Het Boek. Jaargang 6
(1917)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
[Nummer 2]David Montezinos.
| |
[pagina 50]
| |
mogelijk alles werd opgenomen, wat maar eenigszins bij de studie van nut kon zijn en die tot het jaar 1806 aan de Portug. Gemeente in eigendom behoorde. Een gesalariëerde Bibliothecaris schijnt toenmaals òf eene onnoodige weelde, òf een onbekend verschijnsel te zijn geweest: In 1639 werd n.l. besloten, dat de zorg over de Bibliotheek zou opgedragen worden aan één der Bestuurderen van het Genootschap, den Penningmeester of Thezoureiro, wiens taak het tevens was, de titels der boeken in een catalogus in te schrijven en voor hun goeden staat zorg te dragen. Men ziet, veel omvattend was deze taak niet! Eerst in het jaar 1672 kwam hierin verandering door de benoeming van twee Bibliothecarissen, Joseph de Faro en Imanuel Abenatar Mello, die beurtelings gedurende een half jaar hunne functie zouden bekleeden, waarvoor zij samen een salaris van ƒ 70. - 's jaars zouden genieten. In het volgende jaar reeds werd eerstgenoemde, wegens ziekte, van zijne functie ontheven en laatstgenoemde alleen met het beheer der boekerij belast, tegen een jaarlijksch salaris van ƒ 50. Deze som zou betaald worden uit de kas van ‘Ets Haïm’, een genootschap, dat den 18en Juli 1637 als onderafdeeling van ‘Talmud Tora’ was opgericht met het doel, arme studenten door het verschaffen eener maandelijksche toelage in de gelegenheid te stellen, hunne studie onbekommerd te kunnen voltooien. In 1710, bij de benoeming van Jacob Abenyacar Bondia, was het salaris als Bibliothecaris reeds iets vooruitgegaan; het bedroeg toen n.l. ƒ 80. In de instructie zijner opvolgers waren o.a. de bepalingen opgenomen, dat zij, zonder schriftelijke order van bestuurderen (‘Parnassim’), geen boeken mochten uitleenen; dat zij belast waren met het openen der leerschool 's morgens en 's middags een kwartier vóór den aanvang der lessen, het aangeven der gevraagde boeken gedurende de lesuren en het weder opbergen na het beëindigen der lessen! Reeds in het midden der 18e eeuw was de Bibliotheek, door aankoop op verschillende veilingen en door, hoewel zeldzame, schenkingen, zoowel in aantal als hoedanigheid zeer uitgebreid. En terzelfder tijd begon ook, hoewel geleidelijk, het ambt van Bibliothecaris der inrichting in meer wetenschappelijke banen geleid te worden door de benoeming van eenige leden uit de familie Belinfante, die in de Hebr. Bibliographie geen vreemdelingen waren: in 1751 Joseph Cohen Belinfante, die een salaris van ƒ 100 genoot, in 1764 opgevolgd door zijn zoon Isaac, die eveneens, in 1771, door zijn zoon Joseph | |
[pagina *7]
| |
David Montezinos.
| |
[pagina *8]
| |
Livraria - D. Montezinos.
