaargang 28
(1944-1946)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
Nog eens het Kamper liedboek (c. 1540)Op gevaar af vergeleken te zullen worden met het soort bridgespelers, dat na afloop van een partij nog tijden lang theoretisch blijft nakaarten, waag ik het hier ten derden male de aandacht te vragen voor het z.g. Kamper LiedboekGa naar voetnoot1). Nieuwe vondsten vallen er niet te signaleeren. Doch het opstel van Geertruida H.A. Krans, De eerste boekdrukkers van Kampen in hun dagelijksche omgeving en het ‘Kamper’ LiedboekGa naar voetnoot2), geeft mij aanleiding op het oude thema terug te komen. De conclusie van mej. Krans: ‘Het komt mij voor, dat de drukker van het “Kamper” liedboek eerder in de Zuidelijke Nederlanden dan in Kampen gezocht moet worden’, staat wel in lijnrechte tegenspraak tot het resultaat, dat ik bij mijn onderzoek meende bereikt te hebben, te weten, dat Jan Petersz. te Kampen er de drukker van is. In strijd met de gewone gang van zaken in dergelijke gevallen, is het dit keer juist van Kamper zijde, dat het Liedboek niet als product uit die plaats wordt aanvaard. Want vergis ik me niet, dan behoort behalve mej. Krans ook de Kampensche archivaris, mej. Welcker, tot de oppositie. De vaderstad, die weigert het eigen kind te erkennen? Het opstel van mej. Krans begint met een verdienstelijke onderscheiding, grootendeels uit archief-vondsten geconstrueerd, der vier personen, die allen omtrent 1520-1560 te Kampen op hoogst verwarrende wijze als Mr. Jan betiteld worden. Dat zijn: I. Mr. Jan Evertsz. van Limburg, rector aan twee scholen, n.l. die, verbonden aan de Boven- of S. Nicolaaskerk en aan de Buiten- of O.L. Vrouwenkerk. II. Mr. Jan Petersz., schoolmeester aan de school van de Buitenkerk, voorts boekbinder en ons het meest vertrouwd als drukker en boekverkooper (van c. 1536 af). | |
[pagina 160]
| |
III. Mr. Jan Evertsz., schoolmeester aan de school van de Bovenkerk en ons eveneens meer bekend als boekdrukker (van 1527 af), tevens boekbinder, misschien ook lettergieter. IV. Mr. Jan de Vos - of Vos - van Mechelen, ‘sancmeyster’ van 1527-1574. Reeds hier zijn ondertusschen de gevolgtrekkingen van mej. Krans niet altijd overtuigend. Na b.v. op p. 95 verhaald te hebben, dat de kerk bij de dood van Mr. Jan de Vos in 1574 heeft ontvangen ‘alle sien museyck boeken van missen, vesperen, loven, ende montetten....’ vervolgt zij: ‘Dit is geschreven muziek geweest, getuige een post uit 1576 waarin voor de opvolger van Jan de Vos 7 stuiver betaald wordt voor “pampiers gedaen onsen sanckmeister om voir die kercke musyeck dair inne te schriven”.’ Een redeneering, die geen steek houdt. Waar ensemble-muziek gemaakt wordt is immers ten allen tijde, zoowel nu als vroeger, ‘pampier’ noodig geweest om de afzonderlijke stemmen of de partijen af te schrijven? Die worden toch niet alle gedrukt? En wat heeft die af te schrijven muziek van ao. 1576 te maken met de boeken, die Jan de Vos in 1574 naliet? Zeker, daar zal waarschijnlijk veel geschrevens bij zijn geweest, maar misschien ook wel een enkel gedrukt boek. Eveneens zet ik een dik vraagteeken bij het ‘dus’ op p. 96: ‘Jan de Vos heeft zelf zijn werk dus niet laten drukken’. Het kan zijn, maar bewezen is hier niets. Na haar verhandeling over de vier Kamper naamgenooten gaat de schrijfster over tot de fragmenten van het gedrukte Liedboek, in 1882 te voorschijn gekomen uit het Repertorium van de Kamper secretaris Bogerman, loopend over de jaren 1541-1542 en in 1542 door drukker-binder Jan Petersz. gebonden. Zij tracht mijn meening, steunend op typenonderzoek, dat dit Liedboek te Kampen door Jan Petersz. is gedrukt, te weerleggen. Hoewel zij het, en dat stellig in hoofdzaak wegens het dialect, voor een Zuid-Nederlandsch product houdt, heeft ze geen poging gedaan, de vermeende andere drukker aan te wijzen. Uit de wetenschap, dat Mr. Jan de sancmeyster (dus Jan IV), geregeld betalingen ontving voor muziekboeken, die hij in losse vellen te Antwerpen kochtGa naar voetnoot1), leidt zij verder af: ‘Zeer vermoedelijk zijn de 35 vellen, die uit den band te voorschijn kwamen, op een dergelijke manier naar Kampen gebracht’Ga naar voetnoot2). In de eerste plaats nu is het volstrekt niets | |
