Het Boek. Jaargang 5
(1916)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 4]Het verloren Erasmiaansch Handschrift van P. Scriverius, teruggevonden in 's Hertogenbosch.Veel is er reeds geschreven over onzen landgenoot Desiderius Erasmus, in werkelijkheid echter nog veel te weinig. Immers van het vele dat reeds geschreven is, geldt menigmaal: Multa sed non multum. Veel toch wat in velerlei taal geschreven is over zijn geboorte en ouders, over zijn jeugd en opvoeding, over zijn karakter en werken, werd in een andere eeuw en in een andere taal vaak even goed of zelfs beter gezegd. Bovendien van wat tot het multum behoort, zooals in latere jaren de artikelen van prof. Vischer, Joh. Jansen (Geschichte des deutschen Volkes, d. 2). Dr. Kan, prof. Fruin en prof. Blok kunnen we gerust zeggen, dat het geen volkomen bevrediging schenkt. Nog blijft er in 't leven van Erasmus veel over, wat opheldering behoeft. Zelfs de nieuwste en beste werken op dit gebied zooals Allen, Opus epistolarum Erasmi, Oxford 1906, 1910, 1913, The age of Erasmus, Oxford 1914, brengen nog niet het volle licht. Nog meer en helderder licht moet er opgaan over dit in duister ontloken, maar schitterend ondergegane genie. En van waar moet dit licht komen? Uit oude documenten en manuscripten, die nu nog in particuliere bibliotheken of op donkere archief-zolders voortdommelen onder 't stof. Immers het is mijn innige overtuiging dat er hier en daar nog heel wat schuilt omtrent Erasmus' leven en werken, waaraan uit onbekendheid niet immer die aandacht kon worden geschonken, die het overigens verdiende. Ten bewijze het volgende: Terwijl ik bezig was met de studie van 't leven van Erasmus, kwamen me ook in Nijhoff's Bijdragen, Nieuwe Reeks d.X. 117 de volgende regels van Fruin onder de oogen: ‘van de vroegste rhetorische en poëtische geschriften geeft ook de Leidsche uitgaaf veel meer dan de vroegere Bazelsche. Zij ontleent die stukken insgelijks aan een Hs. van Opmeer af komstig (tVIII Praef), denkelijk hetzelfde waaruit de brieven genomen zijn. Uit een ander Hs., dat eens in het bezit van Scriverius was geweest, geeft zij bovendien een aantal carmina, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook alle van vroege dagteekening; deze zijn verre van fraai en moeielijk te genieten en alleen ter waardeering van den dichter merkwaardig. Ook dat Hs. is niet voorhanden en verdiende te worden opgespoord.’ Toen ik dit las, herinnerde ik me vaag in den Catalogus van de Bibliotheek van 't Prov. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te 's Bosch iets gelezen te hebben omtrent Erasmus en een Hs. van P. Scriverius. Ik ging aan 't nasnuffelen vond onder letter L. No. 197 het volgende vermeld: ‘D. Erasmi Roterodami epistolae aliquot hactenus non impressae, ‘quibus additae sunt duae orationes una cum carminibus quibusdam ‘ab authore adhuc fere puero consriptis.’ Door den samensteller van den Catalogus is er tusschen haakjes bijgevoegd: ‘Handschrift van P. Scriverius 8o’. Ik vroeg dit nummer aan en wat bleek? Dat het modern gebonden boekje in klein 8o een handschrift was van plus minus 300 bladzijden in duidelijk humanistisch schrift der 16de eeuw geschreven (cfr. Dr. Franz Steffens, Lateinische Paläographie). De eerste twee bladen zijn ongepagineerd. Tusschen beide in bevindt zich een grooter vel van ander papier, dat op 't formaat van 't Hs. is ingevouwen. Over dit afzonderlijke vel aanstonds. Behandelen we eerst de twee eerste bladen. Het eerste blad (het schutblad van den modernen band) fol. recto is maagdelijk blank. Op folio verso heeft een vroegere bezitter van het handschrift met duidelijke letter genoteerd: ‘Uit de bibliotheek van P. Scriverius, door welken geleerde dit boek met eigen hand geschreven is, v. Catal. Bibl. Bunavianae T. 1. Vol. II. 1223. Epistolae edit. ausp. P. Scriverius. Lugd. Bat. 1649. 12.’ Waarschijnlijk is deze notitie geschied vóór het Hs. in 't bezit was van 't Provinciaal Genootschap; immers het Genootschap bezit het aangehaalde werk, dat tamelijk zeldzaam is, niet. Te aangehaalder plaatse wordt slechts het feit dezer uitgave vermeld; overigens is de aanhaling van geen belang. Op 't tweede blad fol. recto is, als titel, door den samensteller van het Hs. (dit blijkt uit de identiteit van 't schrift) geschreven: D. Erasmi Roterodami epistolae aliquot hactenus non impressae quas admodum adolescens scripsit ad sui ordinis sodales, quos doctissimos habebat in coenobio prope Goudam, quod vulgo nomine Steijn dicitur, ubi et ipse olim vitam monasticam professus est. His additae sunt eiusdem duae orationes: una funebris in laudem Barthae Heijden, viduae probissimae quondam alumnae Erasmi et altera de pace et discordia, una cum carminibus quibusdam ab eodem authore adhuc fere puero conscriptis, quae omnia manu scripta in coenobio illo hactenus latuerunt et iam opera cujusdam Philomusi in lucem sunt prolata. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daaronder met grootere letters ‘Exbibliotheca P. Scriverii.’ Deze laatste woorden zijn weer door een andere hand en met anderen inkt geschreven. Zie het facsimile. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de keerzijde van het titelblad staat niets. Nu een enkel woord over het gevouwen tusschenvel; klaarblijkelijk weer door een andere hand is hierop in Romeinsche drukletters het grafschrift van Erasmus aangebracht. Volgens dien schrijver luidt het aldus: Des. Erasmo Roterodamo viro omnibus modis maximo/ cujus incompara[bi]lem in omni disciplinarum genere/ eruditionem pari conjun[c]tam prudentia/posteri et admirabuntur et predicabunt/ Bonifacius Amerbachius, Hieronymus Frobenius/ Nicolaus Episcopius, heres et nuncupati/ supremae suae voluntatis vindices, patrono/ optimo (non memoriae, quam immortalem sibi/editis lucubrationibus comparavit, iis tantis-/ per, dum Orbis Terrarum stabit superfuturo ac eruditis ubique gentium colloquturo)/ sed corporis mortalis, quo reconditum sit/ ergo hoc saxum posuere. Mortuus est IIII Eid./ Jul. jam septuagenarius. Ann. a Christo Nato/ mdxxxvi. Onder dit grafschrift heeft weer een andere hand in loopend schrift, dat moeielijk te ontcijferen is, het volgende hekeldicht geschreven.
Encomium Desiderii Erasmi Roterodami
Cur monachos fratres et claustra relinquis Erasme?
Non misera factum hoe ambitione caret.
Quippe latens illis velut in scrobe vilis eras mus,
In lucem ut videas et videare salis.
Quin etiam temere per scrinia sacra vagantem
Muscipulum haereseos te subiisse ferunt.
Dum strepis et rodis Sanctorum dogmata Patrum,
Tartarei saevo felis ab ungue cave.
Ludebat Andreas Frusius
Societatis Jesu sacerdos.
