Het Boek. Jaargang 5
(1916)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 32-t.o. 33]
| |||||
[pagina 33]
| |||||
De oudste Hollandsche Wereldkaart
| |||||
[pagina 34]
| |||||
Cronycke onder de Nederlandsche uitgaven van het begin van de 16e eeuw zeker een van de minst zeldzame is. Bijna elke oudere bibliotheek heeft een of meer exemplaren, elk antiquariaat van eenige beteekenis heeft er herhaaldelijk bezeten en verhandeld. Nu mej. Ruys echter alle onder de tegenwoordige omstandigheden bereikbare exemplaren ter vergelijking bijeenbracht, kwamen er twee voor den dag met de kaart nog op hare plaats, en deze kaart bleek de oudere druk te zijn van de vroeger gevondene. De vondst bracht dus niet iets geheel nieuws en onverwachts, zooals de vorige, maar was toch in dubbelen zin verrassend: de Cronycke kennen we eerst nu in completen staat, en van de vroeger gevonden kaart hebben we nu de oorspronkelijke uitgaaf. Wat dit laatste betreft, kregen we zelfs meer dan we met recht mochten hopen; we hebben de oudere uitgaaf van de kaart nog in twee verschillende staten. Onze afbeelding doet den oudsten, zeker wel den oorspronkelijken staat zien, naar het exemplaar van de Groningsche Universiteitsbibliotheek, en we moeten nu, van dat exemplaar uitgaande, trachten, de historische beteekenis van de kaart in het licht te stellen. Eene vergelijking van deze kaart met de vroeger gevondene doet ons allereerst opmerken, dat we hier, in tegenstelling van toen, de plaat zien in vrijwel ongeschonden toestand. Men zal voorts bij nauwkeurige beschouwing in de teekening zelf belangrijke afwijkingen ontdekken. En, wat het voornaamste is, de nu nieuw gevonden kaart heeft een ander uitgeversadres, een andere plaats van uitgaaf, en een jaartal. Men leest namelijk links van Zuid-Afrika, waar de latere uitgever een gat gezaagd had om er zijn eigen merk en zijn adres in letterdruk in te zetten: 1514 leijden. Impressa est haec praesens chartula (ex ptholomei chartis minus composite excerpta) per Johannem Zepherinum. Dit geeft aan de nieuwe vondst hare bijzondere beteekenis. Destijds slaagden we er in, op grond van het drukkersadres de kaart met zekerheid omstreeks 1535 te dateeren, maar daar het duidelijk bleek dat dit adres later in de houtsnede ingevoegd was, bleef de tijd van de oorspronkelijke samenstelling van de kaart geheel onzeker. En te gissen wie de ontwerper kon zijn, was geheel onmogelijk. Het bleek wel dat de kaart verwantschap vertoonde met die van Apianus (1520), van Grynaeus (1532) en van Honterus (1546), dat ze evenals deze een rechtstreeksche of indirecte copie moest zijn | |||||
[pagina 35]
| |||||
van de groote kaart van Waldseemüller van 1507 (Het Boek 1913 blz. 197), maar welke plaats ze onder die copieën innam was niet vast te stellen. We zochten den ontwerper voor 't naast in de zuidelijke Nederlanden, maar voor eene nadere gissing waren er geene gegevens; aan Holland konden we nauwelijks denken. Het nieuwe adres onderricht ons in beide opzichten anders en beter. De kaart is ouder dan al die andere copieën naar Waldseemüller, en zal wel rechtstreeks naar het groote voorbeeld gemaakt zijn. En de kaart is in Holland zelf ontstaan, in een tijd, waaruit we geene voortbrengselen van Hollandsche cartografie kenden. De spreekwoordelijke ‘botte Hollander’ was dus vooraan, waar het er om ging, kennis te nemen van wat er in de wereld belangrijks gebeurde, van het nieuwste dat de wetenschap