[pagina 161]
| |
bizonders, dat er boeken in losse vellen verstuurd werden; dit was veel en veel algemeener dan als gebonden exemplaren. En is 't heusch waarschijnlijk (‘zeer vermoedelijk’), dat men zulke nieuwe, pas gekochte vellen, voor eigen gebruik of voor de verkoop bestemd, reeds zoo gauw als opvulsel van een band verknoeide? Dergelijke import had daarvoor toch te veel waarde. Veeleer zal een drukker-binder iets uit het eigen overschot, dat van iedere oplaag afvalt, in zijn banden hebben gestopt. Ik wil thans trachten mej. Krans in haar redeneeringen over de typen, waarmee ze mijn betoog poogt te ontzenuwen, stap voor stap te volgen. Heel gemakkelijk zal dat niet zijn, want hetgeen zij er op p. 98-102 tegen inbrengt, is geenszins een heldere, doorloopende bewijsvoering, maar het bestaat uit losse, ietwat onsamenhangende opmerkingen, zonder veel systematische orde. Haar eerste aanval richt zich tegen de initialen, meer breed dan hoog. ‘Deze maat is niet algemeen, al sierden ook andere drukkers er hun uitgaven mee op’Ga naar voetnoot1). (Even zou ik willen vragen: met de maat of met de initialen?) Wel geeft zij toe, dat Jan Petersz. een initiaal van zelfde maat heeft gebruikt in Rhenanus Uzichius, In exceptionem Zutphaniensem principis Guilihelmi... panegyricus, 13 Dec. 1538 gedagteekendGa naar voetnoot2). Doch onmiddellijk daarop noemt ze eenige andere drukkers, als daar zijn de onbekende drukker van Richard Arnold's Chronicle, Doen Pietersz. te Amsterdam, Jan de Gheet en Johannes Hoochstraten te Antwerpen, van wie zij in Nijhoff's Art typographique mede initialen heeft aangetroffen, meer breed dan hoogGa naar voetnoot3). Ook mij zijn ze bekend en stellig zal men er bij naarstig zoeken nog meer vinden. Ieder, die zijn oogen gebruikt, moet echter terstond zien, dat alle genoemde en in maat verwante initialen in hun teekening niets, maar dan ook hoegenaamd niets, van de initialen uit het Kamper Liedboek hebben, terwijl juist die eene R in het feestdicht van Rhenanus Uzichius, door Jan Petersz. gedrukt, niet slechts een beetje lijkt op de Liedboek-initialen, maar er ongetwijfeld één uit hetzelfde nest is. Wie zich hiervan wil overtuigen, legge de afbeeldingen naast elkaarGa naar voetnoot4). Behalve de gelijke maat, hier de- | |
[pagina 162]
| |
zelfde zwarte achtergrond, dezelfde gevleugelde engelen, dezelfde soort schraveeringen, dezelfde voorstelling. Volgt een aanval op mijn toeschrijving der typen aan Jan Petersz. Hierbij heeft mej. Krans, indien ik het goed heb, al haar strijdkrachten naar het front gebracht. Eerst loopt het over de grootste type, in het Liedboek en in het genoemde gedicht van Rhenanus Uzichius gebruikt. Zij geeft er reproductiesGa naar voetnoot1) van, ter controle van haar bewijzen, die ik hier afschrijf: ‘Met de grootste type is slechts één regel gedrukt. Er zijn minieme verschillen, die wellicht door de gebruikte inkt ontstaan zijn. De regel || In exceptionē Zutpha- || is zwaarder afgedrukt dan || Die tafel Van Desen liedekens ||. De e, t en i zijn gelijk. De a heeft in het register van Het Liedboek geen rondingen, maar hoeken; bij Jan Petersz. heeft de eenige a rondingen. De n's zijn verschillend afgedrukt. Bij Het Liedboek is de eerste poot van onderen glad horizontaal, de tweede schuin naar boven afgesneden. Jan Petersz. gebruikt een type, waarvan de eerste poot aan den onderkant naar boven afgeschuind is in tegenovergestelde richting van den tweeden poot. Ook verloopt de tweede poot van de n naar onderen iets dikker dan in Het Liedboek’Ga naar voetnoot2). En dat wordt