| |
Boekbesprekingen.
Paul Delannoy, L'Université de Louvain. Conférences données au Collège de France en février 1915. Ill. Paris, Aug. Picard 1915.
De bibliothecaris van de in 1914 verwoeste bibliotheek van de oude Leuvensche universiteit, van wien we reeds vroeger (1914 blz. 473) het een en ander uit een courantartikel meedeelden, heeft sedert - nu juist een jaar geleden - in eene reeks voordrachten te Parijs zijne universiteit en zijne voormalige bibliotheek herdacht. In druk vormen deze voordrachten een smaakvol en interessant boekje, dat zeker bij velen de vernielde instelling beter bekend zal maken dan ze dit vroeger gedurende haar bestaan was. Na een Préface over den gruwel der verwoesting zelve volgen de toespraak waarmee Maurice Croiset van het Collége de France de Belgische sprekers verwelkomde, en het antwoord van den conférencier. Dan wordt in zes voordrachten achtereenvolgens gesproken over de stichting der universiteit; over het humanisme, waarbij Erasmusop den voorgrond komt; over de theologische faculteit en den strijd tegen het protestantisme; over leeraren en studenten, waarbij uitvoeriger over Vesalius en Lipsius; over het Oostenrijksche bestuur en de opheffing der universiteit en hetgeen er verder geschied is; en eindelijk over het Hallengebouw en de bibliotheek. De vorige hoofdstukken zijn opgeluisterd door eenige portretten in zeer middelmatige reproductie; bij het laatste zijn aardige afbeeldingen van het Hallengebouw in zijne oorspronkelijke gedaante, en zooals het later opgetrokken en inderdaad verknoeid is tot universiteitsgebouw, mooie kijkjes in een paar zalen, de bibliotheek - waarvan wij vroeger ook een hoekje gaven (1914 blz. 369) - en de promotiezaal, en in de hal voor en na de verwoesting - ook weer overeenkomende met onze afbeeldingen (1914 blz. 372/373); de laatste is zelfs aan Het Boek ontleend.
Voorts nog eenige fraaie architectonische details. Interessant is de beschrijving hoe de hallen stuk voor stuk door telkens nieuwe scheidingsmuren en verbouwingen door universiteit en bibliotheek in beslag genomen zijn; een en ander doet denken aan de ontwikkeling van de Leidsche bibliotheek, die eerst een vierdepart van de oude bagijnekerk in beslag nam, en gaandeweg de geheele kerk inpalmde, om zich later ook daarbuiten al meer uit te breiden. Evenwel, te Leiden werd daarbij alleen op de bibliotheekpraktijk gelet en werd het kerkje geheel een boekenmagazijn; te Leuven waren de zalen modellen van smaakvolle inrichting. Ook over de lotgevallen van de bibliotheek verneemt de lezer veel belangrijks, vooral uit den revolutietijd, toen het meer dan eens scheen, dat de geschiedenis van de universiteit ten einde was, toen groote voorraden boeken naar Brussel, en naar Parijs vervoerd werden, en omgekeerd archiefschatten noordwaarts in veiligheid werden gebracht. Van dat alles kwamen sommige partijen terug, andere bleven elders. Achterna moeten we ons over dit laatste verheugen.
Dat intus- | |
| |
schen hetgeen wel in die oude hallen bewaard werd, heel veel ouds, interessants en zeldzaams borg, is wel zeker; de verwoesting van dat alles is eene daad, die nooit kan vergeten worden. Mij zelven is wel verweten, dat ik mij anderhalf jaar geleden zoo over de vernieling van die schatten van wetenschap en kunst ergerde, terwijl er toch zoo oneindig veel andere waarden en vooral menschenlevens door den oorlog verwoest werden, en ik mij daarvan niets scheen aan te trekken. De bewering was heel onzinnig; de redacteur van Het Boek behoeft niet te spreken over de gruwelen van den oorlog in het algemeen, maar mag wat hij daarover denkt en voelt in zijn binnenste bewaren. Maar bovendien is het in het geheel niet onjuist, die verwoesting van geestelijke schatten het allerergste te achten. Menschelijk leed wordt spoedig vergeten, een nieuw geslacht komt in plaats van het ten onder gegane, maar de vernieling van kunstwerken en boeken blijft in de herinnering leven en drukt in eeuwigheid op de daders. Naast Omar, Karel V en Lodewijk XIV hebben de vernielers van Leuven, Yperen en Reims zich voor goed een treurige nagedachtenis verzekerd.
