| |
| |
| |
Boekbespreking
A. Stolp. De eerste couranten in Holland. Bijdrage tot de geschiedenis der geschreven nieuwstijdingen. Haarlem, [1938]. 102 blz. Met facsimile's en schema's.
Deze, oorspronkelijk als dissertatie verschenen, studie vormt een zeer waardevolle bijdrage over een thema, dat nog niet tot in bijzonderheden behandeld werd. Ook in dit geval kan men zeggen, dat dit boekje - na aftrek van facsimile's en bijlagen nog geen 80 blz. tellend - te beknopt is. De reeds bestaande litteratuur over het onderwerp werd door de schrijfster niet naar behooren verwerkt. Verschillende nieuwe, vooral Duitsche, handboeken hadden hier, bij nauwkeurig gebruik, den weg kunnen wijzen, bijv. K. Bömer, Bibliographisches Handbuch der Zeitungswissenschaft (1929). Noten op p. 1 en p. 11 hadden dan aangevuld kunnen worden met bijv. P. Roth, Die Neuen Zeitungen in Deutschland im 15. und 16. Jahrh. (1914), hiervan speciaal p. 12 sqq., en H. Bode, Die Anfänge wirtschaftlicher Berichterstattung in der Presse (1908). De schr. heeft ook in andere opzichten te vlug en te vluchtig gewerkt. Op p. 18 wordt over Govaarts gesproken. In de noot daarbij staat: ‘Voor Govaerts zie p. 00’. In de proeven werd vergeten het juiste getal in te vullen. De stijl is ook niet altijd even verzorgd (op p. 62 wordt gesproken van een ‘omliggende omgeving’). Wie het facsimile tegenover p. 1 vergelijkt met de transcriptie op p. 89, bemerkt, dat de spelling niet nauwkeurig is weergegeven en ‘vuyt’ bijv. meer dan eens als ‘uit’ staat afgedrukt, enz. enz.
Deze vluchtigheid is dubbel te betreuren, daar de schr. uit verschillende Nederlandsche archieven veel en belangrijk materiaal heeft opgedolven en op grond daarvan een wetenschappelijk hoogst interessant proefschrift samenstelde. Zij verrichtte inderdaad, binnen bepaalde grenzen, pioniers-arbeid van onmiskenbare beteekenis. Om verder den schijn van plagiaat te vermijden en niet in herhaling te vervallen van wat elders reeds uitstekend geformuleerd is, verwijs ik naar de deskundige recensie door Dr. J.H. Kernkamp in het Tijdschrift voor geschiedenis, 1939, p. 344-346.
D.J.H. ter Horst.
| |
Lijst van litteratuur nopens de Nederlandsche Bank in tijdschriften, dagbladen en mengelwerken tot op 31 Maart 1939 verschenen, samengesteld door A.M. van de Waal, archivaris van de Ned. Bank. Amsterdam, 1939. 158 blz. 8vo.
De samensteller van deze uit 1420 nummers bestaande lijst waarschuwt in een Voorwoord, dat deze geen aanspraak kan maken op volledigheid en men haar dus als een proeve moet beschouwen. Zij is opgemaakt allereerst uit aanteekeningen en verwijzingen uit dossiers van het Archief der Bank en vervolgens zijn talrijke jaargangen van tijdschriften en dagbladen geraadpleegd, doch deze laatste slechts ten deele.