dan een der tegenbewijzen. Maar op deze lilliputterachtige wijze redeneerend kom ik zelfs tot nog veel verdere gevolgtrekkingen. Men luistere: ‘De letters van het opschrift In exceptionē Zutphabewijzen, dat er voor deze enkele regel twee drukkers aan het werk zijn geweest. De eerste n, met dunner voorpoot, die iets meer van de achterpoot verwijderd is, verschilt duidelijk van de tweede n. Groot verschil is er ook tusschen de beide letters e, in deze ééne regel; de tweede met veel zwaarder kop en dikker neerhaal stamt ongetwijfeld uit een andere drukkerij dan de fijnere eerste, enz. enz.’ En als men in de vergelijking ook nog de regel met dezelfde type betrekt uit een ander feestdicht van Rhenanus Uzichius, In exceptionem Herderevicenam principis Guilihelmi... panegyricus. Kampen, Jan Petersz., 1539Ga naar voetnoot3), komt men tot verrassende nieuwe ontdekkingen. Om alleen maar bij de letter n te blijven en steeds in de trant van mej. Krans redeneerend, zou ik moeten vaststellen: ‘De tweede n uit het laatstgenoemde gedicht (NK. 3800) met | |
[pagina *7]
| |
I. Liedboeck. (Kampen, Jan Petersz., c. 1540).
II. Rhenanus Uzichius, In except. Zutph. princ. Guilihelmi panegyricus. Kampen, Jan Petersz., 13 Dec. 1538.
III. Rhenanus Uzichius, In except. Herd. princ. Guilihelmi panegyricus. Kampen, Jan Petersz., 1539.
| |
[pagina 163]
| |
zijn vlakke, horizontaal afgesneden voorpoot en een afgeschuinde voet van de achterpoot stemt wat het ondergedeelte betreft zoo treffend overeen met de n's uit het Liedboek, wijkt daarentegen dermate af van die in het andere feestdicht van Rhenanus Uzichius (NK. 3801), dat deze twee gedichten, spijt de bewering van hun colophons, onmogelijk van eenzelfde drukker, i.c. Jan Petersz., afkomstig kunnen zijn’, enz. enz. (zie bij dit alles afb. I-III). Zoo zou ik kunnen doorgaan. Maar is het niet duidelijk, dat dergelijke pietepeuterachtige verschilletjes het gevolg zijn van tal van oorzaken: zwaardere afdruk, doorgevloeide inkt, vaak ook slijtage der lettervormen? Nog daargelaten, of wel iedere gegoten letter precies hetzelfde zal uitvallen. Wil men meer voorbeelden? Ze liggen alleen reeds in het gereproduceerde materiaal van de Art typographique voor het grijpen. Zie b.v. Deventer, Jacobus de Breda I. 3, de regel Prostant venales Dauen en speciaal de drie n's (afb. IV). Wat een verschillen. De eerste met een dunne achterpoot, van boven met een scherpe punt aan de voorpoot vastgehecht, deze voorpoot van onderen vlak; de tweede met afgeschuinde voorpoot, dikkere achterpoot, anders aan de voorpoot gehecht; de derde weer heel anders, met een uitsteekseltje rechts onderaan de achterpoot, terwijl beide pooten van boven niet verbonden zijn. Zie ook Deventer, Albert Paffraet VII. 34, r. 1 en vergelijk daarmee dezelfde type X. 53, r. 1. Welk een verschil tusschen beide hoofdletters D. In de eerste reproductie twee dwarsstreepjes, het eene niet geheel naar beneden doorloopend. In de tweede afbeelding ook de streepjes maar nu beide geheel doorloopend, zóó ver zelfs, dat de contourlijn van de D er links onder door verbroken wordt. En zie eens Antwerpen, Nic. de Grave XI.27 (afb. V). In negen regels tekst drie I's, ieder met een verschillende vlag, terwijl bij de tweede bovendien de verticale lijn, meest rechts, los van de eerste lijn is. Bij de andere zijn beide verbonden. En zie Antwerpen, Mich. Hillen van Hoochstraten XVII.69. Wat een variaties in de drie daar afgedrukte letters M der regels 9-10 en 12, in 't bizonder onderaan links. De een ervan is hier gesloten, de twee andere open en dan toch nog weer onderling verschillend. En in de drie D's van de regels 9-11. Twee ervan hebben beide verticale lijntjes verbonden, de derde niet. En de D in regel 11 mist links onder een stuk. Zie ook Antwerpen, Mart. de Keizer VI.22 (afb. VI). Drie N's in de regels 3 en 8. Reusachtige verschillen in het | |
[pagina 164]
