Het Boek. Jaargang 6
(1917)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |
Varia.Eenige brieven uit den ouden tijd. medegedeeld door J.F.M. Sterck.Onze briefwisseling is er niet op vooruitgegaan bij die van vroeger jaren. Geestige correspondentie komt bijna niet meer voor. Een haastig getikt briefje, even koud van inhoud als karakterloos van letter, vervangt hoe langer hoe meer de goed verzorgde correspondentie waarin onze voorvaderen hebben uitgemunt en die de ziel van den schrijver deed gevoelen in zijn handschrift. Vroeger was het een feest een brief te krijgen. Men legde in zijn briefwisseling al wat iemands geest en hart voortreffelijks bezat. Men leerde den schrijver door en door kennen uit zijn brieven, waaraan zelden een pittig woord of een geestige wending ontbrak. Menigmaal stelde de schrijver zijn brieven op rijm, en vloeiden de verzen over van humor en grappen. Ik ben in de gelegenheid geweest enkele van die brieven uit den ouden tijd bijeen te brengen, waarvan er toevallig eenige handelen over boeken, of over personen die bijzonder voor boeken belangstelling hadden. Daarom zijn ze in Het Boek zeer eigenaardig op hun plaats. Wij beginnen met een rijmepistel van den groot-uitgever A.C. Kruseman, wiens belangrijk leven door den heer J.W. Enschedé is geboekstaafd. Veel verklaring vragen deze los geschreven verzen niet. Zij zijn gericht aan den toen hooggeschatten almanak- en jaarboekjes-dichter, den apotheker S.J. van den Bergh te 's-Gravenhage, in de wandeling genaamd Sam. | |
Een brief op rijm van A.C. Kruseman aan S.J. van den Bergh.Haarlem, 9 October 1854. Neen, allerijverigste Bergh!
Waarachtig niet, 'tloopt heusch veel te erg!
Aurora telt al achttien blad,
Eén méér dan ze verleê jaar had!
En nu wilt gij mij drukken laten
Een half blad nog van J. ten Kate....?
Ik bid je, reken met verstand!
Het boek barst heilig uit zijn band!
Gij-lui, poëten-Redacteuren,
De kwaadste schepsels, die er gaan,
Je denkt maar, sprokklend uit den treuren,
‘Wat ligt zoo'n Boekenwurm te zeuren
't Komt op een vers of wat niet aan!’
Begin 'k in Mei kopij te vragen,
Dan is 't een tobben, geen gebrek,
Je vloekt mijn dringen, drijven, jagen,
En scheldt mijn zetters uit voor gek.
Dan is 't een zee van ongelukken,
Geen stuk van Piet, geen vers van Klaas!
Mijn hemel! nu alweer aan 't drukken!
Ik wil toch geen rijmlarij van krukken!
En béter soort - 't wil nog niet lukken, -
't Is eeuwig 't zellefde relaas!
Ik hoor je kwade noten kraken,
Hoe of Aurora vol zal raken?...
En 'k wacht week uit, en 'k wacht week in,
Eer 'k aan het eerste blad begin!
Maar is 't October; zijn de banden
Al bij mijn binder onder handen,
Zijn al de platen kant en klaar,
Dan zit je bij een berg van stukken,
Van matadors en niet van krukken,
Contrarie, met je hand in 't haar!
Dan moet die arme boekverkooper
Maar klaar staan met een open huis,
Voor iedren luijen achterlooper,
En de overvloed wordt hem een kruis!
Dan, alles in zijn maag maar stoppend.
Gedurig aan zijn deur weer kloppend,
De verzen als de boonen doppend,
En alles op elkander proppend,
Weet ge waarachtig van geen end;
En ieder spoortrein brengt me brieven,
Met nieuwe verzen, nieuwe grieven
Met nieuwe Aurora-poezy-ellend! -
Wat denkt ge wel, poëten-jager!
Dat mijn Aurora een Moloch is,
Die al maar stukken vleesch en visch,
Kan stoppen in zijn maag, of lager?
