Het Boek. Serie 2. Jaargang 26
(1940-1942)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |||||||||||||
Bibliographische sprokkelsI. Incunabel of post-incunabel?(Naar aanleiding van twee drukken van Peter of Thieman Os van Breda) Aflevering I, deel VIII van de Gesamtkatalog der WiegendruckeGa naar voetnoot1), die mij in Maart 1940 bereikte, heeft twee Zwolsche incunabelen naar de 16e eeuw verwezen, namelijk
De eerste druk met de motiveering ‘Wegen der Texttype 16. Jh.’ de tweede ‘Wegen der Type 16. Jh.’. Nu is niet elke verandering een verbetering en onmiddellijk is de vraag bij mij gerezen, of deze nieuwe dateeringen wel goed gefundeerd zijn. Diep doordrongen van het feit, dat weinig Nederlandsche incunabelen en post-incunabelen moeilijker te dateeren en te ontwarren zijn dan de uitgaven van vader Peter en zoon Thieman Os van Breda in Zwolle, teeken ik reeds sinds jaren van elk hunner drukken, die mij in handen komt, alle minutieuse bizonderheden der diverse typen, de staat der houtsneden en drukkersmerken, enz. op. De genoemde Eucherius en Facetus, respectievelijk onder de nos. 709 en 735 door CampbellGa naar voetnoot3) beschreven, zijn mij reeds lang vertrouwd; van beide bezit de Haagsche Bibliotheek een exemplaar. De Eucherius heeft als teksttype type 9 (M 49/71-72). Waarom wordt op grond hiervan de druk voor 16e eeuwsch gedecreteerd? Type 9 immers komt herhaaldelijk, en speciaal ook als teksttype, in incunabelen voor. Zoo b.v. in Baptista Mantuanus, Parthenice | |||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||
II. Zwolle, (Peter Os van Breda), 1497Ga naar voetnoot1). Eveneens in Guil. Zenders de Werdt, Lilium grammatice. (Zwolle, Peter Os van Breda), een uitgave, die bij Campbell ontbreekt, maar door Proctor 9151 en Voulliéme, Berlin 4959 tot de incunabelen wordt gerekend. Wel heeft later JuchhoffGa naar voetnoot2) de veronderstelling geuit, dat het boek wegens de evangelisten-houtsnedeGa naar voetnoot3) misschien wel tot de 16e eeuw behoort. Naar mijn meenmg ten onrechte. Want behalve deze houtsnede heeft de druk er nog een andere. Die houtsnede dan, op de titel voorkomend, stelt de knaap Jezus temidden der schriftgeleerden voor en is hier in gaver staat dan in een afdruk van 't jaar 1492 (in CA. 794). Om die reden zou ik de Zenders de Werdt op c. 1491 willen dateeren. Is er dus al geen aanleiding ‘wegen der Texttype’ de Eucherius naar de 16e eeuw te verplaatsen, een ander positief bewijs duidt er op, dat de druk wel degelijk tot de incunabelen behoort. De verso-zijde van het titelblad vertoont de bekende Salvator-houtsneeGa naar voetnoot4). Het blok is nog in zeer gave staat, zelfs iets minder afgesleten dan bij de afdruk in de Alexander de Villa Dei, Doctrinale I-II, door Campbell (115a) ‘vers 1493’ en in GW. 970 ‘um 1495/99’ gedateerd. Zoo is er derhalve alle reden de Eucherius volgens de oude ordening te blijven indeelen bij de incunabelen. ConwayGa naar voetnoot5), wiens dateeringen meestal voortreffelijk gefundeerd zijn, plaatst de uitgave op c. 1495, Campbell en Polain, Belgique (1424) op c. 1497. Zij zullen het wel ongeveer bij 't rechte eind hebben. Volgt het tweede probleem, de Facetus. Hier motiveert de GW. de verplaatsing naar de 16e eeuw niet op grond van de teksttype, maar slechts ‘wegen der Type’. Nu zijn in het boek niet één, maar drie typen gebruikt. Derhalve ‘Type’ als collectief op te vatten? Hoe het zij, ook die nieuwe dateering berust niet op stevige grondslagen. De gebruikte typen zijn dezelfde als in de Eucherius, te weten typen 9 (tekst), 6 en 8. Deze typen-trits heeft Peter Os herhaaldelijk in drukken vóór 1500 gebruikt, o.a. in de | |||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||
Eucherius, en in twee reeds genoemde incunabelen, de Baptista Mantuanus van 't jaar 1497 en de Zenders de Werdt, die ik op c. 1491 meen te moeten dateeren. De verdere typografische bizonderheden, het rubriekteeken in de vorm van een handje (Haebler, rubr. γ) en de kleine lombarden (Haebler, init. c), zijn al evenmin tot de 16e eeuw beperkt. Bovendien verkeert de reeds genoemde titelhoutsnee met de symbolen der vier evangelisten in goede, heel weinig afgesleten staat en wijst eer op een tijdstip vóór dan na 1500. Summa summarum zie ik ook hier niet de minste reden voor verplaatsing naar de 16e eeuw. Campbell dateert ‘vers 1500’. Misschien zijn BradshawGa naar voetnoot1) en, mogelijk in navolging van hem, ConwayGa naar voetnoot2) met de dateeringen ‘1497?’ en ‘about 1497’ iets dichter bij de waarheid. Thans enkele opmerkingen over de toeschrijving van beide drukken door een deel der bibliografen aan Thieman, door anderen aan Peter Os van Breda. Campbell, Polain, Belgique en de GW. zetten de Eucherius op naam van Thieman; Conway op die van Peter Os. Met de Facetus staat het weer anders; Campbell noemt, vermoedelijk op voorgang van HoltropGa naar voetnoot3), Thieman als drukker; Bradshaw, Conway, MadsenGa naar voetnoot4) en de GW. daarentegen Peter. Reeds deze verschillen van meening bewijzen, hoe lastig het is de drukken van vader en zoon te onderscheiden. Een der moeilijkheden schuilt hem hier in, dat, terwijl Peter reeds niet scheutig met dateeringen was, Thieman het nog veel erger maakt. Inderdaad, voor de nazaat-bibliograaf een allervervelendste kerel. Van de zes door hem geteekende Zwolsche drukkenGa naar voetnoot5) heeft hij er geen enkele gedateerd. De eenige druk met jaartal, mij van hem bekend, stamt uit een latere werkperiode te Zutphen en is van 1518Ga naar voetnoot6). Dan bestaat er een ongesigneerde en ongedateerde Cicero-uitgave, door Listrius bezorgd en op grond daarvan op c. 1517, dat is na de dood van Peter Os, te dateerenGa naar voetnoot7). Vermoedelijk was Thieman toen al | |||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||