was komen verrijken. Trouwens die qualificatie van den Hollander verdient geene ernstige aandacht en geene weerlegging. Het volk dat een Erasmus voortbrengt staat hoog boven een dergelijken spot. Den naam Erasmus zullen we bij het onderzoek naar den maker van de kaart weer ontmoeten. Het zal blijken dat de kring waaruit de groote humanist voortkwam, ook aan deze oudste Hollandsche kaart het aanzijn moet hebben gegeven. Om het werk volkomen te begrijpen moeten we weder tot het groote voorbeeld, de kaart van Waldseemüller, teruggaan. En om deze in haar ontstaan en in hare beteekenis goed te waardeeren, zullen we ook weer den Facsimile-atlas van Nordenskiöld moeten raadplegen. Een hoogst merkwaardige werkplaats van wetenschap was het Gymnasium Vosagense in het kleine Lotharingsche stadje St. Dié. Het hoofd van de daar werkzame groep humanisten was de kanunnik Walter Ludd, secretaris van Hertog René van Lorraine, andere geleerde en minder geleerde mannen waren mede werkzaam, maar de maker van de cartografische meesterwerken was Martin Waldseemüller. Van hem is de groote kaart van 1507, die hier onze aandacht vraagt, van hem is ook de gelijktijdige kleine wereldglobe, en het boekje Cosmographiae introductio, waarin mede de Quatuor Americi Vesputii navigationes zijn opgenomen. De vertaling van dit werkje is van de hand van een zijner medewerkers, anderen schreven gedichten bij de uitgaaf en zorgden mede voor den druk. Deze geschiedde deels te St. Dié, deels voor zoover de beperkte toerusting van Ludd's drukkerij onvoldoende was, te Straatsburg. Al deze werken en ook de latere Carta marina (1516) zijn met | |||||
[pagina 36]
| |||||
voorbeeldige zorg door Jos. Fischer, S.J. en Fr. v. Wieser in facsimile uitgegeven. Aan deze uitgaven is het hier medegedeelde ontleend; voor verdere onderrichting kunnen we volstaan met er naar te verwijzen. Aan één onderwerp dienen we echter nader onze aandacht te wijden, en wel aan de vraag naar de door Waldseemüller voor de kaart van 1507 gebruikte bronnen, waarover in den tekst bij de kaart uitvoerig gehandeld wordt (blz. 24 en v.). Immers de bronnen van de groote kaart zijn indirect die van onze Hollandsche kaart, en het is van belang, van hetgeen deze kaart aan den 16e-eeuwschen lezer leerde den oorsprong aan te wijzen. | |||||
De oude wereld naar Ptolemaeus.De geografische wetenschap stond destijds op naam van den ouden Griekschen wereldbeschrijver Ptolemaeus, die in de 2e eeuw leefde. Zijn werk is in het begin van de 15e eeuw in het Latijn vertaald, in 1472 gedrukt, en sedert in tal van uitgaven verspreid. Nordenskiöld bevond door nauwkeurige vergelijking met oude Ptolemaeus-handschriften, dat de 27 kaarten die in deze uitgaven de wereld, zoover die in de oudheid bekend was, afbeelden, wezenlijk identiek zijn met de oude Ptolemaeus-kaarten. De vraag doet zich dus van zelf op, of in de tusschenliggende 12 eeuwen de geografie had stil gestaan. Nordenskiöld en anderen waren in der daad van deze meening; als staaltjes van middeleeuwsche geografie beschouwden zij de zoogenaamde wielkaarten, eigenaardige schematische voorstellingen van de wereld in cirkelvorm met Jeruzalem als middelpunt, en met afbeeldingen van Adam en Eva in het Paradijs, in oude handschriften bewaard; en dan moesten zij wel constateeren, dat zulke afbeeldingen van het aardoppervlak als wetenschappelijk werk naast dat van Ptolemaeus zelfs niet genoemd konden worden. Tegenover deze opvatting mogen we echter de juiste opmerking stellen, onlangs door Wieder gemaaktGa naar voetnoot1), dat deze voorstellingen eigenlijk met kaarten niets te maken hebben, dat het eigenaardige uitingen van vroomheid zijn, geen werken van wetenschap. Hij wijst er op, dat er zeer zeker ook werkelijke kaarten moeten bestaan hebben, die echter niet zoo veilig in handschriften bewaard waren, en dus verloren zijn, en dat de kaarten die wij | |||||