Aurora is een preutsche maagd,
Die gaarn haar buik fatsoenlijk draagt;
Die haar ceintuur niet uit kan leggen
Gemaakt van keurig fransch fluweel
Dit jaar! een kunstig bind-juweel!
Of - foei -! men zou er kwaad van zeggen!
Haar keurs is door den fabriekant
Gemeten dat het keurig spant,
Gemeten op een enkel haartje
En uitgerekend op een blad!
En toch, ge gaaft me reeds een staartje
Waarbij ge u al verrekend hadt!
Vel 18 - 'k schikte me in uw keuzeke
Extra-Catalogus van Boeseken,
En van het proza van Huet.
Is voor den band te véél gezet!
En nu hoe beestig kunt ge tergen!
Nu komt ge nog een plaatsje vergen
Voor J. ten Kate's harpgespeel!...
Het kan niet, Bergh - het is te véél!
Ten Kate - is toch een eerzaam preêker,
Een zedelijkheids-vruchten-kweeker
Hoe zou hij kunnen wenschen, dat
Auroor een bobblend buikje had!?
| |
[pagina 370]
| |
Och, houd het vers met zijn permissie!
En zend het mij als nummer een
Van 't volgend jaar in Maart, dan issie
Al voor 't begin een heel eind heen!
- - - - - - - - - - - - -
De troost, dat alles goed zal loopen
Ik wil er graag het best van hopen!
Maar, heilig! die beroerde Auroor!
Ze staat me nacht en dag te voor!
's Nachts zie 'k Taurel met zijn gravure
Als spooksel juist ten twalef ure
Verschijnen voor mijn ledikant;
En Haarhaus, glurend om een hoekje,
Houdt, véél te dik, 't Auroraboekje,
Een monster, in zijn regterhand!
Gij staat er bij, je zak vol versen,
Die je in mijn arme maag wilt persen;
En heel 't publiek gilt in 't verschiet
En grijnslacht: ‘komt de Aurora niet?!’
En Laarman, Kraay, en al die gieren,
Ik zie ze rond mijn kussen zwieren,
Rijksdaalders in hun volle zak,
En lagchend, jublend, dat ze schateren,
Zien zij me in tranen half verwateren
Of haast verslijmen als een slak!
Jou, beulengoed!
En addrenbroed!
De hemel zal zich eenmaal wreken!
En 't zonlicht voor me door doen breken!
Hij zend' me een kooper voor Auroor
Die de uitgaaf in zijn fonds wil steken!
'k Vraag maar een halve ton er voor!
Maar 't laatste jaar laat ik graveeren
Ten spijt van jou, maar voor mijn jeu,
Een man, dien 'k hoog ga venereren!
Het smoelenwerk van Jan Nepveu!
9 Oct. 54.
A.C.K.