te Zutphen gevestigd en werkte hij niet meer te Zwolle in de drukkerij van zijn overleden vader. Campbell heeft indertijd, en hij volgde in dezen Holtrop trouw na, zoowel geteekende als ongeteekende drukken op naam van Thieman geplaatstGa naar voetnoot1). In Ned. Bibliographie I hebben Nijhoff en ik hetzelfde gedaan; bij de 7 drukken, daar aan Thieman toegeschreven, zijn slechts drie geteekende, die er ‘by their own right’ staan, de nos. 139, 256 en 2094; de overige, de nos. 43, 299, 509 en 530, zijn ongeteekend en zouden, naar mijn tegenwoordige inzichten, eer bij Peter Os thuis behooren. Zoo heb ik dan ook in Ned. Bibliographie II uitsluitend drukken, door Thieman te Zwolle geteekend, op diens naam gezet; de ongeteekende zijn aan Peter toebedeeld. Verder heeft Nijhoff in zijn Art typographique, waar oorspronkelijk een afzonderlijke plaat met Thieman's naam voorkwam, in de eind-redactie ‘Peter Os van Breda et son fils Tyman Petersz. Os van Breda’ samengevoegd. Hij constateert daarGa naar voetnoot2), dat het voorzichtig zal zijn geen onderscheid meer te maken tusschen drukken van vader en zoon, tenzij de laatste zijn naam noemt. Vrij algemeen wordt thans aangenomen, dat drukken van Thieman tot de 16e eeuw gerekend moeten worden. Aan Bradshaw, baanbreker voor de typenstudie, als hij geweest is, komt de volle eer toe, dit reeds in 1870 vermoed te hebbenGa naar voetnoot3). In overeenstemming hiermee hebben Proctor in zijn Index en Haebler in zijn Typenrepertorium Thieman dan ook niet opgenomen. De GW., voor zoover verschenenGa naar voetnoot4), volgt dezelfde lijn en heeft twee geteekende drukken van Thieman naar de 16e eeuw verwezenGa naar voetnoot5). Twee andere | |||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||
ongeteekende 15e eeuwsche drukken, door Campbell aan Thieman toegeschreven, plaatst de GW. op PeterGa naar voetnoot1). En verder worden tenslotte de beide ongeteekende drukken, waarvan mijn verhaal is uitgegaan, de Eucherius en de Facetus, door Campbell op naam van Thieman gezet, in de GW., gelijk ik reeds zeide, respectievelijk op Thieman en Peter geplaatst, en, minder gelukkig, tot de 16e eeuw gerekend. Slechts Polain is een modern bibliograaf, die zich niet aan Bradshaw's advies gehouden heeft. In zijn Catalogus der vroege drukken, in Belgisch bezit, vindt men nog, klaarblijkelijk op voorgang van Campbell, twee incunabelen aan Thieman toebedeeldGa naar voetnoot2). Zal wel ooit iemand er in slagen, verschil tusschen drukken van vader en zoon Os te ontdekken? Ik begin er aan te wanhopen. Doordrenkt van Bradshaw's gulden voorschrift ‘We do not want the opinion or dictum of any bibliographer however experienced; we desire that the types and habits of each printer should be made a special subject of study, and those points brought forward which shew changes or advance from year to year, or, where practicable, from month to month’Ga naar voetnoot3), probeer ik steeds weer door het naspeuren en opteekenen der kleinste details van hun typen, houtsneden, enz. tot een differencieering van beider producten te komen. Tot nu toe zonder positief resultaat. Peter en Thieman hebben, voor zoover ik kan nagaan, hetzelfde typografische materiaal gebruikt. Geheel nutteloos is mijn gepeuter evenwel niet geweest. Dank zij al deze vergelijkingen heb ik een enkele der Zwolsche drukken zonder jaartal naar de staat van houtsneden of drukkersmerken met vrij groote zekerheid kunnen dateerenGa naar voetnoot4). Een tastbaarder resultaat nog was de ontdekking, dat type 9 van de Ossen (M49/71-72) in de loop der jaren een kleine verandering heeft ondergaan. Oorspronkelijk werd er namelijk een gewone h in gebruikt, die later vervangen is door een nieuwe met haakje of vlaggetje, rechts onderGa naar voetnoot5). Nu zou ik niets liever willen dan reeds precies te kunnen zeggen, in dàt jaar, in diè maand heeft de verandering zich voltrokken. Zoo ver ben ik echter nog lang niet en | |||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||
het is de vraag, of ik ooit zoo ver kom. Men moet natuurlijk bij een dergelijk onderzoek uitgaan van drukken met jaartal en de schaarschte der dateeringen is in dit geval een sterk remmende factor. Voor het oogenblik weet ik alleen, dat de laatste gedateerde druk, waarin de gewone h nog voorkomt, van 10 Nov. 1500 en de eerste gedateerde met de nieuwe gevlagde h van 24 Jan. 1507 isGa naar voetnoot1). Evenwel heb ik reden te vermoeden, dat type 9 in zijn eerste stadium ook enkele jaren na 1500 gebruikt is, terwijl van de andere kant het tweede stadium waarschijnlijk vóór 1507 begonnen zal zijn. In een druk, 't zij dan ongedateerd, maar die wij op grond van een voorrede van de interpretator Drolshagen van 29 Maart 1505, op c. 1505 geplaatst hebben, treft men de h met haakje al aanGa naar voetnoot2). Ondertusschen hebben alle drukken, door Thieman geteekend, waarin type 9 voorkomtGa naar voetnoot3), de letter h in zijn tweede vorm. Zeker bewijs, dat ze in ieder geval na 10 Nov. 1500 en zeer waarschijnlijk zelfs eenige tijd later verschenen zijn. Een bevestiging dus van Bradshaw's vermoeden, dat Thieman een 16-eeuwsch drukker is. Nog vertoont type 9 een andere bizonderheid, die misschien bij voortgezet onderzoek tot een nadere dateering kan leiden. Terwijl Peter Os hierbij oorspronkelijk een dubbel divies gebruikte, b.v. in de Gemmula vocabulorum van 7 Sept. 1492 (CA. 794), is hij later tot een enkel divies overgegaan. Aldus o.a. in genoemde Hieronymus van 10 Nov. 1500 (CA. 932). Dan volgt er klaarblijkelijk een periode, waarin dubbel en enkel divies vermengd zijn. Ik meen op te merken, dat ten slotte, bij de gevlagde h, het dubbele divies iets overheerschtGa naar voetnoot4). Misschien is het weinig aanmoedigend hier als resultaat van onderzoekingen, weliswaar slechts te hooi en te gras, maar dan toch gedurende een tijdsverloop van een jaar of twintig gedaan, niets dan een stuk of wat onvoldragen gegevens over de drukkerij der Ossen te kunnen bieden. Schuilt er juist voor de bibliograaf echter geen bizondere attractie in dergelijke haast onontwarbare problemen? Vast staat, dat Peter Os om en aan 1479 zijn drukkerij in Zwol- | |||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||