Den naamvan den maker van 't gedicht - in het Hs. slecht leesbaar - vindt men in: De Backer-Sommervogel, Bibliothèque des écrivains de la Comp. de Jesus. III (1892) vol. 1048-1049. André des Freux geb. te Chartres, trad 1541 in de Societas, was secretaris van den H. Ignatius, en overleed in 1556 te Rome. Zijne Epigrammata in haereticos zijn meermalen uitgegevenGa naar voetnoot1). De achterzijde van 't tusschenvel draagt een zwart gestempeld of gedrukt drukkers- of uitgeversmerk, voorstellende een man die met een dommekracht een denkbeeldigen last omhoog werkt. Aan de boven- en beide buitenzijden staat in 't Hebreeuwsch, Grieksch en Latijn de spreuk: Industria superat vires. Aan de onderzijde: Ingolstadii. MDXXXIIII. En nu de inhoud van het Ms. Het handschrift is verdeeld in drie deelen: brieven, redevoeringen en gedichten. Oorspronkelijk ontbrak de pagineering. Deze is later bijgevoegd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eerste deel telt 166 bladzijden en bevat uitsluitend brieven ten getale van 61: Grootendeels van Erasmus, n.l.49; voor een klein gedeelte aan Erasmus (6) en de overige 6 van Willem Herman (5) en Faustus (1) aan derden. Voor hen die 't interesseert volgen hieronder de verkorte titels. Ik heb er tevens het correspondeerend nummer van Leidsche uitgave (L. B) en van Allen (A) bijgevoegd.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het 2e deel van het Hs. omvat 27 bladen (de pagineering gaat in het 2e en ook in het 3e deel niet met pagina's, doch met bladen) waarin de bekende brief aan Cornelius Gerard, getiteld ‘oratio de pace et discordia’, en de condoleance-brief aan de dochters van Berta Heyen, getiteld ‘oratio funebris in funere Bertae Goudanae viduae probissimae’, alsmede twee epitaphia op dezelfde. Nu het derde, het poetische deel. Dit begint met het drama: Conflictus Thaliae et Barbariei. Dit beslaat 13 bladzijden. Deze bladen zijn echter niet gepagineerd. Waarom niet? Dit zullen we later zien. Hierna begint de pagineering weer, 40 bladen, die de volgende gedichten bevatten:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dus dezelfde gedichten als de Leidsche uitgave t. VIII ons geeft en in dezelfde volgorde. De overschrijver schijnt achter de gedichten nog een soort index te hebben willen bijvoegen, doch is niet verder gevorderd dan tot brief 9, en bovendien is het eerste gedeelte van dien index afgescheurd. Daar staat nu het handschrift voor ons als een dor geraamte. Laat ons nu trachten dat levenloos skelet wat leven in te storten. En ik meen dit het best te kunnen door een critisch onderzoek in te stellen naar den vroegeren eigenaar, en zoo mogelijk naar den maker van 't handschrift. M.a.w. met welk handschrift hebben we hier te doen? Volgens een bijschrift van een veel latere handGa naar voetnoot1) op het eerste blad verso, met een handschrift ‘uit de Bibliotheek van P. Scriverius, door welken geleerde dit boek met eigen hand geschreven is’. Dus een dubbele thesis: P. Scriverius wordt aangewezen: 1e als de vroegere eigenaar, 2e als de vervaardiger of overschrijver van het Hs., en als bewijs voor deze stellingen wordt aangehaald Catalogus Bibl. Bunavianae t. I Vol. II p. 1223, waar gezegd wordt, dat in 1649 te Leiden auspice P. Scriverio een boek brieven van Erasmus is uitgegeven. Afgezien van 't zwakke bewijs kan ik met de eerste stelling (waarover aanstonds) accoord gaan; met de tweede absoluut niet. Immers hiertegen pleiten de volgende argumenten: 1e. De vervaardiger van het handschrift zelf verklaart zijn werk verricht te hebben anno 1570. Het staat er met duidelijke letters: anno millesimo quingentesimo septuagesimo. En P. Scriverius werd eerst geboren in 1576. 