| |
Een boekengeschenk aan den Mechelschen arme.Wis en zeker hebben de superintendenten, die in het jaar 1613 het beheer van de ‘gemeijnen huijsarmen’ binnen Mechelen in handen hielden, een oogenblik verlegen gezeten. Natuurlijk, evenals hunne voorgangers altijd deden en hunne opvolgers altijd zouden doen, namen zij graag en dankbaar elk legaat aan, dat door een mêewarige ziel aan hunne beschermelingen werd toebedacht. Doch stelt u voor! Daar was nu Jufvrouw Jeanne le Pipre overleden en bij testament van 1 en 4 Juli 1613 had zij haar deel van de boekerij van wijlen haar heer vader aan den arme vermaakt. Hare zuster, Mevrouw Zavaria, bleek even goedgestemd tegenover de Mechelsche behoeftigen en zij ook stond hare helft van degeërfde bibliotheek af. Dat hielp zeker het gevat reeds vereenvoudigen; desniettemin zat er voor de armbestuurders niets anders op dan de boeken onder den hamer te laten brengen, als men ze niet voordeelig van hand tot hand kon overdoen. Gelukkiglijk meldde zich hiertoe aanstonds een liefhebber aan en wel de schoonbroer van Juffer Jeanne, Signor Zavaria, die als major domo het Spaansch GasthuisGa naar voetnoot1) te Mechelen bestuurde. Hij nam den heelen boekenschat van zijn schoonvader weder over voor 30 philippus daalders. Hij liet wel is waar opmerkelijk lang op betaling wachten, doch ten slotte, den 9en September 1620, telde zijne huisbewaarster de somme van 24 gulden in de handen van de toenmalige superintendenten en dus konden deze eerbiedwaardige poorters: Jan van Thielen, den jonghe - Jan Smets - Her Jacques Gommaerts en Cornelis Deens, onder hunnen ‘Ontfanck van Testamenten, Legaten ende andere accidenten’ den post laten opnemen: ‘By testamente van Jouffrouwen Jehenne, le pipre in date 1en ende iiij July 1613 ende corts daer naer overleden, heeft den aermen gemaeckt de helft van haers vaders boecken, ende soe men verstaet, haer suster, wesende huysvrouwe van Sro Zavaria, major domo van het spaens gasthuys, heeft mondelinge oock gegeven haer helft aenden aermen; welcke boecken al tzamen heeft den voors. Zavaria tot hem genomen voor dertich philippus daelders eens; daerop ontfanghen den ix Septembris 1620 door barbara boelpaep, syn huysbewaerster, vierentwintich guldens ter goeder rekeninghe....... + xxiiij gul.’ | |
[pagina 371]
| |
(Uit het Hantbouck vanden Ontfanck ende Wtgheven der Camere vanden Superjntendenten vanden Ghemeynen huysaermen deser stadt Mechelen, binnen den jaere begonst den jersten dach van November xvjc. negenthiene totten lesten Octobris twintich, in ons bezit).
1917. Dr. Robert Foncke. | |
Vrijheid van drukpers. Stemmen uit het verleden.Ook in de 18e eeuw was dit een actueel onderwerp. Misschien was er niet zulk een geval aanwezig als thans, dat heel Nederland in beweging bracht, maar men wilde de zaken van verschillende zijden bekijken en bespreken, vooral op het papier. Terecht mocht dan ook de recensent in de Vad. Letteroefeningen spreken van ‘Papieren over het bepalen van de vrijheid der Drukperse.’ Hij schrijft: ‘De vrijheid der drukpers is meermalen een herhaald onderwerp der bespiegelingen veler staatkundigen geweest. Men heeft zeer goed begrepen, dat eene volstrekt onbeperkte vrijheid zeer nadeelige gevolgen zou hebben, maar het is tevens niet minder duidelijk voor hen die de onrechtmatigheid van allen gewetensdwang beseffen, dat eene eng beperkte vrijheid niet minder schadelijk zou werken. De uitersten zijn overbekend, maar een middelweg is moeilijk aan te wijzen. Als het er op aankomt om op goede gronden naar de inrichting van een Gemeenebest nauwkeurig te bepalen hoever die vrijheid behoort te gaan, ziet men dat gematigde personen, om van geen drijvende heethoofden te spreken, daaromtrent zeer verschillend denken en zwarigheid vinden om de juiste grenzen te trekken. Het netelig vraagstuk is (1770) wederom een veelbesproken quaestie geworden door een ‘plan’ deswegen aan de Ed. Gr. Mog. H.H Staten aangeboden, dienende om de vrijheid der drukpers en die van den boekhandel veel enger te bepalen dan voorheen; de