Het Boek. Jaargang 6
(1917)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[Nummer 3]Een Mechelsch drukker-boekhandelaar contra het cramersambacht (1764).Pas geven de Mechelsche boekhandelaars teeken van leven, of zij binden den strijd aan tegen oneerlijke concurrentie. Rond het jaar 1570 richt Peeter Draecx met vier collega's een vertoogGa naar voetnoot1) tot het magistraatten einde aan alle niet geadmitteerde verkoopers het venten van eenig drukwerk te doen verbiedenGa naar voetnoot2). Inzonderheid de schoolmeesters en oudekleerkoopers hadden zij op het oog. Anderhalve eeuw later zijn daarbij de kramers nog in den weg van de boekhandelaars komen loopen. Wel is waar had Karel VI den 25en Juni 1729 een lang plakkaat uitgevaardigd, waarvan het veertiende artiekel op strenge boete ‘aen alle Craemers’ belet ‘sonder verlof’ druksel, klein of groot, aan den man te brengenGa naar voetnoot3). Doch met dit voorschrift ging het als met zoo menig ander reglement, dat gemaakt lijkt om niet in acht genomen te worden. Na vijftien jaren zagen de boekverkooper Jan-Baptiste Le PlatGa naar voetnoot4) en de drukker-handelaar Laurentius Vander ElstGa naar voetnoot5) zich gedrongen van de Keizerin-Koningin Maria-Theresia in allen eerbied te verzoeken, dat het haar behagen moge te verklaren ‘que sa Roiale intention et volonté sont que le placcart sus mentionnê de l'an 1729 et nommement le contenu du dit arte. 14 soit ponctuellement et exactement observé....’ Zonder dralen kwam er antwoord binnen op de suppliek: den 23en December 1745 ontving de Schout van Mechelen een vorstelijk be- | |
[pagina 82]
| |
vel, door J.J. Le Roij onderteekend, dat strikte naleving van het decreet van Keizer Karel VI geboodGa naar voetnoot1). Of er een onderzoek werd ingesteld naar de rechtmatigheid der klacht van de heeren boekhandelaars - hoe de zaak verder verliep en het beslag dat zij kreeg.... dit alles wordt ons niet bekend gemaakt. Naar alle waarschijnlijkheid hadden drukkers en verkoopers van boeken toen echter reden om vergenoegd in hun handen te wrijven. Hun vreugde was echter heel kortstondig. De kramers gaven zich niet gauw gewonnen. Keer op keer zonden zij hun mannen in den geheimen raad der Keizerin om opheffing van het onzalig artiekel 14 te bepleiten. Altijd te vergeefs echter, ook nog op 25 Juni 1751. Maar wat deden zij dan? ‘[Ils] se sont addressés a son Excellence le Marquis de Botta, dont ils ont seu happer la permission de continuer la vente et debit de Cathechismes, almanachs, livres des prieres et autres, repris en la liste qu'ils en ont exhibé, et cela pour le terme de 20 ans a commencer du 18 mars 1752.’ Deze krasse uitdrukking staat te lezen in een nieuwe suppliek, die met aansluitende bescheiden en notarieële akten eveneens op het Mechelsch archief in afschrift wordt bewaardGa naar voetnoot2). Haar schrijver was weer een Vander Elst, nl. Jan-Frans, Laurentius'zoon, die een aardje naar zijn vaârtje bleek te bezitten, en ze den 28 September 1764 tot de Keizerin richtte. F.E. Delafaille, die aan het vertoog Vander Elst - Le Plat zijn volle aandacht wijdde, is ook niet met het rekwest van den zoon onbekend gebleven. Hij bewijst het in zijne bespreking van Jan-Baptist Jaye als Mechelschen boekhandelaarGa naar voetnoot3). Hij bepaalt zich echter bij een zeer beknopte samenvatting van het smeekschrift. Daardoor ging het grootste belang van het stuk verloren met vele wetenswaardige bizonderheden, die 't behelst. Toch verdient het ten volle, dat wij het van naderbij beschouwen en er enkele passages uitlichten. Daarin vordert Jan-Frans Van der Elst met klem zijn persoonlijk recht. Voor een termijn van negen jaren, te beginnen met 23 November 1757, had hij een keizerlijk octrooi bekomen tot het drukken en verkoopen van den Grooten en den Kleinen Catechismus voor het Aartsbisdom Mechelen, waarvan de kardinaal van zijn kant het gebruik verplicht had gemaakt. Desniettemin veroorloofden de Kra- | |