le geopend heeft en er tot zijn dood, in 1510 of iets eerder, gewerkt heeft. In October 1510 was hij reeds overledenGa naar voetnoot1). Te eeniger tijd in 't begin van de 16e eeuw - is 't van omtrent 1505 af geweest? - heeft zijn zoon Thieman, heel klaarblijkelijk in diezelfde drukkerij, een zestal drukken onder zijn eigen naam gemaaktGa naar voetnoot2). Verder zal hij er wel de meer bescheiden rol van hulp zijns vaders hebben gespeeld. C. 1518 treedt hij nog even gedurende zeer korte tijd als zelfstandig drukker te Zutphen op. In de Maandrekeningen op 't Gemeente-Archief van Zwolle vond ik in 't jaar 1515 herhaaldelijk ‘Tymen prenter’ genoemd; in 1516 en volgende jaren trof ik er zijn naam niet meer aanGa naar voetnoot3). Is hij dus in de loop van 1516 naar Zutphen vertrokkenGa naar voetnoot4)? Nog heb ik me wel eens afgevraagd, of ‘Thijman Peterszn bouckebijnder’, die op 16 Juni 1534 te Amsterdam wegens 't achterhouden van een brief, afkomstig vaneen Anabaptist, tot een bedevaart naar Keulen werd veroordeeld, soms onze Zwollenaar zou zijnGa naar voetnoot5). De foutieve dateering der beide drukken in de GW. heeft mij vanzelf geleid tot een uitweiding over de drukkerij der Ossen en tot een mogelijk wat voorbarige publicatie mijner gegevens hieromtrent. Doch zoo ooit, dan doen wij thans goed - en weer denk ik aan het droevig lot van Pater Kruitwagen's wetenschappelijk arsenaal - de oogst onzer onderzoekingen in veilige schuren te brengen. Tot slot nog een oogenblik terug tot mijn uitgangspunt, de Eucherius en de Facetus. Afdoende is thans, naar ik vertrouw, bewezen, dat beide als vanouds tot de incunabelen gerekend moeten worden. Meer en meer ben ik er van doordrongen, dat het zoo zuiver mogelijk dateeren van drukken zonder jaartal een der eerste plichten van de bibliograaf is. De moeilijkste misschien ook. Want terwijl we voor de toeschrijving van ongesigneerde boeken aan de rechtmatige drukkerij gewoonlijk over heel wat hulpmiddelen be- | |||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||
schikken - als daar zijn, tal van reproducties en, voor de incunabelen, tevens het Typenrepertorium -, zijn we bij 't vaststellen van nauwkeurige dateeringen veelal uitsluitend aan eigen onderzoek en vergelijkingen gebonden. In dit speciale geval is het een geluk, dat èn van de Eucherius èn van de Facetus Campbell indertijd een volledige beschrijving heeft gegevenGa naar voetnoot1). Nu de Gesamtkatalog der Wiegendrucke ze buiten zijn territorium heeft gezet en er toch ook geen aanleiding blijkt te zijn, het tweetal in een eventueel Supplement tot de Ned. Bibliographie van 1500 tot 1540 op te nemen, zouden ze anders gevaar loopen, als eens Latona of Ahasverus, rond te moeten waren, zonder vaste bodem.
Maart 1941. | |||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||
II. Onbekend Nederlandsch gedicht op de uitdaging van Frans I aan Karel V in MDXXVIII. (Antwerpen, Jacob van Liesvelt)Bij mijn bibliografische onderzoekingen is contact met buitenlandsche bibliotheken, schriftelijk en nog liever persoonlijk, altijd een factor van belang geweest. Afgesloten van andere landen voel ik mij thans in deze ‘beroerelijcke tijden’ gelijk een visch op het droge. Te meer, nu ook de schatten van menig Nederlandsche bibliotheek, in veiliger plaatsen opgeborgen, dikwijls onbereikbaar zijn. Zoo is, in afwachting van rustiger dagen, mijn bibliografische levensruimte wel uitermate ingekrompen. Des te verblijdender was het, onlangs van den heer J. Borms te Scheveningen te mogen vernemen, dat hij in Parijs een defecte, hem onbekende Liesvelt-druk had opgediept. Met groote welwillendheid heeft hij mij in de gelegenheid gesteld het gevalletje te onderzoeken en te beschrijven. Dat het fragment inderdaad onbekend is, ontdekte ik onmiddellijk. Het bestaat uit twee niet volledige, verbonden bladen, heeft een houtsnee op het afgesneden titelblad en verder op de keerzijde van het laatste blad, onder de naam van Liesvelt, het wapen van Karel V. De technische beschrijving, zooals die misschien in verre toekomst zal worden opgenomen in een Supplement op onze Nederlandsche Bibliographie, vindt men in Bijlage I. De inhoud, in verzen, die over een boodschap van de Fransche koning aan Karel V handelt, bracht mij na eenig zoeken op het spoor. Het bleek te zijn de Nederlandsche gedaante van het Traictiez en brief de la deffianche du roy de Franche faicte au tresnoble empereur Charle, etc., eveneens bij Jacob van Liesvelt verschenen en onder no. 3978 in onze Nederlandsche Bibliographie opgenomen. Het eenige mij bekende exemplaar ervan is te vinden in de Bibliothèque Nationale te Parijs (Réserve Ye 4930). De titelhoutsnee, hier geproduceerd uit het Nederlandsche gedicht, is op beide uitgaven gelijk. De beschrijving, die ik inder- | |||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||
tijd voor mezelf van de voorstelling in de Fransche editie gemaakt heb, klopt volslagen met die in het fragment-BormsGa naar voetnoot1).