C.P.B. Jr.
| |
John Shaw Billings. A memoir, bij Fielding H. Garrison. Illustrated. New York and London, G.P. Putnam's sons 1915.
Er zijn heel verschillende soorten van bibliografen. Billings, wiens leven en werkzaamheid door Garrison geschetst is in het royaal uitgegeven boek, van ruim 400 bladzijden dat voor mij ligt, was een van de meest bekenden. Maar zijn werk heeft niets van dat van een Brunet, of een Copinger of een Frederik Muller. Het was niet het boek als zoodanig dat hem aantrok, dat hij bestudeerde en beschreef, maar het boek als hulpmiddel, dat hij op overzichtelijke wijze registreerde. Zijn groote bibliografische werken, metname de Index catalogue, hebben een zuiver practisch doel, als wegwijzer te dienen bij wetenschappelijk onderzoek. Het zijn modellen van flinke, doorzettende, consequente organisatie.
Hij was een geboren organisator. Of het een catalogus betrof, of een veldlazaret, of een groot ziekenhuis, of een wetenschappelijk laboratorium, of eene bibliotheek die dadelijk bij den opzet moest kunnen opwassen als mededinger met de grootste bestaande instellingen van dien aard - als hij de zaak aanpakte, werd zij goed opgezet, en was men zeker recht op het doel aan te sturen. Er moet bij gezegd worden, dat zulkeorganisatiesook alleen in een land als de Vereenigde Staten, en met kapitalen als de daar beschikbare kunnen worden tot stand gebracht.
Hij begon het leven als boerenzoon, maar had een aangeboren lust tot lezen en leeren. Zelf vertelt hij hoe hij als achtjarige jongen, terwijl zijn dagwerk bestond in te helpen bij het zaaien, onkruid te wieden, het paard naar het land te brengen enz. toch reeds den geheelen bijbel, vers voor vers had gelezen, en ook werken als Robinson Crusoe, Pilgrim's progress, de levens van Plutarchus, en andere die hij uit een bibliotheek wist te krijgen, en hoe hij gaandeweg tot het vaste besluit was gekomen, geen boer te worden. Hij kreeg een boek met Latijnsche aanhalingen in handen, en wist toen, na raad van een jong geestelijke ingewonnen te hebben, zich een spraakkunst en themaboek, een woordenboek en een Caesar te verschaffen en zoo Latijn te leeren. Door ten behoeve van zijn zuster afstand te doen van zijn later erfdeel wist hij gedaan te krijgen dat hij mocht doorstudeeren, mits het zoo weinig mogelijk kosten zou. Den tijd van studie met ontbering en hard werk behoeven we hier niet verder te vol- | |
| |
gen; hij kwam eindelijk zoo ver, dat hij een graad zou behalen en daarvooreen dissertatie moest schrijven. Hij noemt dit een ‘melancholy duty’ en met het oog op het onderwerp zou ik dit met hem eens kunnen zijn. Maar inderdaad moet het voor hem een ideale taak geweest zijn, en heeft juist dit werk hem indirect tot zijn ware bestemming gebracht.
Hij moest een statistiek bijeenbrengen van de resultaten van de toepassing van zekere chirurgische operaties bij behandeling van epilepsie. Daarvoor had hij tal van boeken noodig, moestalle bibliotheken raadplegen, die hij te Cincinnati kon bereiken, en verder inlichtingen inwinnen in die van Philadelphia, New York en elders. Aan dit onderzoek en deze briefwisseling gingen zes maanden heen, en tot welk resultaat hem dit bracht, vat hij zelf ongeveer aldus samen.
Ten eerste dat voor zulk een onderzoek, dat zich over een duizendtal boeken en tijdschriften uitstrekte, ontzettend veel tijd en arbeid noodig was, en dat men op de registers vaak niet aan kon.
Ten tweede dat er meer dan 100000 medische boeken en tijdschriften waren die voor zoo iets konden noodig zijn, behalve brochures en overdrukken.
Ten derde dat nergens in de wereld eene bibliotheek was die dat alles bevatte, dat in de Vereenigde Staten geen medische bibliotheek was die het voornaamste compleet bezat, en dat voor een volledig onderzoek over een bepaald onderwerp een reis naar verschillende Europeesche hoofdsteden noodig was.