[pagina 83]
| |
mers zich elders gedrukte uitgaven op de markt te brengen. Tegen zulke doenwijze verzette Vander Elst zich en eischte gerechtigheid. Doch onmiddellijk daarna brengt hij de kwestie op breeder terrein. De kans was mooi en hij neemt ze waar om de kramers, voor zooverre zij zich met het verkoopen van boeken inlaten, aan te vallen. Hij gaat te keer tegen de wederrechtelijke gunst, hun door de Botta verleend. Daarbij, die gaf hun een vinger, maar zij namen een ganschen arm: zij houden zich in 't minste niet bij de lijst, waaraan de heer Markies zijne goedkeuring hechtte. Dubbel gevaarlijk is dit wis van wege deze menschen, die voor het overgroote deel ongeleerd zijn en dus niet eens weten wat druksels zij op hunne kramen uitstallen: Mais depuis les dits Merciers non contents de vendre et debiter les Livres repris en la dite Liste se sont emencipés d'en vendre de toute espece parmi lesquels s'en est trouvé bien souvent des defendus de la premiêre classe et qui blessent la Religion ou les bonnes moeurs, ce qui n'est pas etonnant, car les dits Merciers et ant pour la plus part de[s] gens qui n'ont fait de leur vie autre metier que celuij de Domestique et n'etant aucunement au fait des Livres ne scavent ni ce qu'ils achetent ni ce qu'ils vendent. Zeer handig trachtte J.F. Vander Elst de keizerlijke Majesteit zelve in het geding te trekken als een tweede verongelijkte. Hij houdt namelijk vol dat het in feite niet de vorstin, doch wel de gilde der kramers was, welke het recht tot boekenverkoop verleende; want gewoon weg wordt het inkomgeld op 36 gulden gesteld, behalve wanneer de nieuweling verklaart handel in drukwerk te willen drijven: dán laat men hem 42 gulden betalen. D'avantage les dits Merciers usurpent même le pouvoir que les tres augustes Legislateurs se sont reserves par les dits Edits. Hiermêe laat Vander Elst de kramers los, echter maar om de Mechelsche geestelijken en oudekleerkoopers te pakken te krijgen. Want onderscheiden priesters verkoopen in 't geheim boeken. Bv. de regenten van de Latijnsche school maken echte winkels van hunne kamers. Zij dwingen dan hun scholieren zich bij hen de bundels aan te schaffen, die niet eens bij de Mechelsche handelaars, maar rechtstreeks uit Antwerpen betrokken worden. Aan den anderen kant gaat het in de Dijlestad niet gelijk in de | |
[pagina 84]
| |
meeste Nederlandsche steden, wanneer de inventaris van sterfhuizen dient opgemaakt te worden: hier toch is het weer de oudekleerkooper, die den catalogus van de aangetroffen boeken samenstelde en daarbij den brui gaf om de voorschriften nopens de verboden werken. Vander Elst daarentegen betoonde zich onverstoorbaar loyaal. Maar wat hielp het hem? De beslommeringen werden hem daarom niet onthouden, wel integendeel! Een tweede persoonlijk feit haalt hij aan met bittere klacht om het nadeel dat hem berokkend werd door de Mechelsche censors, zóó verschillend in hunne meening van hunne Leuvensche collega's: Car outre tout ce qu'on a dit cy-dessus le Remontrant aiant obtenu de votre Majesté l'année 1758 l'octroij pour imprimer une Theologie in 4o. composée par le sr. Dens President du Seminaire il a plu a votre Majesté de lui faire enlever tous les Exemplaires au nombre de 700 par les Fiscaux du grand Conseil, non obstant que la d[ite] Theologie etoit deuëment censurée, c'est ce qui a causé pour plus de 1700 florins de Dommage au Remontrant sans qu'il en a été indemnisé, cependant le Remontrant ne s'en est jamais plaint, ni ne s'en plaint pas encore, preferant en vrai sujet et citoijen le bon plaisir de votre Majesté et l'interêt public au sien propre. | |