| |
IV. Nocturnus septimus psalmorum Dauiticorum. Deventer, Jac. de Breda, (1515).
| |
[pagina 165]
| |
dunne verticale haaltje. Eén keer bereikt het de bovenlijn, één keer nadert het er toe en een derde keer blijft het halfweg steken. Genoeg van zulk onzalig gekrent en gepeuter. Opzettelijk gaf ik wat veel voorbeelden, vertrouwend dat dit mij zal ontslaan van de verplichting, mej. Krans verder te weerleggen in haar soortgelijke beschouwingen over de kleinere type van het Liedboek en letters I, waarvan de vlag vast aan de stok zit of wel ½ of ¼ mM spatie biedt en een D met ruglijnen, die al of niet verbonden zijn. Men weet nu, wat zulke verschilletjes waard zijn. V. Boutillier, Somme ruyrael. Antw., Claes de Grave, 3 April 1529.
Vervolgens constateert zij nog gelijkenis van de groote type in het Liedboek met een type van Alijt, de weduwe van Theod. de Borne, maar verschil in de kleine typeGa naar voetnoot1) en heeft een zelfde A en G als in de kleine type opgemerkt bij Johannes Hoochstraten. Inderdaad, maar wat een verschillen verderGa naar voetnoot2). Ook bij Martinus de Keyser in NAT.I.4? Ja, onder meer een soortgelijke A, maar overigens, welk een afstand tusschen de zuiver Fransche type van De Keyser en de Schwabacher van het Liedboek. Christophorus Ruremundis (lees Ruremendensis) en Jan van Ghelen zijn hier zeker bij vergissing genoemd? In de opgegeven reproducties NAT. V.17 en VI.46 zijn tenminste volmaakt andere typen afgebeeld; in het Liedboek vindt men deze niet. Gewezen wordt voorts op verscheiden typen van Gilbert Maes in Leuven, afgebeeld in NAT.I. 2-3 en II.4-5, die identiek zijn met de kleine type uit het Liedboek. Identiek? Met een volmaakt andere vorm van C, E, H, b en h? Nog wordt verteld, dat enkele typen in het Nieuwe Testament. | |
[pagina 166]
| |
VI. La Saincte Bible. Antw., Mart. de Keyser, 10 Dec. 1530.
| |
[pagina 167]
| |
Keulen, Hiero Fuchs, 1525 ‘geheel identiek’ zijn met de beide van het Liedboek, echter met het voorbehoud, dat de hoofdletters van de kleine type D, E, H, J, L, M en O, excusez du peu, ongelijk zijn. De gelegenheid ontbreekt mij, dit verder te controleeren. Volgen eenige algemeenheden over de Schwabacher type en dan de stoute bewering: ‘Gezien het bovenstaande, kan uitsluitend typenvergelijking na c. 1535 geen afdoend bewijs meer vormen om een uitgave aan iemand toe te schrijven’. Arme bibliografen! Gelukkig blijf ik iets meer vertrouwen in het eigen vak en zijn resultaten behouden. Daarna gaat zij voort: ‘Zoolang de drukker van Het Liedboek niet bekend is blijft er een geringe mogelijkheid, dat deze in het oosten in ons land, of in het Duitsche grensgebied (???) werkte. De minieme verschillen tusschen de typen van Het Liedboek en die van de uitgaven van Jan Petersz. - het aantal te vergelijken typen is eveneens miniem - zijn echter voldoende om aan een gemeenschappelijke bron te twijfelen’. Na deze typen-beschouwingen nog een toegift vol variaties over muziekdruk, die te Kampen in het begin der 16e eeuw geen alledaagsch artikel was (waar wel, zou men willen vragen), over de sancboecken en het papier, uit Antwerpen gebracht. ‘Waarom het wereldsch “Kamper” liedboek in Kampen gedrukt zou zijn, is mij, ondanks alles wat hierover geschreven is, niet duidelijk’. Dan een beroep op de handelsbetrekkingen in diezelfde tijd en de opmerking, dat er in de Kamper boekwinkels een rijke keus van boeken lag, afkomstig uit eigen omgeving, maar ook uit