[pagina 37]
| |||||
kennen van de 14e eeuw af, al op eene ontwikkelde techniek wijzen, en niet op een stilstand in de wetenschap. De Ptolemaeus-uitgaven brachten echter iets dat ontbrak, ze vormden wat wij nu - sedert Mercator - een Atlas noemen, eene stelselmatige verzameling van kaarten die een beeld van de geheele wereld geven. En toen dit eens bestond, vormde het de kern, waaraan al wat de voortgaande ontwikkeling van de geografische wetenschap bracht, zich aansloot; nieuwe kaarten van de landen werden aan den Ptolemaeus toegevoegd. De Italiaansche uitgaaf van Berlinghieri (1478?) geeft naast de oude Ptolemaeus-kaarten vier nieuwe: Novella Italia, Gallia novella, Hispania novella en Palestina moderna. De Ulmer uitgaven van 1482 en 1486 hebben die landen weer, en bovendien een kaart van de landen van het Noorden. De uitgaaf van 1486 vormde den grondslag van de groote kaart van Waldseemüller, en indirect ook van onze Hollandsche kaart. Ja, men kan de inschriften van deze laatste geregeld op de Ptolemaeuskaarten terugvinden en krijgt dan een heel duidelijk inzicht in de samenstelling van de kaart. Ik geef in de volgende bladzijden een overzicht van al de dus ontleende inscripties op onze kaart; echter was ik niet in de gelegenheid, daartoe den Ptolemaeus van 1486 te raadplegen; ik moest mij behelpen met die van 1490 en de nieuwe kaart van Spanje van 1482 (Facs.-atlas pl. I-XXVII en afb. 11).
Beginnen we met de groote binnenzee, waaromheen de landen van de oude wereld zich groepeeren, dan vinden we de volgende namen uit de oude Ptolemaeus-kaarten: Balearicum, tirenum (Tyrrhenum), adriaticum, libicum, sirtis magna, Egiptiacum, mare egeum, pontus euxinus, paludes meoidis (palus maeotis). Den algemeenen naam Mare mediterraneum geeft de nieuwere kaart van Spanje. één naam echter, gaditanum heeft noch Ptolemaeus, noch Waldseemüller; de zeeëngte heet daar fretum herculeum, en strictum sibilie. De eilandnamen zijn alle ptolemaeisch: maiorica, minorica, corsica, sardinia, sicilia, siracusa, corcira, creta (vel candia), negropontus, ciclades insule, rodes, cyprus, en in het noorden alopecia. In Noord-Afrika leest men van west naar oost gaande de volgende ptolemaeische namen: mauritania tingitana, mauritania cesariensis, mons solis, atlas mons, libia interior, APHRICA, hippo (regio), cartago, cirenaica, libia marmarica, Egiptus, Ethiopia interior, cher- | |||||
[pagina 38]
| |||||
sonesus magna - hier is de halve maan bijgeplaatst - alexandria, nilus fl., pelusium, babilonia, siene. Meer naar het zuiden: insula meroe, paludes nili, montes lunae ab his montibus paludes nili nives suscipiunt, troglodica (troglodytica) regio, avalite. Naar Europa overgaande vinden we in Italie ptolemaeische namen; mediolanum, venecia, genua, florentia, roma, ytalia, ostia, neapolis, grecia magna, apulia, idruntum (hydra), regium. Ook caieta, hoewel op de kaart van 1490 niet aangegeven, behoort er toch zeker bij. Westelijk Spanje en Portugal, naar Waldseemüller.