[pagina 85]
| |
Vander Elst besluit door bij herhaling te voorspellen, dat hij voorzeker het droevig lot zal deelen van enkele voorgangers, die ten gronde gingen omdat men hun geen recht liet wedervaren. Nadrukkelijk had hij er reeds op gewezen, hoe moeilijk de Mechelsche boekhandelaars zich van ouds boven water hielden, waar zij van de bescherming der overheid verstoken bleven. Et les desordres et abus qui ij ont deja regnés plus d'un siecle ont été cause que presque tous les predecesseurs du Remontrant sont peris de pauvreté, temoins Jean JaijeGa naar voetnoot1) et freres LintsGa naar voetnoot2) et van der ZijpeGa naar voetnoot3) qui tous reduits a la derniere misere sont morts a l'hopital, et le Remontrant est contraint de dire qu'il est menacé du meme sort sans qu'il soit de bon plaisir de votre Majesté d'user envers lui de sa justice, misericorde et clemence ordinaires. Dát vroeg hij dus in alle nederigheid, maar toch met klem: een nieuwe afkondiging en onvoorwaardelijke toepassing van het plakkaat van 28 Juni 1729; - oorlof tot gebruik van zijn octrooi om de beide Mechelsche catechismen ter pers te leggen; - eindelijk, opheffing van Markies de Botta's besluit. Den 3en October 1764 bracht de deurwaarder A.F. Vermariën de Mechelsche kramers in kennis met de suppliek van Jan-Frans Van der Elst. Het ambacht liet zich niet zoeken en reeds den 6en deelde de schepenknaap Louvan aan den boekhandelaar het vertoogschrift mede, dat vanwege de dekens Thijs en Broers bij de Schepenen der Stad binnengekomen was. Het verweer is den aanval waard. Hardnekkig loochenen de kramers vooreerst, dat zij ‘onder het pretext van het debiet der Boecken aen hun bij haere Majesteijts Octroij geaccordeert, verkoopen alle soorten van Boecken onder welcke dickwils bevonden sijn verbode Boecken van d'eerste Classe...’ Nog heftiger verzetten zij zich tegen de aantijging van een veranderlijk intreêgeld te hebben bepaald; ‘valsch ende onwaerachtigh’ is het, dat zij ‘voor sesse guldens dispotiquelijck soude[n] disponeren van de permissie van het | |
[pagina 86]
| |
vercoopen der Boecken het welck alleenelijck aen haere Majesteijt competeert...’ Dus verzochten zij van de eerwaarde Heeren Schepenen, Van der Elst te dwingen zijn lasterlijke woorden in te trekken en bovendien naar behooren te veroordeelen. Van aanklager nu beklaagde geworden, gaf Jan-Frans een ‘antwoorde’ in negen punten, dat voor zijn eerste deel zeer minnetjes van toon klinkt. Hij moest erkennen, dat hij betrekkelijk de 42 of 36 gulden zijn mond had voorbijgepraat. Doch 't was ‘bij puer erreur’ geschied, en ‘geensints injuriandi animo’. Heel de schuld lag aan ‘sekere memorie gestelt door wijlent Sr Le Plat’, alsmede aan gelijkaardige beweringen, die hij zich uit den mond van zijn vader Laurentius herinnerde. Zijn eigen tekortkomingen bepaalden zich tot het verzuim ‘van aleer de Requeste... te presenteren, voorder naer de waerheijt van 't voors. feijt te informeren, niet tegenstaende hem 't selve sterck was gerecommandeert’. Voor dit punt dus wou hij per notarieele akte zijn woorden ongezeid maken. Doch voor het tweede haalde hij zijn groote stem weer boven en halsstarrig herhaalde hij, ‘dat de supposten van 's suppliantens Ambacht Boecken vercoopen niet begrepen sijnde in hunne lijste, ende de selve te buijten gaen...’ Een ‘Mimorie’ liet hij volgen. Wis is dit het bedoelde stuk van Mijnheer Le Plat. Al het onrechtvaardige en al het nadeelige van de handelwijze der boekenverkoopende kramers wordt er in opgesomd. Haar 1e en 4e punt hebben voor ons ook rechtstreeksch belang, doordat zij een blik gunnen op de zeer eigenaardige praktijken die te Mechelen op het gebied van den boekhandel toenmalig in zwang waren: 1. | |
