Varia
Hoe werd Silvius koninklijk drukker?
In een studie over Silvius en Plantijn, verschenen in dit deel van ‘Het Boek’ (p. 111-125), werd gewezen op het raadselachtige debuut van den Antwerpschen drukker Willem Silvius. De gebruikelijke opvatting, onlangs door Dr. Schneider herhaald, dat hem in 1562 het praedicaat van koninklijk drukker verleend werd, bleek onjuist te zijn, aangezien hij dezen titel reeds in 1560 op zijn eerste drukwerk voert. Een brief van zijn rivaal Plantijn legt verband tusschen Silvius' aanstelling en de publicatie van de statuten van het Gulden Vlies, die door Silvius op de persen van Plantijn, tijdens afwezigheid van dezen laatste, gedrukt zouden zijn. Dit geschiedde niet, zooals Rooses meende, in 1562 of 1563, maar in 1559 of 1560.
Mr. B. van 't Hoff, bibliothecaris der Athenaeum-bibliotheek te Deventer, vestigt nu onze aandacht op een onuitgegeven stuk, waarin de juistheid der zooeven aangehaalde beweringen bevestigd wordt. In de correspondentie van Joachim Hopperus, destijds raadsheer in den Hoogen Raad te Mechelen, met Viglius van Aytta, voorzitter van den Raad van State, komt n.l. een brief voor, gedagteekend uit Antwerpen op 25 Juli 1559, waarin Hopperus verzoekt, dat Viglius moeite zal doen om Silvius op grond van het door hem gedrukte boek van de Orde van het Gulden Vlies een aanstelling als koninklijk drukker met een passend honorarium te bezorgen. Hierdoor wordt dus bewezen, dat Silvius inderdaad in het einde van 1559 of het begin van 1560 zijn titel verkregen heeft en dat de eerste uitgave van het boek van het Gulden Vlies er de oorzaak van was, hoewel dit werk niet op zijn eigen drukkerij (zoo deze toen al bestond), maar op die van Plantijn (gelijk van Praet en Ruelens & de Backer hebben aangetoond) was gedrukt.
Den inhoud van dezen brief (no. 177 in het van Van Hulthem afkomstige, ter Koninklijke Bibliotheek van België bewaarde hs. en no. 178 in het afschrift (71C39) in de Nationale Bibliotheek te Den Haag) laten wij hier volgen:
‘S.P. amplissime Domine Praeses, tametsi hodie scripsi e Mechlinia, de iis rebus, quas ad amplitudinem vestram habebam, rogatus tamen denuo hic Antverpiae a veteri amico Sylvio, cuius et alias mentionem feci, non potui officio deesse. Quoniam autem novam typographiam instituit, datum fuit illi negotium, ut libros ordinis velleris aurei imprimeret, in quibus specimen, ut mihi quidem videtur, minime contemnendum exhibuit industriae ac artis suae, quam pro ingenii ac dexteritatis (quam habet magnam) qualitate de die in diem, ut spero, augebit. Si qua fieri posset ut Typographi Regii nomen cum aliquo honorario obtineret, non solum illi commodaretur, verum etiam Regis ipsius, erga bonas literas favorem ostendendum, ut puto, pertineret. Qua in re tuam amplitudinem, si modo sic res ferat, adjutorem illi futurum, pro tua singulari prudentia ac amore erga meliora studia, non dubito, teque, nisi importunum sit, uti ita facias valde rogo. Cura amplissime Domine Praeses ut valeas, et proximas meas literas ex Haga Comitis expecta. Antverpiae 26 Julii 1559 magnificentissimae amplitudinis vestrae paratissimus servitor Joachimus Hopperus’.
H.F.V.