Uit blad 6 van de wereldkaart van 1507. In Spanje daarentegen zijn de meeste namen nieuw. Alleen de rivieren tagus fl. en betis fl., de pirenei montes, en de algemeene landsnaam Hispania zijn van den ouden Ptolemaeus. De andere heeft Waldseemüller aan een nieuwe kaart ontleend; men vindt ze op ‘Hispania nova’ van 1482: C. finis terre, gallicia, gasconia, regnum castelle, regnum navarie, portugallia, lisbona, caput s. vincentii, sivilia, regnum taraconie et cathalonie, regnum granate, gades. Het in afbeelding hierbij gevoegde stuk van de kaart van W. geeft bij vergelijking met de Hollandsche kaart een eigenaardigen kijk op de wijze van werken van den copiïst. Hoe vreemd is het land vervormd, en hoe onhandig heeft de Hollander van de naamvlakken van kaap Finisterre en kaap St. Vincent schiereilanden gemaakt. Zooals met Spanje staat het met de landen van west- en midden- | |||||
[pagina 39]
| |||||
Europa. Bij Ptolemaeus vind ik slechts terug de Orchades insule 80. ybernia, tyle, de steden Londinum en massilia, de rivieren sequana fl. en rodanus fl. (verkeerdelijk bij den bovenloop van de sequana gezet), mosa fl., renus fl., albis fl., wistula fl., danubius, de landen Gallia, aquitania, Germania, de Alpes, en EVROPA. De meeste andere namen zijn zeker door Waldseemüller weer aan de nieuwere aan Ptolemaeus toegevoegde kaarten ontleend: yslandia, scotia, anglia, excestria en mons s. michaelis; op het vasteland van zuid naar noord en oost; narbona, sabaudia, britania, normandia, suecia (suicia), burgundia, lotoringia, francia, parisii, picardia, flandria, brabantia, hollandia, gelria, frisia, saxonia, swevia, hassia, franconia, turingia, bruniswiga, olsatia, slesia, prussia, polonia; en zuidelijker bavaria, bohemia, hongaria, austria, carnia, stiria, croatia. Bij deze opsomming heb ik een aantal namen die men op de kaart leest, moeten overslaan, omdat ik ze op het voorbeeld, Waldseemüller's kaart, niet vond. Ze zijn dus door den Hollandschen cartograaf toegevoegd, en we zullen er later, wanneer we meer bepaaldelijk over diens eigen werk handelen, op terugkomen. In het uiterste oosten van Europa krijgen we weer volgens Ptolemaeus sarmatia europe, de rivieren boristenes fl. en tanays fl. - waarbij onze Hollandsche cartograaf meedeelt dat deze stroom de scheiding tusschen Europa en Azië uitmaakt -, dan de riphei montes met een eigenaardig monument dat als 't ware de oude wereld afsluit, de are alexandri. Oostelijk van het gebergte ligt sarmatia asiatica, woonplaats van de amazones, nog noordelijker begrensd door de hiperborei montes. Tusschen deze oude ptolemaeische namen vindt men den modernen landnaam russia tweemaal naast het Europeesche en het Asiatische sarmatia en aan de Oostzee de moderne namen riga, livonia, revalia, littuania. Komende tot de Balkanlanden vinden we weer meer ptolemaeische namen: histria, dalmacia, misia superior (vel bosna) macedonia, thessalia, boecia, epirus, achaifa. Daartusschen de nieuwere valachia, bulgaria, slavonia, albania, morea. Oostelijker, weer ptolemaeisch tracia, constantinopolis, chersonesus en nog verder taurica cersonesus. Op de tegenoverliggende punt van klein-Azië is de vaan geplant die de heerschappij van den Turkschen sultan moet aanwijzen, maar inderdaad die van het Grieksche keizergeslacht Palaeologos is (Het Boek 1913 blz. 205). | |||||
[pagina 40]
| |||||