2e. Is het handschrift zelf door mij vergeleken met geschriften waarvan het ontwijfelbaar vast staat dat zij het schrift van P. Scriverius zijn. Dit schrift is o.a. te vinden in de Koninklijke Bibliotheek, afd. Handschriften. Onder nummer 78. D. 17 bevindt zich daar een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oud document bevattende chronyken. Scriverius heeft aan 't einde daarvan eigenhandig geschreven: supradicti versiculi editi per Baeken belg... antistites egmondanos. Het verdere ontbreekt. Ook in de Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Leiden berust onder nummer B.P. L. 293 B een eigenhandig geschreven brief van P. Scriverius aan Sextus Arcerius te Franeker, gedateerd VII. Kal. Julias 1611. Welnu, dit ontwijfelbaar zeker schrift van P. Scriverius heeft volstrekt geen gelijkenis met het schrift van ons Epistolarium. En daaruit meen ik met recht te mogen besluiten, dat het Bossche Handschrift niet door P. Scriverius geschreven is, doch dat het gelijk het zelf aangeeft, van ouderen datum is. Wel echter neem ik aan, dat het in het bezit van P. Scriverius geweest is, en ik meen deze stelling door de volgende bewijzen te kunnen staven. 1e. Het handschrift zelf vermeldt het. Met duidelijke letters vinden we onder het titelblad vermeld: Ex bibliotheca P. Scriverii. En dat deze woorden niet van vandaag of gisteren zijn, blijkt uit den verbleekten inkt en uit den eigenaardigen vorm der letter E. Dit zelfde schrift en dienzelfden inkt vinden we nog eenmaal terug in het boekje, nl. in een verbeterd citaat, pag. 51. Welnu deze beide plaatsen hebben veel overeenkomst met Scriverius' schrift. Bovendien het verbeterd citaat kan alleen toegevoegd zijn door een zeer belezen man, die over een groote bibliotheek beschikte. Want aan wien eerder dan aan Scriverius zou het opgevallen zijn toen hij in het handschrift las: ‘Si quidem (si fidem habemus Corpilio) literarum vicissitudo una res est quae absentes conjungat amicos’ aan een fout te denken. Corpilio is onderstreept en op de margo is met denzelfden bleeken inkt en met dezelfde hand waarmede de woorden: ‘Ex bibliotheca P. Scriverii’ geschreven zijn, verbeterd - ‘Turpilio, Turpilii versus sic est: sola res ea est quae homines absentes praesentes facit’. Hoe dit ook moge zijn, vast staat dat het boek zich aanduidt als: ‘ex bibliotheca P. Scriverii’. 2e. Blijkens de voorrede van de Opera Omnia t. VIII vielen den uitgever Petrus v.d. Aa tijdens het uitgeven twee Codices Mss. in handen. Het eerste was een handschrift eenmaal in het bezit van Petrus Opmeer, het tweede van Petrus Scriverius. Petrus v.d. Aa gaf deze handschriften aan den bewerker der uitgave, aan Johannes Clericus. Deze nu zegt in diezelfde voorrede, aan het eerste Hs. de oratio de Pace et Discordia en de oratio funebris - orationes numquam antea editae - ontleend te hebben, als ook het gedicht Conflictus Thaliae et Barbariei. Uit het tweede handschrift, eenmaal in het be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zit van P. Scriverius, zouden de carmina inedita genomen zijn. Welnu, de gedichten van ons Hs. heb ik woord voor woord met de Leidsche uitgave vergeleken en wat blijkt nu? De gewijzigde Latijnsche schrijfwijze der 17e en 18e eeuw, die door Leclerc (de la Faye) is aangenomen en hem doet schrijven Virgilius, Gulielmus, contemserunt etc. in plaats vanVergilius, Guielmus, contempserunt enz. - deze gewijzigde schrijfwijze daargelaten, heb ik in alle gedichten slechts ééne zakelijke afwijking kunnen vinden en ook deze is allerwaarschijnlijkst nog een schrijffout. In 't gedicht de tempore vernali vinden we in het Ms. S.: Flore tepore suo tam delectat roseum ver (ook