Deze ervaring heeft hem later gedwongen tot zijn streven om een goede zooveel mogelijk volledige medische bibliotheek tot stand te brengen en tot een opzet van den naar een goed doordacht stelsel vervaardigden algemeenen medischen catalogus.
Eer hij het zoover bracht moest er nog heel wat anders gebeuren. De burgeroorlog brak uit, en dreef hem tot den geneeskundigen militairen dienst, waarin zijn groote organisatorische aanleg aan het licht kwam. In 1864, 26 jaar oud werd hijte Washington geplaatst bij de directie van den geneeskundigen dienst, waar hij eenige jaren in dienst bleef, en sedert 1870 de bibliotheek van het Surgeon-general's office onder zijn beheer kreeg. Gaandeweg maakte hij naam als kenner van al wat er op medisch gebied omging, en zoo werd hij in 1876 geraadpleegd door een commissie die uitvoering te geven had aan eene beschikking van een schatrijk bankier en koopman te Baltimore, Mr. Johns Hopkins, voor de stichting van een groot model-hospitaal met medische universiteit en daarbij behoorende laboratoria. Het resultaat was dat Billings als medisch adviseur werd aangesteld. Met een zeer groot kapitaal kon hier alles zoo ingericht worden dat het aan de hoogste eischen voldeed. De uitvoering vestigde niet alleen den roem van den stichter, maar ook dien van den organisator.
Omstreeks denzelfden tijd was ook reeds het proefdeel uitgekomen van den Index catalogue, den grooten catalogus die Billings's roem als bibliograaf heeft gevestigd. Iedere bibliothecaris en iedere medicus kent ook ten onzent het groote werk, en we behoeven er hier niet over uit te weiden. Een werk als dit gooit elke principieele onderscheiding tusschen catalogus en bibliografie onderste boven Billings heeft uitdrukkelijk vastgesteld dat hij slechts een catalogus maakte van den inhoud van de door hem beheerde bibliotheek, maar een principieel als bibliografie opgezet werk kon niet rijker van inhoud, niet vollediger zijn. Voor hen die sedert het compleet worden van dit boek voor eene studie stonden als die van Billings zelf, toen hij zijn dissertatie
| |
| |
moest schrijven, was nu wel heel anders gezorgd.
De gelijktijdig opgezette Index medicus, een even belangrijk werk, dat maandelijks de uitgaven op medisch gebied zou beschrijven, heeft niet hetzelfde succes gehad Het heeft zich om financieele redenen moeielijk kunnen handhaven en is in 1898 gestaakt. Later (1903) is het door de Carnegie Institution opnieuw in gang gebracht.
We zullen hier niet stilstaan bij de vele reizen van Billings. Hij was een gezocht spreker op internationale congressen. Echt origineel en pakkend wist hij in zulke voordrachten eenvoudige dingen te zeggen. Zoo vind ik eene beschouwing over onpraktische titels van boeken en tijdschriftartikelen; redacteurs van tijdschriften moesten volgens hem hier betere voor in plaats stellen. De schrijvers behooren altijd aan 4voorschriften te beantwoorden: 1o. heb iets te zeggen. 2o. zeg het. 3o. houd op, zoodra ge het gezegd hebt. 4o. geef er een juisten titel aan.
Billings was nog in functie te Washington, en het Johns Hopkins hospital was tegelijk onder zijne leiding voltooid, toen men voor een nieuwe groote stichting op zijne talenten beslag kwam leggen. Mr. Henry Lea te Philadelphia had 50000 dollars gegeven voor de oprichting van een hygienisch laboratorium aan de universiteit van Pensylvanie, op conditie dat er voor de inrichting bovendien 200.000 dollars zou beschikbaar gesteld worden, dat Dr. Billings de directie op zich zou nemen, en dat de hygiene als verplicht vak aan de medische studenten zou worden opgelegd.
B. liet zich vinden, om de hieraan verbonden nieuwe plichten, die zeer uitgebreid waren, te aan vaarden. Hij moest terstond de directie van het hospitaal op zich nemen, op een zomerreis naar Europa de beste bestaande hygienische laboratoria bestudeeren, reeds in het volgende jaar college in hygiene geven, en zoo gauw hij ontslag uit den dienst te Washington zou hebben gekregen, naar Philadelphia verhuizen. Ook deze nieuwe stichting bracht hij met kracht op gang, maar reeds na enkele jaren kwam men hem weer een heel andere taak opdragen. In het laatst van 1895 waren de plannen tot stichting van de New York public library zoo ver gevorderd dat men tot uitvoering zou overgaan, en hiervoor wilde men den man hebben, die zulk een onderneming zekergoed zou opzetten, namelijk Dr. Billings.