Keulen, Antwerpen, Bazel, Leuven, enz. Ik twijfel er niet aan; boeken hebben altijd hun weg langs de begane handelswegen gevonden. Maar het beroep op de lijsten van verdachte boeken, die in 1570 in de Kamper winkels aanwezig waren, is toch nietszeggend voor 1540. Nog een opmerking over de niet-Overijsselsche taal van het boek en daarna de reeds geciteerde slotconclusieGa naar voetnoot1). Van mijn kant resumeerend kom ik tot de conclusie, dat Mej. Krans eerst is gaan twijfelen aan de herkomst van het Liedboek op grond van de taal, 't geen haar goede recht was. Vervolgens heeft zij de losse vellen muziekboeken, uit Antwerpen geïmporteerd, in haar redeneering opgenomen. Hier kwam zij al op glad ijs te staan. Zelf begreep ze wel, dat haar beide argumenten niet | |
[pagina 168]
| |
overtuigend waren. Toen is zij spijkers op laag water gaan zoeken. Uit zeer normale typen-verschilletjes heeft zij getracht andere dan Kamper afkomst in elkaar te zetten. Merkwaardig, dat zij in haar bestrijding tot twee keer toe een opmerking maakt, waaruit toch bij eenig doordenken twijfel aan de eigen theorieën had moeten rijzen. Zoo constateert zij (p. 100) afwijkingen in de hoofdletters D der beide geteekende Rhenanus Uzichius-drukken van Jan Petersz. En op p. 101 luidt het naar aanleiding van de afbeeldingen in NAT. De Borne VIII.36-39: ‘Zelfs in de afgebeelde fragmenten zijn verschillende typen te vinden voor letters van gelijke afmetingen’. Heel duidelijk is dit wel niet geformuleerd, maar haar bedoeling kan men er toch uit opmaken. Zij weet dus ook, dat bij eenzelfde drukker variaties in de letters van hetzelfde type voorkomen en niettemin maakt zij het feit der dispariteit tot basis van haar bestrijding: typen niet geheel gelijk, derhalve niet van Jan Petersz. Ondertusschen durf ik gerust zeggen, dat deze aanval mij geen oogenblik geschokt heeft in mijn toeschrijving van het Kamper Liedboek aan de Kamper drukker Jan Petersz. De beide typen en de initiaal, wie wijst er een drukker aan, die ze, behalve hij, in combinatie gebruikt heeft? Dat bovendien de bewaarde vellen als afval te voorschijn zijn gekomen uit een band, door deze zelfde drukker vervaardigd, is een waarschijnlijkheidsbewijs voor de toeschrijving. Het eenige probleem, dat nog om een definitieve verklaring vraagt, blijft het dialect. Overijsselsch is dat positief niet. Trouwens in mijn eerste opstel over het Liedboek heb ik dit bezwaar geenszins verdoezeldGa naar voetnoot1). Men moet hier evenwel dadelijk de vraag tegenover stellen, of alles, wat tot c. 1540 gedrukt is, inderdaad de sporen draagt van het dialect der drukplaats. Een grondig onderzoek zou dat vereischen, waaraan op zijn minst één academisch proefschrift gewijd zou kunnen worden en feitelijk moet zelfs de basis voor een dergelijke studie nog gelegd worden. Inmiddels kan men al eenige gegevens vinden in De Vreese's onovertroffen Bouwstoffen van het Middelnederlandsch Woordenboek, thans in beknopter vorm door G.I. Lieftinck voortgezet. Van ieder handschrift, van iedere druk, wordt door De Vreese het gebruikte dialect vermeld. Reeds bij een vluchtig doorloopen der drukken teekende ik de volgende uitgaven op, waarin een dialect is ge- | |
[pagina 169]
| |
