wandeld en samen gesproken en er bleek veel bibliotheek-lief en weinig leed te zijn. Dit feit geeft alle reden om te gelooven, dat van toekomstige bibliotheekdagen een opwekkende kracht en veel invloed ten goede zal kunnen uitgaan.
A.C.G.
Uit de Vrije Fries. - Het 25e deel van de Vrije Fries is bijzonder rijk van inhoud, en biedt ook voor het boek- en bibliotheekwezen veel dat van belang is.
De aanwinsten der bibliotheek van 1 Januari 1914 tot 1 Juli 1916 worden vermeld op blz. 213-222.
Het verslag van den Bibliothecaris van het Friesch Genootschap loopt slechts over de maanden Dec. 1915 - Juli 1916. We vernemen daaruit dat er sedert 1 Januari 1914 geen bibliothecaris geweest is, totdat de heer S.A. Waller Zeper in December 1915 die taak op zich nam, en dat deze sedert 1 Januari 1916 werd bijgestaan door den heer Mengel van Koetsveld van Ankeren, die onder toezicht van den bibliothecaris de meeste nog wachtende ingekomen werken catalogiseerde, maar in Mei daarop al weer van woonplaats veranderde. Verder wordt niet veel verblijdends meegedeeld: het plaatsgebrek is nijpend, de inrichting laat bijna niet toe dat de bibliothecaris er werkt, en belemmert het bijeenbrengen der handschriften die op te veel verschillende plaatsen zijn geborgen. In de geregelde ruiling is, als overal, veel stilstand.
Op blz. 184-193 geeft Mej. R. Visscher het vervolg 1915-1916 op de Friesche bibliographie, aansluitende aan de vroegere.
Nog verder terugbladerende vinden we twee zeer interessante bijdragen. Bij blz. 71 een fotografische afbeelding van een in een Friesche terp, te Tolsum, gevonden Romeinsch wastafeltje. Het nog leesbare, maar voor een leek niet te ontcijferen schrift, is in eene uitvoerige bespreking door den heer C.W. Volgraff volledig toegelicht. Het is eene latijnsche koopacte, die ons weer evenals een enkele vroegere vondst, een duidelijk bewijs levert, dat Friesland in der daad in den Romeinschen Keizertijd een in zekere mate geromaniseerd land moet zijn geweest. Tegelijk is het op het gebied van het Nederlandsche boekwezen een document van allerhoogste waarde, èn om den vorm - want zulke beschreven wastafeltjes zijn uit den aard zeldzaam - en om den aard en den inhoud, want in ons land opgestelde documenten uit zoo vroegen tijd, 1e helft van de 2e eeuw na Chr., zijn er uit den aard der zaak anders niet bewaard. Gaarne hadden we de afbeelding aan onze lezers meegedeeld, maar de geleerde onderzoeker zal deze zelf nog eens publiceeren en bespreken in een wetenschappelijk tijdschrift, en we moeten, dus de belangstellenden voorloopig naar De vrije Fries verwijzen.
Op blz. 32-41 van hetzelfde deel is het nagelaten geschrift van Johan Winkler over het Oera-Linda-Bok, vroeger reeds toegezegd, afgedrukt. Het beantwoordt geheel aan de toen gegeven mededeeling (zie Het Boek 1916 blz. 144), en in 't geheel niet aan de bedoeling van den heer Winkler zelf, dat het ons precies over het ontstaan van het O.L.B. zou inlichten. Toch is het aardig en interessant van inhoud, ook om de bijgevoegde brieven en de bespreking die de heer P.C. J.A. Boeles er als naschrift bijvoegt. De heer B. houdt vast aan de meening van Beckering Vinckers, dat Cornelis Over de Linden het interessante manuscript zou ontworpen, opgesteld en vervaardigd hebben. We hopen hierop later nog wel eens terug te komen.
Deel XX van de Bijdragen en mededeelingen van de vereeniging Gelre geeft behalve de gewone lijst der in het vorige jaar (1916) door schenking en ruiling ontvangene boekwerken (blz. XXIV - XXV) een Catalogus van de bibliotheek der vereeniging, bewerkt door K. Lijndrajer (blz. XXXVII-LVI ). Bij het doorbladeren krijgt men niet den indruk van een werkelijke bibliotheek. Het is klaarblijkelijk eene verzameling, hoofdzakelijk door het geregelde ruilverkeer met het eigen tijdschrift ontstaan; de reeksen genootschapswerken nemen een zeer groote plaats in.
Van meer belang is het aan het einde van het deel gegeven zevende vervolg op de Grondslagen van de bibliographie van Gelderland, door S. Gouda Quint. Het vult 15 bladzijden (342-357), en volgt, zooals natuurlijk is, evenals de vorige vervolgen het systeem van de Grondslagen zelve. Hiermee is het voortreffelijke werk van wijlen den heer P. Gouda Quint weer geheel bij.