geen af kortingsteeken), terwijl de Leidsche uitgave verandert: Flore tempore suo. Overigens geen afwijkingen. Alleen bestaat er nog dit verschil, en dit bewijst alweer voor 't Manuscript, dat alles wat in de Leidsche uitgave cursief is gedrukt door een latere hand dan die van den maker is onderschrapt. Uit de brieven, waar hier en daar bij 't onderschrapte op de margo ‘cursyf’ geschreven stond, wist de zetter wat dit beteekende. Op deze bizonderheden, als zijnde een punt van groot gewicht, komen we nog later terug. Bovenstaand bewijs dat de gedichten uit dit Ms. genomen zijn en dat dus dit manuscript het Ms. van Scriverius is, wordt nog versterkt wanneer men de volgende twee bizonderheden in 't oog houdt: 1e. De 3de of poetische afdeeling van 't Ms. begint, gelijk ik reeds gezegd heb, met Conflictus Thaliae et Barbariei. Daarna volgen de andere gedichten der Leidsche uitgave. Het Conflictus Thaliae et Barbariei had Leclerc niet meer noodig als zijnde dit aan de hand van 't handschrift Pieter Opmeer reeds uitgegeven in t. I.c. 889. Dus hij liet dit ongemoeid, zelfs in die mate, dat hij de pagineering begint, niet bij 't natuurlijk begin, bij den aanvang van 't Conflictus, doch eerst daarna, bij 't begin van 't Carmen bucolicum. 2e. Als een tweede bizonderheid, die het opgezet bewijs ten zeerste versterkt, diene het volgende. Waren de gedichten uit een ander manuscript genomen, dan zou het verschil tusschen ons Ms. en de Leidsche uitgave veel grooter zijn. Immers het Conflictus Thaliae et Barbariei in de Leidsche uitgave t.I genomen uit het Manuscript Opmeer verschilt aanmerkelijk van den tekst in 't Bossche Manuscript (Manuscript ScriveriusGa naar voetnoot1). Voor den belangstellenden Erasmophiel mogen de volgende afwijkingen dienen: In de Leidsche uitgave lezen we t.I. Coll. 890 E: in occiduis, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ferunt habitare plagis. Het Ms. S. heeft ‘occidentis, ferunt habitare plagis. De Leidsche uitgave mist col. 891 A vóór: Vide in quam torseris calumnias' de volgende woorden: Barbariei ‘Deam te jactas Thalia, sed ne solam te putes. Dea enim et ego’. Vide in quam etc. In Ms. S. is de zin dus veel duidelijker. Dan vind ik nog in 't Ms. S.: aurem accommodo, Swollis, abstine a convitiis, pensamus, numerat voor: Aurem commodo, Zwollis, abstine convitiis, spectamus, numeret. Col. 892. C. vinden we in de Leidsche uitgave: Legunt et tam abeunt nescii etc. terwijl 't Ms. S. heeft: Legunt tui similes stolidi, indocti, inertes: legunt et tam abeunt nescii etc. Dezelfde Coll. E. heeft het Ms. S. nog voor: Thalia sunt: Tuane? Talia sunt. En Coll. 892. 1. F. noemt de Leidsche uitgave Jacobum Glossarium. Het Ms. S. vermeldt dezen niet, doch noemt in zijne plaats; Erbrardum. Tot slot zegt Thalia Col. 899. 1. B: Faciamus. Het Ms. S.: Sic faciamus. Het Bossche handschrift echter heeft nog een grootere waarde, grooter dan prof. Fruin kon veronderstellen, en dit afgezien van de vraag of het handschrift eenmaal in het bezit is geweest van P. Scriverius of niet. En die waarde bestaat daarin, dat van de 61 brieven die het bevat, er 19 bij zijn, die voor den bezorger der Leidsche uitgave prototypon zijn geweest, m.a. w. voor 19 brieven der Leidsche uitgave was het Bossche handschrift de origineele bron. Hoe toch staat het met het origineel van de Appendix der Leidsche uitgave? Van waar komen de 517 brieven die zij bevat? Allen geeft omtrent hare samenstelling van één gedeelte de volgende betrouwbare opgave, van 't andere gedeelte een tot nu toe waarschijnlijke gissing. From the composition - zoo schrijft hij deel I.p. 608 - of the Appendix it is possible to trace them with some degree of certainty. Of the 517 letters which its contains 304 come as we have seen from the Deventer book: 118 were already printed in the London edition but had been omitted by Leclerc from the body of his work because their dates would not accord with his arrangement. 