Hoe het zij, de chronologische indeeling der uiteraard heel droge opsomming van de in de verschillende tijdschriften en dagbladen opgenomen
| |
| |
artikelen, geeft ook aan den buitenstaander - als wij zijn - een niet onaardige kijk op de ups en downs, op de minder, of meer opwekkende gebeurtenissen in het bankbedrijf. In 1914 vierde de Ned. Bank haar 100-jarig bestaan en het is begrijpelijk, dat de literatuur naar aanleiding van dat feit zeer sterk aanzwol (nrs. 344-397). In de oorlogsjaren schrijven de toenmalige president en anderen over de Bank en den oorlog en vindt men herinneringen aan de vorige presidenten Quack en Van den Berg, en later het drama van de veiligstelling van den gulden en het pond, met de gevolgen daarvan, dat zich bij het lezen van de opeenvolgende titels zeer duidelijk voor ons afwikkelt in een lange reeks artikelen (no. 1000-1390) van vooren tegenstanders (vooral de laatsten) en dat eerst afgesloten wordt met de verslagen van de begrafenis van den gewezen president. Ging de lijst tot op onze dagen door, dan zou daarin waarschijnlijk het feit van den millioenen-regen die ook op de Bank neerdaalde, weer aanleiding hebben gegeven tot een nieuwe reeks van artikelen, waaraan ditmaal wellicht de voorstanders het leeuwenaandeel zouden hebben.
W.N.
| |
H.Th. Musper, Die Haarlemer Blockbücher und die Costerfrage. Kleiner Druck der Gutenberg-Gesellschaft Nr. 34. Mainz, Verlag der Gutenberg-Gesellschaft 1939. 8 blzz. + 8 afb.
Het Coster-vraagstuk is in de loop der jaren zoo gecompliceerd en bij uitstek technisch geworden, dat geen leek zich meer zal aanmatigen er een oordeel over te hebben. Zoo vermeld ik hier, zonder critiek, maar met warme persoonlijke waardeering, de aantrekkelijke feest-rede, die reeds op 26 Juni 1938 voor de Gutenberg-Gesellschaft is gehouden. Geïllustreerd met 7 goede facsimile's van blokboeken en met het conterfeitsel van Laurens Jansz. Coster is ze uitgegeven. De heer Musper neemt aan, dat in Coster's drukkerij te Haarlem de mooie Nederlandsche blokboeken, Apocalypsis, Biblia pauperum, Ars moriendi, Canticum canticorum en Speculum humanae salvationis zijn vervaardigd. In tegenstelling met Schreiber's late dateering, tusschen 1460 en 1480, dateert hij de eerste drie al vroeg, c. 1420, tusschen 1430-1440 en c. 1440. Het Canticum moet tusschen 1460-1470, het Speculum misschien iets later ontstaan zijn. Op de verwantschap van stijl met die der Haarlemsche schilders Dirck Bouts en Ouwater wordt gewezen.
Zoo wordt dus hier de opvatting verkondigd, dat de blokboek-druk aan die met losse typen zou zijn voorafgegaan. Voor een gewoon mensch heeft ze altijd veel aantrekkelijks en begrijpelijks gehad, maar de ingewijden of pseudo-ingewijden hebben haar jaren lang niet aanvaard.
Dus toch weer een soort eerherstel van Coster?
's-Grav., Maart '40.
M.E.K.
| |
Drei Frühdrucke zur Reichsgeschichte. Mit einer Einleitung von Otto Schottenloher. Veröffentlichungen der Gesellschaft f. Typenkunde des XV. Jahrhunderts. Wiegendruckgesellschaft. Reihe B. II. Leipzig, Otto Harrassowitz, 1938. 30 + 62 blzz. met afb. en facs. smal folio. - Prijs RM. 20 (bij inschrijving RM. 10).
