hun weg gevonden naar het Britsch Museum. Een jaar na hem had de Fransche geleerde Pelliot eene nog grootere partij uitgezocht en naar Parijs gebracht. En nu vernemen we met verbazing, dat de voorraad daarmee nog volstrekt niet was uitgeput.
Den 5en Juni hield Stein, van een nieuwe, zijn derde, onderzoekingsreis teruggekomen, te Londen een voordracht in de Geographical Society, waarvan het verslag nu in The Geographical Journal blz. 193 en v. is opgenomen.
In Maart 1914 was de reiziger opnieuw in de Oase Tun-Huang aangekomen, met het voornemen om na een korte rust een onderzoekingstocht oostwaarts te doen in de richting van het eigenlijke China, waar hij de overblijfselen wilde nagaan van een verdedigingswal uit vroegere eeuwen, loopende door een streek die sedert eene woestijn geworden is. Maar hij kon het niet laten eerst nog even een bezoek te brengen aan de rotstempels van de 1000 Buddha's, waar hij in 1907 zoovele schatten en oude handschriften, schilderwerk op zijde en andere kostbare overblijfselen gevonden had. Hij verwachtte eigenlijk niet veel meer te vinden. Nadat Professor Pelliot, door het Fransche Gouvernement uitgezonden, zijn buit had weggevoerd, was de aandacht van de autoriteiten te Peking op de verzameling gevestigd, en was bevel gegeven de oude bibliotheek daarheen over te brengen. En Stein had op zijn reis al den indruk gekregen, dat deze order vernietigend moest hebben gewerkt voor de verzameling; overal waar hij kwam, in Turkestan en Kansu waren hem tal van losse rollen met Buddhistische teksten te koop aangeboden, die hoogstwaarschijnlijk uit die collectie afkomstig waren.
Toen hij echter bij de 1000 Buddha's aankwam vond hij zijn ouden vriend den priester Wang Tao-shih terug, wiens aanzien bij zijn geloofsgenooten volstrekt niet geleden had door al het gebeurde, en die alleen spijt had, dat hij destijds niet het hooge bod voor de geheele verzameling had aangenomen, daar er nu zooveel verloren was gegaan. Intusschen toonde hij met trots wat hij met de vroeger ontvangen koopsom had gedaan; mooie nieuwe heiligdommen waren gebouwd en de gelegenheid voor ontvangst en logies van pelgrims was belangrijk verbeterd. Ook van de collectie Chineesche manuscripten was nog heel wat over, en de bewaker was ten volle bereid, ook deze partij voor een goede som over te doen, zoodat Stein weer met een groot aantal kisten vol handschriften afreisde.
Zijn verder reisverhaal is niet minder interessant uit geografisch en archeologisch oogpunt, maar heeft geen betrekking op ‘het boek’. Uit de toespraken die op het belangrijke reisbericht volgden, vernemen we nog, dat deze verzamelingen, nu te Londen, bestemd zijn, volgens overeenkomst met het Britsch Indische gouvernement, later een plaats te vinden in het museum te Delhi, wat door sommige van de Europeesche geleerden betreurd werd.
‘Het kleinste gedrukte boek van de wereld is een werkje dat onlangs bij den uitgever S. te Padua verschenen is. Het bevat 208 bladz., die ieder ter breedte van 6 mM. bedrukt zijn, terwijl de zijrand 4 mM. breed is. In de lengte is het bedrukte gedeelte iets grooter en de rand wat kleiner. In het geheel bevat de bladzijde 9 regels met ieder 95 tot 100 lettergrepen. Daar de regel met de afscheiding ongeveer 0.7 mM. hoog is, is de druk goed met het bloote oog te lezen. De inhoud van het boekje is een brief die de beroemde wiskundige en sterrekundige Galileo Galilei in 1615 aan Christina van Lotharingen schreef.’
Zoo lezen we in het geïllustreerde weekblad Pak me mee, 9 Sept. '16, op bladz. 14. De Redactie wil zeker een proef nemen, wat de lezers zich wel laten wijs maken. 95 tot 100 lettergrepen op een regel van 6 millimeters, en dat is ‘goed met het bloote oog te lezen’! De menschelijke zintuigen moeten het in onzen tijd al heel ver gebracht hebben!