In Klein-Azië zijn met uitzondering van turcia alle namen aan Ptolemaeus ontleend; dat de landnaam asia minor op de kaart van 1490 niet voorkomt zal wel toeval zijn. Wel vinden we er pontus, misia, paflagonia, meonia, caria, licia, pamphilia, cilicia, bitinia, galacia, capadocia, armenia minor. Evenzoo in de aangrenzende landen van Voor-Azië: Siria, phenicia, iudea, ierusalem, arabia petra (petraea), arabia deserta, arabia felix, saba. Dan de groote stroomen eufrates fl. en tigris fl. met de landen armenia maior, media, mesopotamia, chaldea, persia, babilonia, assiria, parthia, susiana, en daarbij de are herculis, die als 't ware de oude Grieksche wereld oostwaarts afsluiten evenals de columne herculis in 't westen. Noordelijk vinden we de landschappen colchos en iberia, den mons caucasus, albania en den hippicus mons. Dit alles is weer van Ptolemaeus, evenals de monumenten are cesaris en columne alexandri. Nog noordelijker cariodipsa (canodipsas) regio, lazarthe (iaxartae) magnum genus. Oostelijk van de Caspische zee, mare hircanum sive caspium, de landen hircania, margiana, bactriana, sogdiana. Ver in Azië - de naam ASIA is natuurlijk ook ptolemaeisch - de gebergten Imaus mons, serici montes en emodiormi montes en de landen Scithia intra imaum, Scithia extra imaum, en serica regio met de garnei (garinaei); zuidelijker sacharum regio met de mededeeling civitates non habent homines in silvis et speluncis habitant. Hiermee zijn we ver buiten de oude Grieksch-Romeinsche wereld gekomen, en hebben we de uiterste grens van de ptolemaeische geografie bereikt. Zuidelijk omvatte deze nog een zeer belangrijk gebied; geheel Indië was ook in den kring der Grieksche wetenschap getrokken, en door den grooten geograaf in kaart gebracht, en zelfs Waldseemüller hechtte aan deze afbeelding nog zooveel, dat hij ze vasthield, hoewel de nieuwe tijd reeds eene belangrijk afwijkende en betere teekening had gebracht. In een opzicht kon hij de kaart van Ptolemaeus niet volgen; het was door de vaarten der Portugeezen uitgemaakt, dat de Indische zee geen afgesloten binnenzee was, zooals de Grieken gedacht hadden. Hij moest hier dus toegeven en nam van de terra incognita, die bij Ptolemaeus OostAzie met Africa verbond, een gedeelte weg, maar liet het oostelijke deel bestaan in den vorm van een landtong, die ook door onzen Hollandschen cartograaf is overgenomen. Om duidelijk te doen zien hoe ondanks deze afwijking de teekening van onze kaart hier nog geheel op Ptolemaeus teruggaat, geven we het zuidoos- | |||||
[pagina 41]
| |||||
De Oostelijke Indische Oceaan, naar Ptolemaeus.
| |||||
[pagina 42]
| |||||
telijke deel van de Ptolemaeische wereldkaart in facsimile hierbij. De namen in Indië, zoover als Ptolemaeus dit had afgebeeld, zijn dan ook alle aan hem ontleend. Oostelijk van den Tigris lezen we nog carmania, rudianaGa naar voetnoot1), drangiana, arachosia, dan volgt de indus fl' india intra gangem, ganges fl., india extra gangem, doanias fl., calcitis regio; op het eerste (westelijkste) schiereiland, dat we met voor-Indië mogen vereenzelvigen arica (ariaca regio) en callicut (colchi emporium), op het oostelijkere de aurea regio, de regio argentea, de aurea chersonesus, saba (zabe). De bij callicut en aurea chersonesus gevoegde jaartallen zijn toevoegsels van den Hollandschen cartograaf. De inschriften op het derde, grootste, schiereiland zijn niet van Ptolemaeus. Wel zijn aan hem ontleend de namen van zeeën en golven: sinus arabicus, mare rubrum, sinus barbaricus, sinus persicus, sinus paragonicus, sinus canticolpus, sinus agaricus, sinus gangeticus, sinus sabaricus, sinus perimulicus, sinus magnus en Indicum mare. Van de eilanden Zenobie insule 1, basachata en taprobana, en ook de mededeeling ante taprobanam sunt chortes insule 1378. Het jaartal ao. 1507 is weer een toevoeging van den Hollandschen cartograaf, waarop we nog moeten terugkomen.