bruikt, dat niet in overeenstemming is met de drukplaats: Bouwstoffen no. 96.1: Boeck vanden leven o.l. heeren Ihesu Cristi. Antwerpen, Claes Leeu, 20 Nov. 1488. 2o (= CA. 1183). Taal: ‘Algemeen Noordnederlandsch, met enkele Hollandsche en ook nog wel oostelijker taalvormen’. Ib. no. 109.2: Jan Bottelgier, Somme rurael. Antwerpen, Henr. Eckert van Homberch, 25 Nov. 1503. 4o (= NK. 480). Taal: ‘De tekst is gemoderniseerd, en meer aan het algemeen Nederlandsch aangepast, maar daarbij zijn niet alle Hollandsche taalvormen verwijderd’. Ib. no. 166: Joh. Cassianus, Der ouder vader collacien. Antwerpen, Mich. Hillen van Hoochstraten, 26 Sept. 1506. 2o (= NK. 526). Taal: ‘Zuidhollandsch’. Ib. no. 251: Jan van Rode, Summe le roy of des conincs summe. Haarlem, (J. Bellaert), 31 Mei 1484. 4o (= CA. 1630). Taal: ‘Zuidhollandsch gekleurd’. Al voorbeelden te over van ongelijkheid tusschen het gebruikte dialect en dat van de drukplaats, oneffenheden, die ieder op hun beurt stellig gegronde oorzaken hebben, waard onderzocht te worden. Het geval van het Kamper Liedboek blijkt dus geenszins uniek te zijn. Zou daar de verklaring van het niet-Overijsselsche dialect soms te vinden zijn in de persoon van de Kamper zangmeester, Jan de Vos, uit Mechelen? Hoe aannemelijk is het, dat op zijn aanwijzing Jan Petersz. het Liedboek gedrukt zal hebben. En ofschoon die zangmeester toen reeds zeker een jaar of twaalf, dertien in Kampen woonde, als eigen taal had hij, gelijk dit vrijwel steeds geschiedt, zijn oorspronkelijke Zuid-Nederlandsche dialect toch ongetwijfeld behouden. Heeft hij inderdaad de liederenbundel persklaar gemaakt, dan is er reeds een zeer plausibele oplossing van het dialect-bezwaar gevonden. Tot slot mijn verontschuldigingen aan de lezers over dit lange, niet boeiende verhaal. Doch er zijn nu eenmaal meer woorden noodig om een onjuiste meening te weerleggen, dan om die uit te spreken. Misschien ook zal de vraag rijzen, of deze beschouwingen in het Overijsselsche jaarboek, waarin ieder deskundige onmiddellijk leekenpraat zal zien, zulk een uitvoerige repliek wel waard waren. Volgens mijn opvatting echter is het nooit goed, verkeerde meeningen de gelegenheid te geven voort te woekeren. Men doet beter ze dadelijk met wortel en tak uit te roeien. | |
[pagina 170]
| |
Ik hoop, dat mijn afbrekende critiek Mej. Krans niet zal ontmoedigen. Zij behoort tot de weinige jongeren uit het Openbare Leeszaal-corps, die, buiten de eigen kring af en toe door een wetenschappelijke publicatie blijk geven van algemeene bibliografische belangstelling. Goed waren ook dit keer haar archiefvondsten; minder gelukkig de typen-onderzoekingen en de conclusies, daaruit getrokken. Hierbij heeft zij zichzelf overschat. Hoe dankbaar zouden we haar ondertusschen zijn, indien zij op het Kamper Gemeente-Archief nog eens enkele zeer nuttige nasporingen wilde doen. Reeds in 1935Ga naar voetnoot1) heb ik hiertoe de wensch geuit, dringender herhaal ik die thans. Zijn er te Kampen geen soortgelijke banden als die, waaruit de fragmenten te voorschijn zijn gekomen? Dus ook waarschijnlijk afkomstig van binderdrukker Jan Petersz. En kunnen deze niet eens losgemaakt worden, om na te gaan, of ze soms meer Liedboek-fragmenten herbergen? Zoo iemand, dan is mej. Krans de aangewezen persoon voor een dergelijk onderzoek in haar vaderstad. Welk een vondst zou het zijn, indien daar nog eens een ander gedeelte van het Kamper Liedboek te voorschijn kwam, nu met drukkersadres of -merk en met jaartal. Misschien zouden dan zelfs de ongeloovigste Thomassen met mij de Kamper afkomst van het Liedboek willen aanvaarden.
's-Gravenhage, Jan. 1944. M.E. Kronenberg. |
|