Wie de houtsnee met aandacht bekijkt, zal zien, dat ze een voorgeschiedenis heeft. Dit valt af te leiden uit de linkerrandlijst, die geen samenhang met de boven- en onderlijst heeft - gelijk het bij een correcte houtsnee zou betamen - en er dus klaarblijkelijk later aan toegevoegd is. Ik heb geen moeite gedaan deze heele voorgeschiedenis te reconstrueeren, maar één hoofdstuk kan ik er van verhalen. De houtsnee komt namelijk ook voor op de titel van Desfianche faicte a Charles V depar le Roy de Franche, etc., eveneens bij Liesvelt verschenen in 1528Ga naar voetnoot2). Daar evenwel zonder de linkerrandlijst. Links ertegen is een andere houtsnee geplaatst, een groep hovelingen voorstellend, ongetwijfeld een product van dezelfde houtsnijder. De twee sluiten zoo goed bij elkaar aan, dat men op 't eerste gezicht geneigd zou zijn beide voor één geheel te houden, met een barst in het middenGa naar voetnoot3). Bij nauwkeuriger beschou- | |||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||
wing echter bespeurt men duidelijk, dat ze hier los naast elkaar zijn gezet; de teekening vertoont hiaten. Vermoedelijk hebben er dus eens twee volledige houtsneden bestaan, ieder in een gave randlijst. Door van de een de rechter-, van de ander de linkerlijst af te snijden zijn ze op de Desfianche tot een schijnbare eenheid gemaakt. Of zou het kunnen, dat het tweetal inderdaad oorspronkelijk één geheel heeft gevormd en later voor afzonderlijk gebruik doormidden is gezaagd? Daarbij zou dan natuurlijk een klein stukje van de voorstelling verloren zijn gegaan, hetgeen, toen ze na de operatie in de Desfianche weer eens samen werden afgedrukt, te zien viel. In ieder geval is de houtsnede in ons fragment van later dagteekening dan die op de Desfianche, getuige het kleine defect in de bovenrand, dat daar nog niet voorkomt. Thans tot de inhoud van het gedicht. Hoe luidde de titel dezer Nederlandsche versie van het Traictiez? Het fragment licht ons daarover slechts zeer gebrekkig in; alleen de laatste woorden ‘(ma)iesteyt opt cortste ghestelt’ zijn bewaard. Voorloopig, in afwachting van een volledig exemplaar, heb ik het aldus gedoopt: (Ontsegghe vanden Coninc van Vrancrijck aen Keyser Karel ende antwoort van de keyserlijcke) maiesteyt opt cortste ghestelt. Eenigszins gemotiveerd is die verzonnen naam ondertusschen wel. De titel van het uitvoeriger proza-relaas van hetzelfde historische feit, waarvan in 1528 uitgaven zijn verschenen bij Doen Pietersz. en bij Adriaen van Berghen, Ontsegghe vanden Coninc van Vrancrijc ende Engelant aen Karel V, enz.Ga naar voetnoot1), is mijn richtsnoer geweest. De toevoeging ‘ende Engelant’ moest worden weggelaten. Het Fransche vers (Traictiez), en heel klaarblijkelijk ook het Nederlandsche, handelt, in afwijking van de uitvoeriger vertoogen in proza, uitsluitend over de uitdaging, die Frans I aan Karel V door zijn wapenheraut Guyenne deed toekomen en over Karel's repliek, maar laat de gelijktijdige ‘ontsegghe’ van Hendrik VIII door wapenheraut Clarence achterwege. Klaarblijkelijk een opzettelijke omissie; Karel V had redenen Hendrik VIII te sparen en trachtte diens samenwerking met Frans I te ondermijnenGa naar voetnoot2). Zoo worden dan ook ‘henri le roy dengleterre’ en Wolsey, ‘cardinal malicieux’, die reeds pogingen deed het huwelijk van Hendrik en Catharina van | |||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||
Arragon, ‘ma chiere ante’, te ontbinden, slechts terloops in het Fransche gedicht genoemd. De historische achtergrond der verzen is, in 't kort, als volgt. Frans I, die, vernederd en gevangen in Pavia, bij de vrede van Madrid in 1526 eigen vrijheid herwonnen had ten koste van die zijner twee oudste zoons, de Dauphin en de Hertog van Orleans - de stumpers waren acht en een half en nog geen zeven jaar oud - begon weldra, gesteund door Venetië en Engeland, het hoofd weer op te steken. Samen met paus Clemens VII werd de heilige liga van Cognac gesloten, regelrecht tegen Karel V gericht. En, stout ondernemen, reeds op 22 Januari 1528 daagden de Fransche en Engelsche wapenherauten Guyenne en Clarence namens hun vorsten Karel te Burgos tot een nieuwe oorlog uit. Het Fransche gedicht, Traictiez en brief, is tot tweemaal toe opnieuw uitgegeven, in 1870 en in 1875Ga naar voetnoot1). De eerste keer is de oude tekst woordelijk herdrukt, al zijn er, voorzoo ver ik kon nagaan, enkele accenten bijgevoegd. De andere editie geeft een lichtelijk verbeterde tekst, met noten en een goede inleiding. Verder is er de afdruk van de genoemde Desfianche faide a Charles V, etc.Ga naar voetnoot2) bijgevoegd. Uit 15 strophen van 8 verzen, met het rijmschema a b a b c d c d, is het Fransche Traictiez samengesteld. Het dialect heeft Picardische elementenGa naar voetnoot3). Terecht zeggen de Belgische Bibliophielen vóór hun herdruk: ‘Les vers que nous publions ici ne brillent point par le mérite, c'est une relation rimée des plus médiocres, mais caractéristique.’ Eenzelfde oordeel is ten volle van toepassing op het Nederlandsche gedicht, voor zoover men er naar de poovere resten over kan oordeelen. Slechts één strophe, de tweede, is gaaf bewaard. Ze bevat 9 verzen, met het rijmschema a b a b b c b c c. Is het Fransche of het Nederlandsche gedicht het oorspronkelijke? Of, derde mogelijkheid, gaan soms beide poëten van Gods genade terug tot een Spaansch origineel? Gelijk ook de genoemde Ontsegghe vanden Coninc van Vrancrijc, enz., in 1528 door Doen Pietersz. gedruktGa naar voetnoot4), blijkens de inleiding van de ‘translateerder | |||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||