Het tot hiertoe beschreven middelgedeelte van de Hollandsche kaart geeft in zijn geheel eene weliswaar niet fraaie, maar toch wezenlijk trouwe copie van de ptolemaeische wereldgeografie. Willen we ons deze goed voor oogen stellen, dan moeten we ons eene golvende omtreklijn denken als volgt. Noordelijk moet Engeland en Ierland ingesloten zijn, maar Scandinavië niet. Van Azië moet uitgesloten worden wat ten noorden van de are alexandri, de hiperborei montes en de garnei ligt. Oostelijk moeten Serica regio, Scithia extra imaum, serici montes, calcitis regio, Sinus magnus, en verder de westkust van het oostelijkste schiereiland als uiterste gegevens mee worden ingesloten. Zuidelijk behooren de eilanden ten zuiden en zuidwesten van taprobana er buiten; in Africa Mellinde en de geheele verdere kust tot aan den sinus hespericus. Ingesloten behooren in dit werelddeel het geheele Nijlgebied met de montes lunae. Westelijk behooren de insulae fortunatae - insulae canarie is een toevoegsel van den Hollandschen copiïst -, en de catherides (cassiterides) er binnen, de andere eilanden en landen niet. En dezelfde omtreklijn die binnenwaarts zulk een duidelijken kijk | |||||
[pagina 43]
| |||||
geeft op de oude aan Ptolemaeus bekende wereld, toont meteen wat er in den nieuweren en nieuwsten tijd - de groote overzeesche vaart was iets van de allerlaatste jaren - aan kennis van de wereld gewonnen was. De oude werelddeelen, vroeger slechts ten deele bekend, ziet men zich buiten die lijn nog heel ver uitstrekken; er om heen breiden zich oceanen uit, waarvan vroegere geslachten het bestaan niet vermoed hadden; de Indische zee blijkt geen binnenzee maar zelf oceaan te zijn, de westelijke oceaan is daarentegen niet meer het einde van de wereld, maar aan gene zijde is eene geheel nieuwe wereld gevonden. Stelt men zich dit goed voor, dan springt het in het oog, welk een groote beteekenis het werk van Waldseemüller had, dat in 1000 exemplaren was verspreid. En men ziet ook in, hoe onze Hollandsche cartograaf zich verdienstelijk maakte, door met zijn bescheidenere gaven, deze zelfde aanwinst der wetenschap onder het bereik van het weetgierige Hollandsche publiek te brengen. Uit welke bronnen waren nu deze nieuwe gegevens geput? Dit moeten we voor elk werelddeel afzonderlijk nagaan. | |||||
De af beelding van de Scandinavische landen.De kennis van Europa had zich uitgebreid door het in kaart brengen van Scandinavië. Eene kaart hiervan was reeds vóór Waldseemüller ontworpen, hij vond die onder de toegevoegde kaarten in den Ptolemaeus van 1486. Eene nog oudere geeft Nordenskiöld op pl. XXX in den facsimile-atlas; zij geeft in hoofdzaak denzelfden vorm aan het land, en men ziet er ook reeds de namen ijslandia, engronelant, pilapelant, norwegia, swecia, gothia, hallandia, scandania, datia, zelandia en in de zee den naam Sarmaticum (mare); op onze kaart is oostwaarts unilapelant er bij gekomen, en in de zee - als toevoegsel van den Hollandschen cartograaf - de naam baltheum. Belangrijker is het verschil in teekening; op de oudere kaarten - zie ook Facsimile-atlas blz. 61 - strekt het Europeesche vasteland zich noordwaarts uit en hangt met Groenland samen. Waldseemüller heeft deze voorstelling verworpen op grond van hetgeen hij bij classieke schrijvers er over vond. Hij laat van Engronelant nog een bergrug noordwaarts loopen, maar plaatst er dan in een vierkant lijstje dit opschrift overheen: Dubium fuit aliquamdiu ultra Caspium pelagus quidnam esset. Enimvero cum Pisici atque ipse Homerus orbem freto circumfusum esse dixerint, memorat Cornelius Nepos Q. | |||||