Zoo is zijn laatste en voornaamste taak geen organisatie op medisch gebied geweest; de bibliograaf in hem heeft het gewonnen.
De groote Public library is eene nieuwe instelling, maar met incorporatie van bestaande openbare bibliotheken die op verschillende tijden uit rijke stichtingen waren ontstaan en dus reeds kostbare schatten bevatten, de Astor library (stichtingen van 1839 en later), de Lenox library (1870) en de Tilden library (1886). De nieuwe stichting waartoe men in 1895 besloot, moest zoo georganiseerd worden dat zij op den duur op een lijn zou komen met de Bibliothèque Nationale te Parijs, en het British Museum te Londen. De bibliotheek moest echter niet alleen voor geleerden dienen, maar ook voor het groote publiek. Naast de hoofdbibliotheek werden een aantal bijbibliotheken ingericht. In 1901 kwam hiervoor een aanbod in van den heer Carnegie, die het plan van Billings om nog 65 zulke bibliotheken in alle deelen van het grootere New York op te richten, zoo mooi vond, dat hij in eens eene schenking van 5.200000 dollars er voor beschikbaar stelde. De stad moest de terreinen er voor afstaan. In 1911 waren er reeds 32 van deze bibliotheken gereed en geopend voor het publiek.
Ook in den tijd van deze werkzaamheid maakte B. herhaalde rei- | |
| |
zen. In 1903 bezocht hij o.a. het Institut international bibliographique te Brussel, en we lezen daarover in een aanteekening van zijn hand deze opmerking: ‘Het Instituut heeft een kaartcatalogus ongeveer tweemaal zoo groot als die van de Astor library, maar geen boeken Ze verwachten, dat men hun schrijven zal om te vragen naar de titels van alle boeken over een bepaald onderwerp en dat men voor het afschrift van zulk een lijst zal betalen, en dan moet de schrijver de boeken zelf nog zien te vinden. Ik denk niet dat het genoeg aftrek zal vinden om de kosten van onderhoud te dekken.’
Nog eene aanhaling wil ik hieraan toevoegen, eene herinnering aan de bibliotheektoestanden in zijn jongen tijd, die hij in een van zijn latere voordrachten ten beste gaf.
‘Toen ik 50 jaar geleden studeerde, werd de bibliotheek niet beschouwd als een deel van het onderwijs-stelsel. Geen professor verwees ooit de studenten er naar. Ze bevatte ongeveer 15000 boekdeelen, en was Zaterdags morgens van 9 tot 12 open. Elke student kon twee boeken leenen, velen leenden er in 't geheel geene, en ik kon altijd gemakkelijk van een stuk of zes studenten permissie krijgen om voor hen te leenen, zoodat ik gewoonlijk zooveel boeken meenam als ik zonder moeite dragen kon. In de lange zomervacanties placht ik in te breken in de bibliotheek, door over het dak te klimmen enz.; dit gaf mij uren van genot, ik snuffelde dan alle boeken door, en las in degene die mijn belangstelling wekten.
Hiermee neem ik afscheid van het interessante boek, eene nadere kennismaking ten zeerste aanbevelende. Eenige goede afbeeldingen zijn er in opgenomen van de groote instellingen die onder B.'s bestuur zijn tot stand gekomen, en drie portretten van hem zelven, als officier van gezondheid van 25 jaar, mager, met een bescheiden, ernstige uitdrukking, als geëerd professer in ambtsgewaad, en als deftige oude heer van 70 jaar.
B.
| |
The American Library Annual 1915. New Yo.8vo.R.R. Bowker and Co. 437 p. rk.
Dit jaarboek bevat ongeveer dezelfde rubrieken als het vorige jaar. (Zie ‘Het Boek’ 1914, bl. 269). Het overzicht van het Amerikaansche bibliotheekwezen in 1914 beslaat 85 bl. en is voor hen die op de hoogte willen blijven van wat daar gewerkt wordt onmisbaar. Aan de gewone lijst van bibliotheken is nu een opgave van een aantal speciale bibliotheken toegevoegd. De belangrijkste Amerikaansche en Engelsche bibliografieën, in 1914 verschenen vindt men op 16 bl. vermeld.
H.
|
|