tot den leeser’ de vertaling is van een Spaansche uitgave (verschenen te Burgos bij Juan de Junta op 14 Febr. 1528). Men zal me vergunnen mijn oordeel in dezen op te schorten tot ik het volledige Nederlandsche vers ter vergelijking naast het Fransche kan leggen. Uit de schamele overblijfselen, thans ter beschikking, is één ding reeds vast te stellen: van een letterlijke vertaling is geen sprake. Voor wie dit met eigen oogen en ooren wil zien en hooren, volgt hier in Bijlage II, wat er van het Nederlandsche origineel bewaard is, waarbij ik ter vergelijking de overeenstemmende Fransche strophen heb gevoegd. Terwijl de drie beginstrophen in beide talen nog vrijwel parallel schijnen te gaan, is de stof van de Fransche en Nederlandsche strophen 13 en 14 anders verdeeld. ‘Mijn moye de coninginne’, Catharina van Arragon, de gemalin van Hendrik VIII, die deze, gesteund door kardinaal Wolsey, wilde verstooten, wordt in het Nederlandsche vers reeds in strophe 13 vermeld, in het Fransch komt ‘ma chiere ante’ pas in strophe 14 voor. Het verhaal, dat Wolsey paus wenschte te worden, is daarentegen respectievelijk in strophen 14 en 13 te vinden. Al loopen Fransche en Nederlandsche versie dan ook niet stap voor stap evenwijdig, toch lijkt het niet gewaagd uit de lengte van het Fransche gedicht te concludeeren, wat er aan het Nederlandsche fragment van den heer Borms tusschen de beide verbonden bladen ontbreekt. Het Fransch telt, zooals we zagen, 15 strophen van 8 regels; een volledige Nederlandsche uitgave zal er heel waarschijnlijk evenveel, maar dan van 9 regels hebben. De ontbrekende middenmoot, verzen 4-9 van strophe 3 en strophen 4-12, bestaat dus uit 87 regels. Het aantal regels op één bladzijde is wegens de indeeling in strophen niet geheel constant, maar heeft omtrent 21 of 22 bedragen. Zoo kan vrijwel met zekerheid worden vastgesteld, dat het fragmentje bladen 2-3 mist en de complete uitgave, evenals de Fransche, uit één katern van 4 bladen is samengesteld. Gelijk men in Bijlage II zal zien, wordt in het begin der Fransche lezing als datum van de uitdaging te Burgos 27 Januari (1528) gegeven; in de Nederlandsche vorm mist ons fragment de overeenstemmende regels. Deze datum klopt niet met de werkelijkheid; het feit is op 22 Januari geschied. Daarentegen had waarschijnlijk op 27 Januari de overreiking van het schriftelijk antwoord aan de herauten door Karel's secretaris Jean Lalleman | |||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||
plaatsGa naar voetnoot1). Curieus is in dit verband, dat ook eenige der verslagen in proza van de gebeurtenis, in de Nederlanden gedrukt, dezelfde vergissing vertoonen. Aldus de reeds meer genoemde Desfianche en eveneens de beide Fransche lezingen, Maniere de la deffiance en En ceste Maniere a este deffijes, etc.Ga naar voetnoot2). Daarentegen heeft de Nederlandsche uitgave, In deser ManierenGa naar voetnoot3), de correcte datum 22 Januari, gelijk ook de twee uitgaven van de OntseggheGa naar voetnoot4). Publicaties te over, naar men ziet, over eenzelfde historisch feit. Inderdaad, de toenmalige Nederlandsche en vooral de Antwerpsche drukkers hebben zich steeds naarstig beijverd actualiteiten uit te geven. Als men zich bepaalt tot de strijd en oneenigheden tusschen Karel V en Frans I, die onmiddellijk vooraf zijn gegaan aan deze uitbarsting in 1528, dan danken we hun mede voor berichten, Nederlandsche, Fransche en Latijnsche, over de slag van Pavia (1525), de vrede van Madrid (1526), het heilig verbond van Cognac (1526)Ga naar voetnoot5). De drukkers Vorsterman, Grapheus en Hillen, Jacob van Liesvelt, Adriaen van Berghen en Govaert van der Haghen, Peetersen van Middelburch en Martinus de Keyser, en ook de Amsterdammer Doen Pietersz., zij allen hebben hun steentje bijgedragen. Het staat verre van mij het nieuwgevonden onbekende vers tot een belangrijke aanwinst voor de Nederlandsche letterkunde op te blazen. Doch als historisch document verdient het in het geheele complex van gelijktijdige publicaties zijn plaats. Slechts valt te wenschen, dat er thans nog eens een volledig exemplaar van gevonden mag worden.
Juni en Aug. 1941. | |||||||||||||
Bijlage I.(Ontsegghe vanden Coninc van Vrancrijck aen Keyser Karel ende antwoort van de keyserlijcke) maiesteyt opt cortste ghestelt. (Antwerpen, Jac. van Liesvelt, (1528).
1a: [...] || iesteyt opt cortste ghestelt || hsn.: vorst met volgeling; repr. hiernevens || 1b: [...] || r. 5?: si brochten brieuen al sonder ver- | |||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||
drach || houdëde aen die keyserlike maiesteyt || twelc dat men wel onthouden mach || ... laatste r.: u bootscap te doene wilt dat segghen my: || 2-3? 4? a: [...] || r. 6?: Ic en dē conine vā engelāt sullen te [...] Il de conīc vā vrācrijc mach wel hē selu [...] || mijn moye de coninginne soot wel [...] || ... laatste r.: de cardinael mocht wel and's sijn g [...] || 4? b: [...] r. 6?: [...] eeringhe beteren moet / || [...] esus met groter ootmoet || ... r. 10?: [...] leen ons keyser lanc leuen ende || [...] h steruen. Amen || [...?] Bi mi Iacob van Liesuelt || hsn. NAT. IX. 50, zonder de zijornamenten.
8o. 2 + 2? bll., [A4?], goth., rr. verschillend (4? a: 16 + 5?), twee hsnn. J. Borms, Scheveningen (gedeelte van twee verbonden bll.). De Ned. versie van Traictiez en brief, etc. (3978). Het is waarschijnlijk, dat het ontbrekende middengedeelte van het fragment (verzen 4-9 van strophe 3 en strophen 4-12, ieder van 9 verzen, dus in 't geheel 87 rr.) twee bll. heeft beslagen. | |||||||||||||
Bijlage II.A. Tekst van het Nederlandsche fragmentGa naar voetnoot1)
..............
5[regelnummer]
si brochten brieuen al sonder verdrach
houdende aen die keyserlike maiesteyt
twelc dat men wel onthouden mach
conincx van vrancrijc heraut was daer bereit
ende heeft onsen edelen keyser daer ontseyt
10[regelnummer]
Den edelen keyser hooch gheboren
verwonderde hoe dat mochte wesen
hy is gaen sitten om dat te hooren
in eenen setel van eeren gheresen
ende den edelen graue van nassouwen ghepresen
15[regelnummer]
die brochte den heraut voor den keyser soet
daer heeft den heraut den brief ghelesen
mer eerst viel hi onsen keyser te voet
ende badt hem om gheleye metter spoet
De keyser antwoorde met moed en vry
20[regelnummer]
bode staet op en weest niet veruaert
u bootscap te doene wilt dat segghen my:
..............
Ic en den coninc van engelant sullen te [...]
110[regelnummer]
de coninc van vrancrijc mach wel hem selu [...]
mijn moye de coninginne soot wel [...]
die sal haer volc wel wachten voor str[...]
die cardinael waende hem wel ver[...]
hi waende den coninc een ander wijf t[e geuen?]
115[regelnummer]
god en laet sulcke boeuerie niet gh[...]
eer si haer in een clooster sou hebben b[egeuen?]
wel. mGa naar voetnoot2). souder om ghelaten hebben [tleuen?]
| |||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||
De cardinael hadde met gelde me [t goede?]
vriendelike brieuen aenden keyser [gestelt?]
120[regelnummer]
dat hi wilde doen als donuroede
maken hem paus van groter gewel[t]
maer sijn giericheyt si v vertelt
daer en hadde den keyser niet op ge[dacht?]
de cardinael mocht wel anders sijn g[...]
..............