[pagina 44]
| |||||
Metellum Celerem ita retulisse. Cum Gallis proconsul esset Indos quosdam a rege Suaevorum dono sibi datos unde in eas terras devenissent requirendo cognosse vi tempestatum ex Indicis aequoribus abreptos emersosque etc. Tandem in Germanica littora exiisse. Quo fit ut restet mare. Zoo heeft de voorstelling van eene doorloopende zee ten Noorden van Europa en Azië zich voor goed gevestigd, en wat men later nog gefantaseerd heeft betreffende landen om de Noordpool heeft toch de gedachte dat men langs dien weg naar Oost-Azië, naar het groote rijk van Cathay zou kunnen varen, niet kunnen tegenhouden (Het Boek 1915, 209 en v.) Dat de afbeelding van Scandinavië nog niets op de werkelijke gedaante van het land gelijkt, is niet de schuld van den cartograaf. Men wist nog niet beter; eerst een menschenleeftijd later zou men tot eene eenigszins juistere omtrekteekening komen (Het Boek 1913, blz. 273 en v.) | |||||
Het Oosten naar Marco Polo.Veel belangrijker is de uitbreiding van de kennis van Azië, en hier kunnen we de bron met zekerheid aangeven; het is de reisbeschrijving van Marco Polo. Waldseemüller is niet de eerste die de landen van het verre Oosten naar diens beschrijving in beeld bracht; zijne uitgevers noemen twee oudere globes en eene kaart, waarop men ze afgebeeld vindt. Maar de compleete uitwerking met al de inscripties is zeker rechtstreeks door hem aan het reisverhaal ontleend; men behoeft dit slechts, zij het ook in eene latere editie, b.v. Grynaeus Novus orbis, er bij te nemen, en vindt bijna doorgaand eene letterlijke overeenstemming. De landen van het uiterste Noorden heeft Marco niet zelf bezocht, maar hij geeft er eenige korte mededeelingen over aan het slot van zijn werk. Aan zijne opvatting dat daar tot aan de kust van de Noordelijke zee - ‘in Septentrionali plaga’ - volken woonden heeft Waldseemüller en ook zijn Hollandsche navolger zich aangesloten. Hij noemt het land Tartaria vel scithia magna, zet er de stad nogarda, het gewest alania, en deelt 't een en ander mee over de dieren die er wonen: hic sunt ursi albi,een beetje lager, waar toevallig nog ruimte was hic sunt canes magni et ferocissimi, oostelijker aan de kust hic inveniuntur ursi ferocissimi et leones albi omnes, waarbij in eene wellicht toevallige afwijking van Waldseemüller ook de leeuwen wit zijn gemaakt. Over de menschen en den pelte- | |||||
[pagina 45]
| |||||
rijenhandel lezen we hic viri silvestres inveniuntur, abhinc portantur pelles ferarum ad partes christianorum occidentales en van de uitgestrektheid van het land wordt ons een denkbeeld gegeven door de mededeeling haec regio est 10 dietarum. Verder oostwaarts passeeren we de rivier bantisis fl. en bereiken het land balor regio, incolae huius habitant in montibus, en dan in een door bergen afgesloten gebied de judei clausi. Aan welke merkwaardige overlevering deze ingesloten joden te danken zijn, weet ik niet; MARCO Polo maakt er, zoover ik zie, geene melding van, maar de kaart van RUYSCH van 1508 heeft ze ook (zie Het Boek 1915, blz. 262). Daarna komen de landen zelve van den grooten Cham, waar MARCO jaren lang heeft geleefd, gewerkt en gereisd, en die hij uitvoerig