[pagina 87]
| |
Mocht Jan-Frans Vander Elst verhopen met zijn gegeven verklaring de kramers bevredigd en tot verzoening gestemd te hebben? De leden van het ambacht bleken echter niet erg van kristelijke gezindheid te zijn: zij hadden den drukker bij de tong en lieten ze niet gereedelijk los. Den 23 November 1764 beteekenden zij hem, dat zij hunne vraag tot veroordeeling staan hielden: achterklap was achterklap, waar hij ook zijn allereersten oorsprong nemen mocht. Vander Elst kon er dus niet buiten tegen hunne ‘replicque’ een ‘duplicque’ in te zenden. Hij deed het half December 1764 en bracht daarin zijne opvatting vóór, ‘dat het notoir ende constant is, als dat de actie van injurie comt te cesseren, soo wanneer de injurie in continenti wird gerevoceert.’ Van her besloot hij dit zijn derde stuk met de beschuldiging, dat de kramers andere boeken ventten, dan op de lijst stonden welke de Botta goedgekeurd had. ‘Sulcx en importeert notoirelyck geene injurie’ meende hij; ‘Ende hebben de supplianten daer tegens iet te seggen, sulcx connen ende moeten sij doen in den priveen raedt, gelijck sij sekers bij hun advies alreede gedaen hebben.’ Niet vóór einde Februari 1765 werd het proces stilgelegd: toen stelde Vander Elst voor de onkosten van het geding te betalen. Wis en zeker had hij dus ongelijk gehaald bij de rech ters. Er klinkt trouwens iets van zege in den titel van de rekening, die de kramers over hunne uitgaven, ten beloope van 1806 g. - 14 ¼ st., opstelden: Notitie van de Oncosten gedaen door de Dekens van het Cramers Ambacht der Stadt Mechelen tot het becomen van een Octroij opdat hunne suposten souden moghen continueren te vercoopen Almanacken, Boeckxkens etc. etc. In denzelfden lias vinden wij een afschrift ingeschoven van een suppliek, die ‘A L'Imperatrice Reine’ gestuurd werd door ‘jan baptiste Le Plat, jean François vander Elst, et Chretien jeegersGa naar voetnoot1), respectivement libraires et imprimeurs de la ville de Malines’. Ongetwijfeld is dit het rekwest, dat als inleidend stuk diende voor de bovenvermelde ‘Memorie’. Het moet dagteekenen van vóór den 8en October 1762, toen Joannes-Baptista Le Plat te Mechelen overleed. Delafaille echter gewaagt er niet van evenals hij zwijgt over de toelichting. Het is waar, dat er niet veel nieuws uit te vernemen valt voor wie op de hoogte kwam van het proces ‘Sr. jan Frans vander Elst tegens De Dekens van het Cramers Ambacht’. Het zijn altijd dezelfde klachten, dezelfde aan- | |
[pagina 88]
| |
tijgingen, hetzelfde verzoek. Alleen wordt hier uitdrukkelijker gewag gemaakt van de keizerlijke verordening ‘concernant la remise de deux exemplaires, à la Bibliotheque Roiale, de tous les livres imprimés depuis 39. ans en deça, [e]n.... enjoignant bien serieusement de s'ij conformer....’ En wat volledig nieuw klinkt is de bombastische lofrede op het ‘goede’ boek, die Le Plat c.s. voordroeg, maar Vander Elst alléén veronachtzaamde. Die mogen wij aan geen boekenvriend onthouden! ... Votre Majesté n'ignore point que de bons Libraires portent par leurs talents des avantages à l'Etat que la bonne Politique recherche avec soin. Zoo hier en daar heeft men reeds belangstelling gevraagd voor de drukkers en boekhandelaars te Mechelen. De moeilijkheden, waarmeê zij in ouder tijdvakken te kampen hadden, werden voortreffelijk afgeschilderd. Doch naar ons beste weten werd nog niet toegelicht in wat ontmoedigende omstandigheden de later komenden, van pas anderhalve eeuw geleden, hunnen winkel moesten doen draaien. Als een poging in dien zin hebben wij het bovenstaande bedoeld.
Mechelen, 1915. Dr. Robert Foncke. |
|