1 which had escaped the London editor he found in the Basle folio of 1541 (N. 2) and 43 more are in the Codex Rehdigeranus (254) of the Town library at Breslau. Out of the remaining 51, 19 are so directly con- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cerned with Erasmus' Gouda friends that they probably formed a separate collection placed in Leclerc's hands by one of the persons mentioned in his preface and from the prominent part occupied by William Herman it would seem as though the collector had chosen out letters, addressed or relating to Erasmus from a letter-book belonging originally to Herman. Some such collection as this was sold in April 1705 among the books of Peter Francius, late professor of history at Amsterdam with the description in the auction-catalogue: Cornelii Aurelii, Herasmi, Dorpii et aliorum Belgarum epistolae mss. in charta.’ This manuscript which has since unfortunately disappeared may perhaps have been that from which the Gouda letters came to Leclerc. If the identification is accepted, we must suppose that the letters of Dorp and other Belgians had no concern with Erasmus. The fact that Francius' name is not mentioned by Leclerc among those from whom he received new letters does not create a difficulty; for the books were being sold after Francius' death, and Leclerc might have had the manuscript from the purchaser who was perhaps Van der Aa. Met dit citaat meen ik te kunnen volstaan. In 't verder gedeelte van Appendix VIII geeft Allen met een enkel woord aan, vanwaar de overige 32 brieven van de Appendix der Leidsche uitgaven stammen. De zaak komt in 't kort hierop neer. Van de 517 brieven, die de Appendix der Leidsche uitgave bevat, is van 498 de bron met tamelijke zekerheid bekend. Van 19 echter is zij dit niet, n.l. van de brieven genummerd; L.B. (Leidsche uitgave) 394, 413-20, 436, 447-49, 454, 488-92. Allen Epis. 5, 6, 11, 12, 17, 19, 21, 24, 25, 27, 33-38, 84, 92, 142. Van deze 19 vermoedt Allen, dat ze mogelijk afkomstig zijn uit een handschrift van Petrus Francius, dat omstreeks 1705 te Amsterdam is verkocht, doch dat thans verloren is. Allen is met het vroeger bestaan van dit handschrift bekend geraakt door een inlichting, hem vriendelijk verstrekt door Dr. P.C. Molhuysen. De mogelijke opwerping tegen deze gissing, dat dit Hs. ook brieven van Dorp en anderen bevat, wordt weerlegd door er op te wijzen, dat de brieven wellicht op Erasmus geen betrekking hadden. En een andere opwerping dat Leclerc Peter Francius niet noemt onder hen van wie hij nieuwe brieven ontving, wordt ontzenuwd door te wijzen op 't feit, dat de uitgave eerst plaats had na Petrus Francius' dood, en het Ms. toen aan een ander, wellicht aan P. v.d. Aa, toebehoorde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik moet het bekennen, deze gissing is zeer vernuftig en a priori zeer redelijk. Voor ik het Bossche handschrift door en door bestudeerd had, kon ik er me dan ook mee vereenigen. Later echter, terwijl ik met het collationeeren der brieven van het Bossche Hs. bezig was, trok het mijne aandacht, dat sommige brieven veel grooter afwijkingen vertoonden dan andere. Een zeker aantal verschilde schier niet van den tekst der Leidsche uitgave. Ik teekende deze aan. Ik merkte toen tevens op, dat dit juist die brieven waren, die in 't Bossche handschrift met een schijnbaar willekeurig Romeinsch getalGa naar voetnoot1) genummerd waren. En behalve deze ook juist geene. Ik stelde het volgende lijstje te zamen:
Bij het aandachtig beschouwen van dit lijstje ging me een licht op. Het bleken dezelfde 19 brieven te zijn, waarvan tot nog toe de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bron niet te achterhalen was. En die 19 brieven in ons handschrift zijn bijna letterlijk hetzelfde als in de Leidsche uitgave (zie noot 2), terwijl de overige brieven hier en daar aanmerkelijk afwijken van de Leidsche uitgave en meer naderen tot de uitgave van Merula. Bovendien terwijl de brieven van 't Bossche handschrift oorspronkelijk geen nummer dragen, zijn juist deze 19 er later uitgepikt en gemerkt met het nummer dat ze in de Leidsche uitgave dragen. Door wien en waarom anders zou dit geschied zijn dan door den bewerker der Leidsche uitgave, gemakshalve èn voor zich zelven èn voor den zetter. En we mogen met des te meer reden daartoe besluiten, omdat gelijk we boven reeds zagen, het Bossche Ms. S. in zijn handen geweest is voor de gedichten. Welnu, wat bij de gedichten geschied is, is ook hier geschied. Wat door den zetter in cursieve letters moest worden gezet of waarop om de een of andere reden, bizonder moest worden gelet, is onderstreept en ook hier is nu en dan het woord ‘cursyf’ op de margo bijgeschreven. En eindelijk komt het Deventer briefboek onze stelling bevestigen en den laatsten twijfel wegvagen. Het Deventer brief boek heeft, getuige Leclerc zelf, hem veel onuitgegeven brieven bezorgd voor zijne uitgave. Het pasklaar maken dezer brieven werd door hem allerwaarschijnlijkst toevertrouwd aan Joh. de la Faye. Allen zegt daaromtrent het volgende (t. I. blz. 607): Thus before the letter-book came into the hands of the person, probably de la Faye, who gave it its latest numbering, from 1-238, it had already lost 34 leaves at least, some which were doubtless filled with letters printed in D. and E. whilst a few may have been blank, like some of those still included. Leclerc added to it a few autographs, which were in his possession, but since the title-page already mentioned was written 2 leaves-ff. 225, 6 - and 9 of the autographs have disappeared, Spiegel's letter in Ferdinand name, which is numbered 238, apparently not being considered an autograph. The manuscript has also suffered in the hands of de la Faye, who after preparing it for publication sent it down to the press to be set up, a proceeding which reflects great credit on the compositors, who deciphered the abbreviations of sixteenth century Latin, but exhibits also the carelessness of the age in dealing with manuscripts. His task was on the whole well done. He took the pains to collate such of the letters in the book as were already in print, and gave some of the more notable differences in his Addenda. In the new letters the text was carefully edited and printed; there are very | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
few misprints and the number of serious errors is small. And though he defaced the manuscript by underlining the words, he wished printed in italics... by altering the spelling of Latin words and names
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een blad uit het Deventersche brievenboek. Naar Allen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zooverre Allen. En hij geeft in zijn werk meerdere facsimiles die zonneklaar bewijzen, wat hij van de la Faye en zijn werk in betrekking tot het Deventer briefboek schrijft. Zie de afbeelding (blz. 127). Welnu, hetzelfde wat Allen van 't Deventer briefboek zegt, dat zelfde kunnen we ook van 't Bossche briefboek en zijn bewerking zeggen. Ja, nog sterker. Wanneer men de bewerking van de beide briefboeken met