130[regelnummer]
[met sine l?]eeringhe beteren moet,
[ende bidden i?]esus met groter ootmoet
[dat wi si?]jn gracie mogen verweruen
[onse vian?] den verdriuen metter spoet
[so moet?]en wi alle druc af keruen
135[regelnummer]
[ende god ver?]leen ons keyser lane leuen ende [salic?]h steruen. AMEN
B. De overeenstemmende strophen van het Fransche gedichtGa naar voetnoot1)
1[regelnummer]
Le . xxvij . iours, dernier passes
de ianvier, sus le iour sainct vincent
a burges en espaignes, sont armez
dequoy on veit deux heraulx venant
5[regelnummer]
de lettres, estoient chergiez
dequoy sera memorial
et lempereur ont deffiez
de mauvais hommes, ne vient que mal.
De merveilles, ont estez pris
10[regelnummer]
consideransz que poroit estre
dont lempereur sen est assis
pour ouyr lire la dite lettre
plusieurs seigneurs, estoient presents
entre lesquelz, estoit Nassau
15[regelnummer]
leurs saufs conduitz, tres humblemens
[fi]rentGa naar voetnoot2), demander, lez herautz.
Dung bon corage, lempereur dit
nobles herauls, point ne craindez
ie vous donray voz sauf conduitz
20[regelnummer]
mais dites moy, la veritez
ton message fais moy ichi
en mon pays, mal vous narez
se aves lettres; donnez le chi
dont fut leutes commez orez.
..............
| |||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||
97[regelnummer]
De henri le, roy dengleterre
le roy de franche, nen doit parler
car de tamps, il nia guerre
100[regelnummer]
son cardinal, me fist mander
se ie le voloie, faire pape.
quil me donroit, ung grand tresor
veulant tenir, de dieu la place
et condampne, les iustes a mort
105[regelnummer]
Mais iay cogneu, la faulsete
du cardinal malicieux
ma chiere ante, voulu despouser
et metoit sus, ung grand ereur
et veult, espouser aultre femme
110[regelnummer]
mettant en clostre, la royne
dont au roy, seroit grand blasme
de ainsy laissier sa royne.
Prions a dieu, le trespuissant
pour Carolus, noz treschier sire
115[regelnummer]
que paix acort, nōGa naar voetnoot1) soit donant
que le bon tamps, peust revenire
prions Iesus, le roy tres doulx
que grace nous, voeule donner
quen paradis, puissons tretous
120[regelnummer]
sans fins le non, de dieu louer
Amen
| |||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||
III. Over twee titelranden van Jan Seversz. te Leiden (1515 en c. 1521?) en over het merk het soldeerlampjeTwee weinig bekende titelranden van een zeer bekend Noord-Nederlandsch drukker worden hiernevens en, als ik het goed heb, voor het eerst gereproduceerd. Zij behooren tot mijn latere vondsten en konden dus in Nijhoff's Art typographique nog niet worden opgenomen. Trouwens, men zal daar bij het typografisch materiaal van Jan Seversz. geen enkele echte titelrand aantreffen. Wel een titel, omlijst door vier losse randjesGa naar voetnoot1). En ook een paar voortreffelijk gecomponeerde titelbladen, die de meesterhand verraden, te weten van de Divisiekroniek en het Byen boeck, waarop bij wijze van afsluiting eenige randjes voorkomenGa naar voetnoot2). Het thans afgebeelde tweetal is zeer ongelijk van artistiek gehalte. Bij de eerste randGa naar voetnoot3) vraagt het ornament te veel aandacht en heeft zich niet bepaald tot zijn ondergeschikte, dienende rol. Beschouwt men het titelblad, dan springen Johannes de Evangelist met de arend, Maria in de Zon en de knoestige boom er als 't ware uit. De tekst van de titel echter, die dan toch hoofdzaak moest blijven, wordt er door op de achtergrond geschoven. Zelfs de afwisseling van zwarte en roode druk op het origineel vermag in dit geval niet, de cardinale fout te herstellen. Had ik deze titelrand, zonder de hulp van de begeleidende, typisch Nederlandsche letter en het Leidsche drukkersadres aan het slot van het boek, moeten definieeren, ik zou hem geen oogenblik voor een product van onze bodem, maar regelrecht voor Duitsch hebben gehouden. Op zoek naar het proto-type stuitte ik dan ook bij Butsch al spoedig op een soortgelijke rand van Knoblouch te Straatsburg - ontworpen door Hans Baldung Grün en voorzien van zijn signatuur - die ‘ums Jahr 1516’ gemaakt heetGa naar voetnoot4). Gezien | |||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||
de copie bij Seversz. op een druk van 23 Jan. 1515, zal de Straatsburger rand iets vroeger gedateerd moeten worden. Proctor noemt trouwens reeds een voorbeeld bij Knoblouch op 14 Maart 1513Ga naar voetnoot1). Ook Butsch kent geen groote artistieke waarde aan de rand toe, ‘gar rauh und unbeholfen ist das Ornamentale’, en beschouwt het als een vroeg werk van Baldung Grün. De navolging bij Seversz. biedt kleine verschillen, doch is over 't algemeen zeer goed. Terwijl b.v. de vleugels van de adelaar in het origineel meer vederachtig en dus beter zijn, wint Maria's kroon, van een ander type, maar veel zuiverder van teekening, het in de Nederlandsche vorm van de oorspronkelijke. De initialen van H.B. Grün rechts onder zijn hier vervallen. Nog bestaan er Duitsche tegenzijdige en gewone copieën van. Men vindt er een zeer grove afgebeeld, o.a. bij Von Pflugk-Harttung, op een uitgave van 1519, van een daar niet genoemde Erfurtsche drukker, die klaarblijkelijk Matth. Maler isGa naar voetnoot2). - De tweede rand voldoet heel wat beter aan zijn bestemming als ondergeschikte versiering van een vlak veld. Het kandelaber-ornament speelt los en luchtig om de titel; de tekst blijft hoofdzaak. Eer ik deze rand echter nader behandel, zal 't ongetwijfeld noodig zijn mijn critische landgenooten-lezers, die zich nu eenmaal nooit knollen voor citroenen laten verkoopen, gerust te stellen. Al lang hebben zij zich natuurlijk afgevraagd, op welke grond hun hier een uitgave, waarvan het titelblad ‘Wittenberge’ als drukplaats vermeldt, voor een product uit de werkplaats van Jan Seversz. in Leiden wordt opgedischt. Inderdaad, omdat het een Leidsche druk is. Hij behoort tot de boeiende rubriek der verboden publicaties met een gefingeerd adres, verzonnen om de ketterjagers te verschalken. De vier lettertypen en de initiaal V, die erin voorkomen, kan men alle in andere drukken van Jan Seversz. terugvindenGa naar voetnoot3). Slechts de titelrand was nieuw voor mij. Dat hij hier niet voor het eerst is gebruikt, bewijst de gehavende lijst. Tot nu toe | |||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||