overtreders onder zeer zware geldboete, ban en lijfstraffen te brengen; ja zelfs een soort nieuw gerechtshof van boekencensuur op te richten. Zulk een plan brengt natuurlijk de pennen in beweging. Voor en tegen, zelfs zijdelings, worden er dingen van anderen aard mede verbonden, zooals blijkt uit de uitgave van sommige dichtstukken, die men echter gerust ter zijde kan leggen, daar de inhoud weinig zaaks is, en het eigenlijke onderwerp niet raakt. Gewag dient echter gemaakt te worden van een ‘Brief aan een Heer van de Regeering in Holland’ met een nevensgaand ‘Request door de Boekverkoopers der stad Rotterdam over deze zaak aan de Magistraat aldaar gepresenteerd.’ Het rekest toont aan dat het plan geheel onuitvoerbaar is, behalve voor zoover 's lands heilzame plakkaten daarin niet reeds voorzien hebben. Al het overige zou de ongelukkigste gevolgen hebben: ruïne van den boekhandel; nadeel van vele takken van negotie, handwerken en kunstoefeningen, stuiting van 't aankweeken aller nuttige kunsten en wetenschappen; en bovendien zou dit alles een zeer schadelijken invloed uitoefenen op de algemeene volksvrijheid. Ook is het plan ten uiterste ongerijmd, en onuitvoerbaar. De brief is om zoo te zeggen gelijk aan het rekest. ‘Deszelfs schrijver merkte aenvanglijk aen, dat men zich in 't plan zeer ongevoegelijk beroept op voorige Placcaeten, die in turbulante tyden gemaekt zijn, voor lang al krachtloos gehouden wierden, en met dit plan geen gemeenschap hebben. Verder doet hij zien, dat de in dezen bedoelde aenstelling van Censores zo van binnen | |
[pagina 372]
| |
als buitenlandsche boeken ten aenzien van 't noodig aental van persoonen met de vereischte hoedanigheden, niet wel te bereiken zij; dat die aenstelling alles zelfs op zijn best genomen zijnde, onoverkomelijke inconvenienten zou ontmoeten; ja, dat ze, volgens de hierÍ€ gemaekte schikking, redelijker wijze volstrekt niet ter uitvoeringe gebragt kan worden; des, het plan zijns oordeels als gansch ongeschikt, geheel te verwerpen zij; waeraen alle voorstanders van geleerdheid en vrijheid gereedlijk hunne toestemming zullen geven.’ Daarna verscheen een ‘Vertoog’ van een beroemd schrijver over het onderwerp (Amst. K. van Tongerlo). Hierin wordt, zoo zegt de beoord. (Vad. Letteroef. van 1770 IV 1., bl. 139) eene tweeledige vraag beantwoord. Van waar komt het, dat Groot-Brittannië een zoo bijzonder voorrecht bezit, en is het onbepaald gebruik dezer vrijheid in 't algemeen voor-of nadeelig? De schrijver vindt de reden van dat voorrecht in de ‘gesteldheid’ van den gemengden regeeringsvorm, en beweert dat ‘hetzelve’, schoon het met eenige ongemakken gepaard moge gaan, over 't geheel ten uiterste voordeelig is, ja, dat de vrijheid van Groot-Brittannië met het vernietigen van dit voorrecht staat of valt. Men heeft dit stukje (28 bladz. in octavo) in 't Nederlandsch vertaald, met eenige aanteekeningen verrijkt, die tot bevestiging of beschaving van eenige daarin voorgestelde bedenkingen dienen en daarnaast strekken om den lezer onder het oog te brengen, in hoever het een en ander ook ten aanzien van het vrije Nederland in aanmerking kan komen. Het vertoog is voor onze landgenooten daardoor eenigermate nuttiger geworden dan 't hiervoren genoemde plan. Wellicht naar aanleiding van de vorenstaande geschriften verscheen een ‘Beredeneerde Brief van den Wel-Eerwaarden Heer N.H. aan den Hoog-Eerwaarden Heer P.H. over eenige onlangs uitgekomen Stukken, raakende de vrijheid van de Drukpers.’ Bijgevoegd is: ‘Te bekomen te Amsterdam en elders’. Zulk eene bijvoeging is nooit pluis. Recensent (V. L. IV. 1) zegt dan ook: ‘Hoe zeer deze Brief ook moge pronken met de tytels van Wel- en Hoog-Eerwaarden, dezelve komt gewisselijk uit de hand van iemand, die geen eere waerdig is, ten minste niet uit hoofde van dit geschrift. Het behelst naemlijk niet alleen niets dat recht ter zake dient, maar 't is daer en boven vervuld met personaliteiten, waer van men niet verwachten moest, dat menschen zich zouden bedienen, die met een eerwaerdigen tytel voorkomen’.