| |
[pagina 51]
| |
werd opgevolgd (tot 1805). Na de overdracht van de Bibliotheek aan het Genootschap in 1806 (voor den taxatie-prijs van pl.m. ƒ 1600, een prijs, die zeker niet te hoog was!) werd den Bibliothecarissen Samuel Mendes da Solla en Salomon Jessurun de opdracht gegeven, een Catalogus te bewerken, die in 1808 in druk verscheen. Zij volgden hierbij het toenmaals gangbare systeem: alphabetische volgorde der Hebreeuwsche titels en verdeeling volgens het formaat. Daar plaats noch jaar van den druk is opgegeven, heeft deze Catalogus geen bibliographische waarde. Na het overlijden van Jessurun (1811) werd Jacob Ferrares, grootvader van Dd. Montezinos, tot Bibliothecaris aangesteld, terwijl in 1829 zijn zoon, eveneens Jacob Ferrares geheeten, naast hem werd benoemd. Nadat laatstgenoemde in 1842 tot opperrabbijn der Portug. Israël. Gemeente te 's Gravenhage was beroepen, werd hij in zijn ambt opgevolgd door zijn zwager Raphaël MontezinosGa naar voetnoot1). In 1866, na het overlijden van zijn vader werd David Montezinos gekozen in het ambt, dat toen reeds meer dan een halve eeuw door leden zijner familie was bekleed. Hem komt ontegenzeglijk de eer toe, dit ambt in streng wetenschappelijke banen te hebben geleid. Door zijn omgang met de meest bekende Amsterdamsche Joodsche Bibliographen (waaronder Gabriël Polak en Meier Roest) verwierf hij grondige bekendheid met de Hebr. Bibliographie, die natuurlijk de Bibliotheek, waarover hij was aangesteld, zeer ten goede kwam. Bij de samenstelling van den Catalogus volgde hij het systeem, dat door den vader der moderne Hebr. Bibliographie, Moritz Steinschneider, was aangegeven in zijn Catalogus der Bibliotheek Bodleiana te Oxford, (Berlin 1852-60), die nog steeds als monster kan gelden. *** David Montezinos genoot zijne opleiding aan het Portug. Israël. Seminarium, alwaar hij het tot den graad van Magid (Predikant) bracht. De studie der Hebr. Bibliographie en der Joodsche Geschiedenis trok hem echter veel meer aan, zoodat hij zijne theologische studies niet voltooide. Reeds vóór dat hij tot Bibliothecaris was benoemd, was hij met groote kennis van zaken begonnen eene parti- | |
[pagina 52]
| |
culiere verzameling aan te leggen, waarin hij niets over het hoofd zag, wat voor de geschiedenis zijner gemeente in het bijzonder en voor die der joden in het algemeen, van belang was. Zijn verzameling Spaansche en Portugeesche Judaïca, vlugschriften, éénbladdrukken, brochures en pamfletten, meerendeels van groote zeldzaamheid, groeide allengs tot een onmisbare wetenschappelijke hulpbron aan, die ook in het buitenland hoogelijk werd gewaardeerd. De liefde tot zijne boeken, waarvan vele met bibliographische noten van zijn hand en verbetering der drukfouten zijn voorzien, kon ieder opmerken, die het voorrecht had, met hem in aanraking te komen. En dit waren zeer velen! Want Montezinos was in den waren zin des woords een joviale, voorkomende en behulpzame geleerde, wiens grootste vreugde daarin bestond, anderen met zijne belangrijke bibliographische of historische vondsten bekend te maken. Hoe vaak hebben anderen, onder hun eigen naam, zijne vondsten gepubliceerd, zonder zelfs zijn naam te noemen! Want Montezinos bezat een aangeboren bescheidenheid, die bijna tot angstvalligheid overging om iets te publiceeren. Bovendien had hij een zeer drukken werkkring als Bibliothecaris, onderwijzer aan de Portug. Israël. Godsdienstschool en bediende op het effectenkantoor van zijn broeder, zoodat slechts de avond- en nachturen voor hem de aangewezen tijd voor studie was. Dit is dan ook de reden, dat hij betrekkelijk weinig heeft geschreven, maar dit weinige is reeds voldoende, zijn veelomvattende kennis en zijn enorme belezenheid in zijne boeken te bewonderen. Want voor hem bestond zijn kennis van het Hebr. boek niet in het kennen van het titelblad alleen, maar vooral de voorrede en approbaties, die in bijna alle oudere