I. Titelrand van Peniteas cito. Leiden, Jan Seversz., 23 Jan. 1515.
| |||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||
zijn me er geen andere uitgaven van Jan Seversz. mee bekend. Soms nog niet beschreven drukken met analoge schuiladressen? Het adres Wittenberg op de zuiver Leidsche druk is natuurlijk ook de oorzaak, dat men in de Universiteits-Bibliotheek te Utrecht, waar het mogelijk unieke exemplaar van de Luther-uitgave berust, dit boek nooit voor Nederlandsch had aangezien. Slechts bij toeval kwam de verzamelband, die het, met een schat van andere, grootendeels zeldzame kettersche publicaties vereenigtGa naar voetnoot1), mij in April 1934 onder oogen. Is de titelrand een origineele schepping van de houtsnijder, die voor Jan Seversz. werkte? Over de gegevens om dit te beslissen, beschik ik nog niet. Wel lijkt de rand mij in deze gedaante beter en fijner van teekening en dus waarschijnlijk oorspronkelijker dan de nauw verwante, die Cock en Nicolaus te Antwerpen, o.a. in 1521, 1522 en 1523 hebben gebruiktGa naar voetnoot2). Ook bij een ander Antwerpsch drukker, Joannes Grapheus, vindt men de grovere rand, in een uitgave van 1529Ga naar voetnoot3). Voorzoover ik heb kunnen nagaan, heeft Grapheus hetzelfde blok als Cock en Nicolaus in zijn bezit gehad. Nog zou ik de aandacht willen vestigen op een bizonderheid van de tweede titelrand. Links, 29 mM. van de onderlijst, bevindt zich een klein geval, een soort busje, dat een soldeerlamp schijnt te moeten voorstellen. In een brief, die Dr. Adam Klassert te Michelstadt vele jaren geleden (5 Febr. 1908) aan Wouter Nijhoff schreef, wees hij hem bij de photografische reproductie van een andere rand onder meer op eenzelfde kenteeken. De afbeelding van die rand, in Augustinus, De perfectione iustitiae hominis tractatusGa naar voetnoot4), was door Klassert kort te voren gepubliceerdGa naar voetnoot5). Men ziet daar rechts, ongeveer 22 mM. van de bovenlijst, de soortgelijke soldeerlamp. Opgrond van dit lampje meende hijGa naar voetnoot6) de uitgave aan Hillen van Hoochstraten te moeten toeschrijven, bij wie hij op een andere rand eveneens zulk een figuurtje had opgemerktGa naar voetnoot7). | |||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||
II. Titelrand van Luther, De captivitate babilonica ecclesiae. Wittenberg (= Leiden, Jan Seversz., c. 1521?). (juiste maat: 172½ × 118 mM.).
| |||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||
Al moest ik bij eigen onderzoek van de Augustinus-uitgave in Michelstadt, vele jaren later, in Juli 1930, constateeren, dat Klassert's vermoeden niet juist is en dit blijkens de typen geenszins een Nederlandsche, maar een Duitsche (of Bazelsche?) druk is, het feit, dat de titelrand ook een soldeerlamp vertoont, blijft bestaan. Eenmaal opmerkzaam gemaakt op de bizonderheid, vond ik er tot nu toe drie randen mee, bij zes verschillende drukkers.
Het leek mij niet ondienstig deze voorloopige gegevensGa naar voetnoot1), waartusschen eventueel verband nog nader zal gelegd moeten worden, hier reeds te publiceeren. De vraag rijst in de eerste plaats: gaan de randen alle terug tot één houtsnijder, die zijn werk met een soldeerlamp signeerde? Opgemerkt dient ook, dat terwijl sommige copiïsten mede het soldeerlamp je overnamenGa naar voetnoot2), anderen dit weer nalieten. Zoo is de bewuste rand van Hillen, hierboven onder 4 genoemd, met een gering verschilletje eveneens bekend bij Corver in ZwolleGa naar voetnoot3). Daar echter ontbreekt de lamp. Maar dadelijk komt er al | |||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||
weer een nieuwe vraag op. Wie is de navolger geweest, Hillen of Corver? Of volgden beiden soms een buitenlandsch voorbeeld? Dergelijke onderzoekingen, die dank zij Nijhoff's Art typographique in ons land voor de jaren 1500-1540 met vrucht gedaan kunnen worden, stuiten, zoodra men ze over de landsgrenzen moet uitstrekken, veelal op gebrek aan voldoend gereproduceerd vergelijkingsmateriaal. Zijn we voor de Engelsche en Deensche randen uit hetzelfde tijdvak, dank zij McKerrow-Ferguson en NielsenGa naar voetnoot1), goed ingelicht, nog steeds zien we reikhalzend uit naar soortgelijke reproducties van de voltallige Duitsche en Fransche titelranden. Wat Butsch op dit gebied geeft in de Bûcherornamentik der Renaissance is goed, doch slechts een miniem gedeelte; het genoemde werk van Von Pflugk-Harttung mist een behoorlijke bibliografische basis. Götze's eveneens geciteerde studie bevat kostelijke gegevens, maar roept luide om een aanvullend deel met reproducties. Het voortreffelijke aangehaalde werk van Joh. Luther is niet voltooid; ook dat van A.F. Johnson geeft goed materiaal, het streeft echter niet naar volledigheid. Over Frankrijk's bezit aan 16e eeuwsche titelranden zijn we nog heel wat slechter georiënteerd. Zoo sluit ik deze bijdrage niet met een harmonisch accoord af. Mijn opstel, dat haast meer vragen opwerpt dan beantwoordt, heeft slechts tot doel de aandacht te vestigen op de twee weinig bekende titelranden en op het merk het soldeerlampje. Mijzelf zou het vooral genoegen doen, indien het aanleiding werd, dat er nog meer onbekende uitgaven van Jan Seversz., de boeiende Leidsche drukker en martelaar voor zijn geloof, door aan 't licht kwamenGa naar voetnoot2).