Zeist. A.J.S.v.R. | |
Nog een exemplaar van Sénac de Meilhan's Emigré.In 1904 verscheen te Parijs bij Albert Fontemoing ‘Sénac de Meilhan, L' Emigré. Publié par Casimir Stryienski et Frantz Funck-Brentano.’ (K.B. 500 I. 4.) Zoo gelezen denkt men onmiddellijk aan een uitgave van een in handschrift gebleven werk, toch is dit geenszins 't geval. Deze roman van Gabriel Sénac de Meilhan, ‘un vrai livre d'histoire’ was reeds in 1797 verschenen. En wel met den volgenden titel: ‘L'émigré. Publié par M. de Meilhan. A Brunsvick chez P.F. Fauche et Compagnie. 1797. 4 dln. 12mo. (K.B. 143 G. 14.) Dat ik dezen titel zoo juist kan wedergeven dank ik niet aan ‘Stryienski’ uitgave, waardoor wel mijn aandacht gewekt werd voor de groote zeldzaamheid van de uitgave van 1797, doch aan den rijkdom der Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage. Een enkel woord uit de Préface van de uitgave van 1904: ‘Les livres ont leur destinée... Il n'est pas d'ou- | |
[pagina 373]
| |
vrage plus rare que ce roman. Cela tient sans doute au lieu et à la date de la publication. Toujours est-il qu'après nous être adressé aux grandes bibliothèques de l'Europe, aux bibliophiles les plus en vue, aux libraires les plus habiles à retrouver les livres ‘introuvables’, nous n'avons pu mettre en compte que sept exemplaires de l'Emigré. La Bibliothèque du Louvre en possédait un qui a été brûlé en 1871. La Bibliothèque Nationale, au temps de Sainte-Beuve, n'avait pas l'Emigré, mais elle a depuis trouvé ce rara avis. M.P. A Cheramy, à lui seul, en garde, triomphalement, trois exemplaires, dont celui de l'auteur des Lundis, qui lui a été offert par JulesTroubat. Le comte Sigismond Puslowski, de Cracovie, a fait l'acquisition du roman de Sénac, par l'entremise de M.H. Champion, le libraire-éditeur bien connu. Enfin, il y a quelques années, un libraire du quai Conti annonçait dans son catalogue les quatre petits volumes pour 20 francs; il en ignorait la valeur. M. Cheramy accourut... l'oiseau s'était envolé pour une destination restée inconnue. Et cela fait bien sept exemplaires, morts ou vivants. Le Musée Britannique, les bibliothèques d'Allemagne (Berlin, Leipzig, Strasbourg, Cologne, Hambourg, Brunswick), les différentes bibliothèques de Paris, celles de Lyon, de Grenoble, Genève, etc., ne possèdent pas l'Emigré. Nu in 1904 bezat de Koninklijke Bibliotheek het achtste exemplaar van dit zeldzaam werk ook nog niet. Dank zij de opmerkzaamheid van het Bestuur van genoemde bibliotheek verkreeg deze ‘L'Emigré’ uit de boekverkooping gehouden 11 tot 18 November 1911, te 's Gravenhage, onder leiding van Van Stockum's Antiquariaat. In den Catalogus waar Sénac de Meilhan, L'Emigré onder no. 1346 voorkomt, geen aanteekening. De verkooper ‘ignorait la valeur’ en zoo kocht het Rijk in 1911 voor nog geen 25 frs. één van de zeldzaamste boeken. A.J. de Mare. |
|