Joodsche drukken zoovele biographische en historische gegevens bevatten, waren door hem gelezen en bestudeerd. In vele werken wordt zijn naam dankbaar vermeld voor de hulp, die hij den schrijver bij het samenstellen heeft bewezen. Dat hij ook een sterk sociaal verantwoordelijkheidsgevoel had kon wel blijken uit de omstandigheid, dat hij jarenlang bestuurder was van verschillende philantropische en andere vereenigingen in en buiten zijne gemeente, van sommige zelfs tot zijn dood. Op Joodsch wetenschappelijk gebied leverde hij, zooals reeds is aangestipt, niet multa, maar multum. Ik noem slechts zijn pennestrijd met den Conservator der Bibliotheca Rosenthaliana, J.M. Hillesum, over de vraag, of de Geestelijken der Portug. Israël. Gemeente te Amsterdam vóór 1666 Approbaties hebben verleend (in N.I.W. 3 Juni 1898 no. 50 en Centr. Blad voor Isr. in Nederl. 24 Juni 1898 no. 12], | |
[pagina 53]
| |
die vele historische bijzonderheden bevat; zijne vele, vooral bibliographische, opstellen in de Israëlietische Letterbode en in vele jaargangen van het Nieuw Israëlietisch Weekblad en Israël. Nieuwsbode; zijn zeer geroemde biographie van den nieuw-Hebr. dichter en geschiedschrijver David Franco Mendes in de ‘Joodsch Letterkundige Bijdragen,’ welke studie door zijn geleerden vriend Gabriël Polak voor het tijdschrift ‘Hamagid’ in het Hebreeuwsch werd vertaald en zijne studie ‘Eene feestviering op hoog bevel’ (in Israël. Nieuwsbode 3 Mei 1889 no. 48) waarin hij aantoonde, dat Prins Willem Karel Hendrik Friso in 1750 door zijn tusschenkomst eene oneenigheid tusschen bestuur en eenige leden der Portug. Gemeente op het eiland Curaçou, waardoor de handel en de welvaart op dat eiland dreigden te kwijnen, heeft bijgelegd, en welk artikel voor de geschiedenis der Portug. Joden aldaar van zeer veel belang is. De kroon op zijn levenswerk zette David Montezinos echter door na het overlijden zijner echtgenoote Dina Cohen Belinfante in 1889 zijn geheele collectie boeken, handschriften en portretten als een geschenk van hand tot hand aan het Portug. Israël. Seminarium aan te bieden. Dat Regenten dit vorstelijk aanbod dankbaar aanvaardden, behoeft nauwelijks betoog, te meer, waar de bescheiden schenker slechts de voorwaarde stelde, dat zijne verzameling (sedert dien ‘Livraria - D. Montezinos’ genaamd) minstens twee maal per week voor het publiek moest worden toegankelijk gesteld. Dadelijk werden de noodige stappen genomen om het geschenk op waardige wijze te kunnen plaatsen. Een groote zaal met gaanderij werd naast de reeds bestaande Bibliotheek voor dit doel ingericht. Donderdagavond 9 April 1891, juist op den datum dat hij zijn zilveren jubileum als Bibliothecaris herdacht, werd onder zéér talrijke blijken van belangstelling de ‘Livraria - D. Montezinos’ ingewijd, nadat zij door den schenker geheel gecatalogiseerd en geplaatst was. Een tegelplaat boven den schoorsteen met het opschrift ‘Livraria - D. Montezinos 5650-1890’, geschilderd door den tegenwoordigen directeur der Hollandsche Schouwburg J. Sequeira, toenmaals regent van het Seminarium, doet de herinnering daaraan voortleven. Montezinos' innigste wensch was steeds, dat er eens een wetenschappelijk bewerkte Catalogus zijner Bibliotheek in druk mocht verschijnen. Moge deze wensch spoedig in het belang der Bibliographische wetenschap in vervulling komen! *** | |
[pagina 54]
| |
De begrafenis vond plaats uit de Bibliotheek, waar de lijkbaar te midden van de hem zoo dierbare boeken, zijn ‘papieren kinderen’, (zijn huwelijk was niet door kinderen gezegend), was neergezet. Tallooze vrienden en autoriteiten vergezelden het stoffelijk overschot naar de begraafplaats te Ouderkerk a/d. Amstel, alwaar het in allen eenvoud, die steeds zijn leven had gekenmerkt werd bijgezet. De naam David Montezinos zal in Joodsch wetenschappelijke kringen zeker lang blijven voortleven!
Amsterdam, Januari 1917. J.S. da Silva Rosa. |
|