De volgende drie incunabelen, zoowel door inhoud, als door het ongewone smalle folio-formaat nauw verbonden, zijn hier gezamenlijk in facsimile uitgegeven:
1o. | Die Erwählung Maximilians zum Röm. König 1496 (Mainz, Peter Schöffer). |
2o. | Das Begängnis Friedrichs III. 1493 (ib. id.). |
3o. | Die Belehnungen der deutschen Fürsten auf dem Reichstag zu Worms 1495 (Neurenberg, Peter Wagner). |
| |
| |
Een lezenswaardige inleiding van Staatsarchivar Otto Schottenloher te Bamberg plaatst ze in hun historische omgeving. Zeer doorwerkt lijkt ook de Bibliographie, samengesteld met hulp der Kommission f.d. Gesamtkat. der Wiegendrucke. Onwillekeurig gaat mijn belangstelling vooral uit naar de beide Ned. edities in deze reeks van 25, te weten Ger. Leeu's uitgave van Maximiliaan's kroning in Aken (hier no. 15 = CA. 659) en no. 17, Latijnsche uitgave van de begrafenis van Frederik III, te Antwerpen door Gov. Bac gedrukt. Deze ontbreekt bij Campbell, maar is al bekend uit Pellechet 4930. Een uniek ex. is te vinden in de Bibl. Mazarine te Parijs, ook zoo rijk aan zeldzame Ned. uitgaven van de 16e e. Wat de eerstgenoemde druk van Ger. Leeu betreft, Campbell heeft daarvan indertijd een beschrijving uit de 2e hand opgenomen naar het ex. Arenberg. Dit is thans ‘nicht nachweisbar’; er blijkt echter ook een ex. te Göttingen, Univ. Bibl. te zijn.
De kern der publicatie, de drie boekjes zelf in voortreffelijk facsimile, volgt na de Bibliographie. Nog zijn in de inleiding negen afbeeldingen uit latere edities gereproduceerd. Men zou er aan kunnen demonstreeren, hoe verkleinde reproducties (5 stuks hier) van houtsneden het hopeloos afleggen naast reproducties op de origineele grootte.
's-Grav., Jan. '40.
M.E.K.
| |
N. (Th.J.) Greitemann, De Windesheimsche Vulgaatrevisie in de vijftiende eeuw. Hilversum 1937. 8o.
In den 22en en 23en jaargang van dit tijdschrift gaf Pater Dr. B. Kruitwagen zijne zeer belangwekkende verhandeling over de schriftsoorten van de Broeders van het Gemeene Leven en de Windesheimers. Het is echter niet alleen door afschrijven, dat de Broeders naam hebben gemaakt; zij kenden ook de waarde van goed uitgegeven teksten. Daaraan heeft Prof. N.Th.J. Greitemann te Warmond zijne aandacht gewijd.
Prof. Greitemann wijst er in zijn bovengenoemd werk allereerst op, dat de Windesheimers steeds geprezen zijn, omdat zij zich veel moeite gaven voor het vaststellen van den juisten Latijnschen Bijbeltekst. Alle schrijvers zijn het daarover eens, en zij wedijveren in hun lofsprekingen. Maar, zoo merkt de hoogleeraar zeer terecht op, niemand heeft dit werk aan den Bijbeltekst nader onderzocht. Dit onderzoek heeft Prof. Grietemann ter hand genomen, en op zeer uitgebreide en zorgvuldige wijze voltooid.
Uitgegaan werd van een Bijbelhandschrift in de jaren 1427-1439 door Thomas a Kempis afgeschreven - ‘in rotunda’ zegt Pater Kruitwagen - en van een ander handschrift, dat in de jaren 1464-1476 in het huis der Broeders van het Gemeene Leven te Zwolle werd samengesteld, waarschijnlijk naar een Bijbel der Windesheimers, welke in hun bezit was. Deze twee Bijbels werden door den hoogleeraar vergeleken met andere Bijbelhandschriften hier te lande geschreven en met tekstlezingen naar buitenlandsche handschriften uitgegeven. De gevolgtrekkingen van den schrijver zijn deze: De Windesheimers gingen uit van 13e eeuwsche Fransche handschriften, en verbeterden die naar enkele codices uit den tijd van Karel den Grooten. Hun werk volbrachten zij niet vóór 1395 en in 1464 was het reeds lang voltooid. Zij slaagden er in een beteren tekst vast te stellen, welke echter niet dezelfde waarde heeft als van andere dergelijke pogingen in de Middeleeuwen ondernomen. Het werk der Windesheimers is van geen belang geweest voor de gedrukte 15e eeuwsche Latijnsche Bijbels. Evenmin was hun werk van beteekenis voor de Bijbeluitgave van Paus Sixtus V in 1592 verschenen (Sixto-Clementina).