Oct. 1941. | |||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||
IV. Weinig bekende druk van Noel van Berlaimont's vocabulare (Antwerpen, Wouter Morbir, c. 1553).Het elfde deel van de Deutscher GesamtkatalogGa naar voetnoot1) vermeldt onder no. 6674 een uitgave van Berlaimont's Vlaamsch-Fransch Vocabulare, gedrukt te Antwerpen ‘um 1530’ bij Morbir, waarvan een ex. voorkomt in de Stedelijke Bibliotheek van Frankfort (a.d.M.). Als mogelijke aanwinst voor onze Nederlandsche Bibliographie van 1500-1540 heb ik in Juni 1938 het boek door de Kon. Bibliotheek te leen laten vragen. Wel was ik reeds bij voorbaat lichtelijk sceptisch gestemd ten opzichte van de dateering. Een drukker Morbir immers had ik in ‘mijn’ tijdvak nog nooit te Antwerpen ontmoet. Bij OlthoffGa naar voetnoot2) ontbreekt hij ten eenenmale. Dat de uitgave niet vermeld wordt in Verdeyen's bibliographie van Berlaimont's VocabulareGa naar voetnoot3), was ondertusschen een attractie. Bij ontvangst van het boek was mijn allereerste indruk, dat de dateering in de genoemde Gesamtkatalog veel te vroeg is. Het aspect wijst eerder op 1550 dan op 1530. Verder onderzoek heeft dit bevestigd. Onderaan op de titel, in rood en zwart gedrukt, staat: ⁌ Gheprint Tantwerpen || inde Sluetel strate by || Wouter Morbir. || De titelrand, met boven en onder een stoet spelende putti, die als ten strijde - of is 't op de jacht? - trekken, en aan de zijkanten harnassen, is een grove copie van de mooie en fijne rand, die Theodoricus Martinus omtrent 1522-1523 herhaaldelijk in Leuven heeft gebruikt en waarvan Nijhoff's Art typographiqueGa naar voetnoot4) een | |||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||
reproductie biedt. Dezelfde rand, eveneens in minder verzorgde copie, komt te Southwark voor bij de Engelsche drukker Peter Treveris om en aan de jaren 1525-1531 en later bij Thomas Gybson in Londen (1536-1538?)Ga naar voetnoot1). Van geringer kwaliteit dan het origineel is ook de copie, die Jan van Ghelen in 1552 op de titel van Dbeghintsele der wijsheyt heeft afgedrukt en die men afgebeeld vindt bij een opstel van R. Verdeyen. Volgens Verdeyen treft men de rand - hetzelfde blok? - mede aan bij de Antwerpsche drukker Andries Luberts op het titelblad zijner uitgave van Berlaimont's Vocabulare van 1552Ga naar voetnoot2). Vergelijking van de titelrand bij Wouter Morbir met de reproductie van Van Ghelen's rand heeft me vrijwel zekerheid gegeven, dat door deze beiden een en hetzelfde blok is gebruikt. Alle mankementen, die te bespeuren vallen in genoemde reproductieGa naar voetnoot3), heeft ook Wouter Morbir's rand: dezelfde hapjes uit de lijsten, dezelfde barst links boven. In het ondergedeelte, een 23 mM. van links, zien we op Morbir's afdruk bovendien een flinke tweede barst, 26-27 mM. hoog, die in de afbeelding van Van Ghelen's rand pas in wording is. Zoo kan tevens worden vastgesteld, dat Morbir's druk van later datum moet zijn dan Dbeghintsele der wijsheyt, Van Ghelen's uitgave van 1552. Heel lang na 1552 kan het boek echter weer niet zijn uitgekomen. Op de titel van het Frankfortsche exemplaar staat een aanteekening in handschrift, waaruit blijkt, dat het op 9 April 1554 gekocht is, ‘Louanij ao. 1554 9 aprilis constat 14 nummos’. Dus zal c. 1553 wel ongeveer de juiste dateering wezen. Nasporingen naar een Antwerpsche drukker Wouter Morbir hadden aanvankelijk weinig succes. Gelijk ik reeds zeide, bij Olthoff wordt hij niet genoemd. Teleurstellend was verder de mededeeling van den heer Prosper Verheyden, vertrouwd als weinigen met de zestiende-eeuwsche wereld van drukkers, binders en uitgevers te Antwerpen, dat hij er Morbir nog nooit had aangetroffen. Op een gelukkige dag echter, zoekend naar heel iets anders, stuitte ik in de Bibliotheca Erasmiana plotseling op zijn naam. Hier even- | |||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||
wel wordt geen Antwerpsche, maar een Luiksche drukker Gualt. Morberius in 1563 vermeldGa naar voetnoot1). Thans had ik vaste grond onder de voeten; De Theux's standaardwerk over de Luiksche bibliographie kon me terecht helpen. Onder de drukken vindt men er daar tusschen de jaren 1560 en 1595 inderdaad heel wat van Gualterius of Gaultier Morberius; verdere bizonderheden omtrent hem geeft de IntroductionGa naar voetnoot2). Morberius, die aanvankelijk in Antwerpen werkzaam is geweest, blijkt in 1555 naar Luik te zijn geroepen en is er 28 Oct. 1558 tot eerste gezworen drukker aangesteld. Antwerpsche drukken noemt De Theux uit de aard van de zaak niet. Dat Olthoff hem geen plaats onder de Antwerpsche drukkers geeft, wijst er waarschijnlijk op, dat zijn werkzaamheid daar niet van lange duur noch van eenige beteekenis is geweest. Of was hij er soms onder een andere naam bekend? De veronderstelling is van Pater Kruitwagen, die mij wees op een naamgenoot van hem, Wouter Bartholeyns. Deze heeft volgens Olthoff eerst ‘In die Sleutelstraete’ gewoond - dus de straat, waarin ook Morbir gevestigd was - en later, in 1555, ‘In dye Valckstrate, naest die gulden Fonteyne’. Men schijnt zeer weinig drukken van Bartholeyns te kennenGa naar voetnoot3). Aan Antwerpsche oudheidkundigen en archief-snuffelaars draag ik de oplossing op van het probleem, of de beide Wouters soms identiek zijn. Onwaarschijnlijk is het geenszins. Nog zal, doch eerst in rustiger dagen, wanneer de Engelsche bibliotheken weer binnen mijn bereik liggen, het vraagstuk tot klaarheid gebracht moeten worden, of de titelrand, successievelijk door Van Ghelen-Luberts-Morbir in Antwerpen gebruikt, hetzelfde blok is, dat vóór die tijd in Engeland Treveris en Gybson in hun bezit hadden. Oordeelende naar de reproductie bij McKerrow-Ferguson ben ik eenigszins geneigd dit aan te nemen. Chronologisch is de samenhang wel mogelijk. De laatste gedateerde druk met de rand, die zij vermelden, is van 1536; terwijl de laatste ongedateerde door hen met vraagteeken op 1538 wordt geplaatst. Misschien zal men zich af vragen, hoe de Deutscher Gesamtkatalog er toe kan gekomen zijn de uitgave van Berlaimont's Vocabulare bij Morbir op 1530, dus ruim 20 jaren te vroeg, te dateeren. | |||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||
Heel klaarblijkelijk is een der voorbeelden in het boekje, een brief van Mei 1530, daar de oorzaak vanGa naar voetnoot1). Tot slot wil ik er belangstellenden in het werk van Berlaimont op wijzen, dat zij in dezelfde Gesamtkalog nog een andere editie zullen vinden, die in Verdeyen's bibliographie ontbreekt. Het is een druk van Streel te Luik van 1528 (lees 1628!), waarvan de Stedelijke bibliotheek van Trier een exemplaar bezitGa naar voetnoot2). Steeds meer bewijzen dus, hoe geliefd en verspreid het Vocabulare is geweest.
's-Gravenhage, Oct. 1941. M.E. Kronenberg. |
|