elkaar vergelijkt, zal een ieder moeten toegeven dat hier dezelfde hand aan 't werk is geweest. Meestal dezelfde marginalia, in gelijkvormige letters of cijfers, dezelfde onderlijning van hetgeen cursief moest worden gedrukt, dezelfde accentuatie, dezelfde verandering van sommige letters, dezelfde scherpe lange komma's enz. De eenige conclusie hier kan zijn, dat dezelfde bewerker de beide briefboeken, èn het Deventer èn het Bossche briefboek heeft in handen gehad en voor zijn uitgave heeft gebruikt. Is dus, gelijk Allen zegt, de la Faye de waarschijnlijke bewerker van 't Deventer briefboek dan is hij 't ook van 't Bossche. De hierbij gegeven facsimiles zullen nog beter overtuigen dan vele woorden. Heeft dus het Bossche briefboek waarde als komende uit de bibliotheek van P. Scriverius, en groote waarde als bevattende het prototypon van sommige jeugdgedichten en negentien brieven; ook voor de overige brieven is het niet zonder beteekenis. Immers door 't handschrift krijgen we weer andere lezingen of worden reeds bekende lezingen bevestigd. In de meeste gevallen nadert het Bossche handschrift het dichtst de uitgave van Merula, doch wijkt nu en dan daarvan toch aanmerkelijk af. En die afwijking is niet immer onredelijk, integendeel. Bij voorbeeld de volgende. De laatste brief van 't Bossche handschrift is de bekende brief van Erasmus aan Willem Herman. Bij Allen is die brief genummerd 83; in de Leidsche uitgave No. 15. In dien brief lezen we o.a. Quod autem Goudae paulo liberius tecum pro nostra familiaritate garriebam, eam loquendi petulantiam vel vino, quo tum ut scis saepe maderi cogebamur vel valetudinis studio tribuere debebas. Zoo schier alle lezingen voor zoover mij bekend. Merula heeft de afwijking: valetudini in studio. In tegenstelling hiermede heeft het Bossche briefboek de volgende lezing: Quod autem Goudae paulo liberius tecum pro nostra familiaritate garriebam eam loquendi petulantiam vel vino, quo tum ut scis assidue madebam vel valetudini tribuere debebas. Dit klinkt anders, doch zeker zoo redelijk en waarschijnlijk. Aan een der latere bezitters (Scriverius?) is ook de andere lezing bekend geweest, want in klein schrift staat ze boven de eerste lezing geschreven. De eerste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lezing is hier echter niet doorgeschrapt. Meer dergelijke afwijkingen komen voor. Dus ook op 't gebied van tekstkritiek heeft het Bossche handschrift zijn waarde. Hoe nu is de Bossche bibliotheek in 't bezit geraakt van dit handschrift? Na lang zoeken ben ik nog slechts gedeeltelijk kunnen slagen in het opsporen van een antwoord op deze vraag. In de handelingen over het jaar 1873 vond ik pag. 20-21 opgeteekend: ‘Wat de aangekochte werken betreft, het zou te veel van uw aandacht gevergd zijn, die alle op te noemen. Ik bepaal mij dus tot het voornaamste: ..... Erasmus Apophtegma lepideque dicta principum, philosophorum ac diversi generis hominum; Stultitiae laus: ‘Epistolae hactenus non impressae’. Dus aangekocht in het jaar 1872 of 73. Ik dacht nu in de oude rekeningen wel iets te vinden. Doch helaas neen. De verschillende rekeningen van Gebrs. Muller, destijds boekhandelaren te 's Bosch vermelden alleen de nummers en den prijs van de op verschillende auctie's aangekochte werken, niet echter de titels. En voor zooverre de catalogi van die aucties in de bibliotheek van 't genootschap voorhanden zijn, worden daarin de opgenoemde werken van Erasmus niet vermeld. Mogelijk weet de een of andere bibliograaf, die dit leest, mij omtrent dit punt nog wel nadere inlichtingen te verschaffen. Zoo ja, dan houd ik mij ten zeerste aanbevolen.
Heusden, 19 Maart 1916. A.A.J. Karthon, R.K. pr. |
|