Prof. Greitemann wijst er op, dat Geert Groote in zijne brieven blijk geeft van zijne voorliefde voor goed gecorrigeerde boeken. In dit verband moge er aan herinnerd worden, dat gelijk Zuster A.G.M. van de Wijnpersse in haar bekend proefschrift aanwees, een verbeterde verta- | |
| |
ling van Heinrich Suso's Horologium sapientiae ontstond in den kring van Groote en volgens zijn beginselen. Over Geert Groote als vertaler van Getijdenboek en de zeven Boetpsalmen in het Dietsch handelde W. Moll, die tevens het vermoeden uitsprak, dat de Windesheimer Johannes Scutken, overleden in 1423, deze vertaling der Psalmen aanvulde, en ook vertalingen gaf naar boeken uit het Nieuwe Testament. Eene voltooiing van dit onderzoek gaf C.C. de Bruin in zijn breed opgezet werk over Middelnederlandsche vertalingen van het Nieuwe Testament.
Prof. Greitemann heeft met zijn zeer nauwgezet en diepgaand onderzoek in de eerste plaats een dienst bewezen aan de kerkgeschiedvorsching, omdat nu is komen vast te staan, wat eigenlijk de beteekenis dier Windesheimsche Vulgaatrevisie is geweest. Daarmede werd tevens een feit vastgelegd van belang voor de geschiedenis van den Latijnschen Bijbeltekst. De lezingen van de Vulgaat zijn echter ook van groot gewicht voor de kennis van den grondtekst. De waarde van oude Latijnsche vertalingen voor het juist verstaan van het Grieksche Nieuwe Testament blijkt onder meer uit de geschriften van D. Plooy en H.J. Vogels. Ook in dit opzicht heeft Prof. Greitemann zich dus verdienstelijk gemaakt.
Van groot belang is ook deze opmerking van den hoogleeraar. In eene Latijnsche of Middelnederlandsche aanhaling naar den Bijbel treft men dikwijls eene lezing aan, welke afwijkt van de uitgave der Vulgaat van 1592. Men denke dan niet allereerst aan eene onnauwkeurigheid, maar houde rekening met de vele bestaande tekstverschillen in de Middeleeuwsche Bijbels.
Prof. Greitemann heeft met zijn boek velen aan zich verplicht.
D. de Man.
| |
H.J. Prakke, Drentse Uitgevers- en Drukkersmerken en -deviezen. Assen, Van Gorcum & Comp. N.V. (G.A. Hak en H.J. Prakke) 1940.
Afzonderlijk overgedrukt uit de Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1940 verscheen dit boekje, waarin de merken van Drentse drukkers zijn afgebeeld.
Jan Lensink te Meppel was de eerste; van hem wordt het titelblad van het Landrecht van Drenthe, 1718, afgedrukt, omdat daarop zijn merk voorkomt. Dit was tevens het merk van den officieelen ‘ordinaris Drukker van de Lantschap Drenthe’, dat met geringe variaties telkens bij hem, die dat ambt bekleedde, te voorschijn kwam. Een tweede drukker uit de 18e eeuw was Hermannus Voogd (1755). De overige afgebeelde merken (1-14) zijn bijna zonder uitzondering van de 20e eeuw.
W.N.
| |
Die Legende van Sinte Willebroert. Gereproduceerd uit het Passionael Winterstuc gedrukt door Gheraert Leeu ter Goude 31 Juli 1478. Verklarende tekst van Kanunnik E. Lagerwey. Aanhangsel over de Legenda Aurea, het Passionael en Gerard Leeu door Pater Dr. B. Kruitwagen, O.F.M. Maastricht, N.V. Leiter-Nypels, 1940. gr. 4to.
Aan het zeer fraai uitgevoerde facsimile van Die Legende van Sinte Willebroert, zooals deze in 1478 door Gheraert Leeu te Gouda in zijn Passionael Winterstuk werd gedrukt, heeft Pater Dr. B. Kruitwagen, O.F.M. een Aanhangsel toegevoegd, getiteld de Legende Aurea, het Passionael en Gerard Leeu, waarin men van die kundige hand heel wat te lezen krijgt over dat beroemde boek, waarvan in de 15e eeuw volgens zijn schatting 90 Latijnsche uitgaven en 70 in de verschillende landsta- | |
| |
len verschenen. Hij handelt daarin ook over de moeilijkheden welke de steeds schommelende Paaschdatum voor het vaststellen van den datum der Feesten des Heeren biedt. Daarop volgt een hoofdstuk over de litteraire bronnen en de gedrukte uitgaven van het Passionael, om te besluiten met een hoofdstuk over Gerard Leeu, den eersten drukker van de Legende van Sinte Willebrord, Hij geeft daarin een uitvoerige beschrijving van dien eersten druk, verklaart voor den belangstellenden leek de samenstelling der katernen, der signaturen, enz. en eindigt met een opsomming der deugden van dezen merkwaardigen man, die zich bescheidenlijk ‘impressone eruditionis minimus’ noemt, maar van wien 400 jaren later een Engelschman zal getuigen, dat ‘none of them all (printers) deserves a statue so well as he’.
Het aardige colophon (men behoeft niet te twijfelen aan den opsteller ervan) luidt: gheprent ende verciert mit al sinen tincturen, letteren, pirafien,.... bi enen gheselscap van coepluden die gheen naem en heft (ons N.V.).... is heel wat langer dan dat van Geraert Leeu, op de laatste bladzijde van het facsimile, maar dat neemt niemand kwalijk. Maar had het groote vierkante formaat niet wat kleiner gekund, meer in overeenstemming met dat van het origineel. Zóó zou S.L. het niet gekozen hebben.
| |
De Goudsche drukkers Rammaseyn
In de tweede verzameling Bijdragen van de Oudheidkundige Kring ‘Die Goude’ (geen plaats van uitgave, noch jaar, doch begin 1940 ontvangen) schrijft Dr. P.J.T. Endenburg over Een Goudsch boekdrukkersgeslacht uit de 17e eeuw (blz. 106-118). Hij behandelt daarin Pieter Jansz. Rammaseyn, die van ongeveer 1621 af eenige theologische werken uitgaf. Vooral door zijn wiskundige uitgaven, o.a. de eerste Nederlandsche logarithmentafels, uit het Engelsch overgenomen, maar uitgebreid, door de twee Goudsche wiskunstenaars Adriaen Vlack en Ezechiël de Decker. (Men zie daarover het artikel van denzelfden schrijver in Het Boek, dl. XXVIII. blz. 311-320). Van Vlack gaf hij meer werken uit, waarvoor deze zelf het risico op zich nam. Ook verschenen enkele belletristische werken, als een herdruk van het bekende volksboek ‘De Vre Vander Doot’ door Jan Vanden Dale en eenige werkjes van J. Cats; ook bezorgde hij de stedelijke Ordonnantiën en een aantal vlugschriften. Zijn grootste onderneming was een tegen het eind van zijn leven ondernomen Bijbel, welke door hem werd begonnen en door zijn zoon Johan, die een eigen drukkerij had, werd voltooid (1647). Het blijkt geen fortuinlijke zaak geweest te zijn, althans Pieter verloor er zijn klein vermogen bij en Johan trok, na zijn failissement, naar Den Haag.
De schrijver vermeldt steeds waar zich exemplaren van de werken bevinden.
W.N.
|
|