heeft beschreven. In 1269 waren zijn vader en zijn oom, de broeders NlCOLAUS Paulus en Mattheus Paulus naar het Oosten gereisd, en in 1272 met eene zending van den Grooten Cham aan den Paus teruggekomen. Twee jaren later ging de jonge MARCO mede, hij wist bij den Aziatischen vorst in de gunst te komen en diende hem gedurende 17 jaren. Toen maakten hij en de zijnen gebruik van eene gunstige gelegenheid om met een Indisch gezantschap over zee terug te gaan; de vaart ging door den Indischen Archipel, en de verdere terugreis liep over Constantinopel naar Venetië, waar zij in 1295 aankwamen. Het eerste deel van de beschrijving die reeds in Armenië begint en uitvoerig de landen van Midden-Azie behandelt, is niet in de kaarten overgenomen; voor dit geheele gebied heeft Waldseemüller zich, zooals we zagen, aan Ptolemaeus gehouden. Veel breeder wordt echter de beschrijving waar de reiziger tot het groote Tartarenrijk zelf komt, en hier geeft Waldseemüller eene rijke bloemlezing uit Marco's meedeelingen, en zelfs het uittreksel bij onzen Hollandschen cartograaf geeft, hoezeer verkort, nog een min of meer volledig overzicht. We zien, verder gaande waar we zooeven bleven steken, de provinciën sigui provincia, dan tangut provincia, in ea sunt 3 ecclesie christianorum, nestorini, de stad simulgi, civitas nobilis et magna, vervolgens het gewest chaijram provincia met de stad cianfu civitas, in ea sunt due ecclesie christianorum, en bangala provincia. Oostelijk van de rivier Oman fl. krijgen we dan het centrum van het rijk Cathay provincia magna et longa dietarum 25, het uiterste oosten van Azië, in de Hollandsche kaart door de niet begrepen projectie van het voorbeeld naar het uiterste noordoosten verschoven. De | |||||
[pagina 46]
| |||||
beschrijving van dit machtigste en rijkste land van de wereld heeft eeuwen lang op de volken van het westen de grootste aantrekking geoefend, en is met name voor de Hollandsche poolzee-vaarten in het eind van de 16e eeuw het naaste doel geweest. Er tegenover zien we het groote eiland Zipangri met eene uitvoerige beschrijving van de kostbare producten: haec insula distat a continenti terra 1500 miliaria et est magna valde. ydolatre sunt, habent aurum in maxima copia sed non faciliter extra portare permittunt, habent et lapides preciosos et omnia genera specierum et aromatum. De beschrijving van de mislukte expedities van den grooten Cham, om dit eilandenrijk te onderwerpen, behoort ook tot de interessantste gedeelten van het werk van Marco Polo. Dat ook naar dat wonderland de latere ondernemingen van alle zeevarende volken zich richtten, is begrijpelijk. Van minder beteekenis is het iets lager geteekende eiland dat ook ter wille van de vrij lange inscriptie groot is afgebeeld: cingirma insula valde dives, et sunt christiani. Bij Waldseemüller is dit eiland betrekkelijk klein en ligt dicht onder de kust, terwijl Zipangri zeer groot en op verren afstand geteekend is. Op het vasteland ligt zuidelijk van Cathay het rijke gewest mangi provincia magna met de groote stad quinsaij civitas, habet in circuitu 100 miliaria, pontes 12000, in medio lacus magna; ten zuiden daarvan thebet provincia. We zijn hier al in India superior met het rijk van den koning-priester Johannes, volgens Marco een zeer machtig vorst, hoewel door den grooten Cham schatplichtig gemaakt: hic dominatur dominus rex presbiter johannes totius indie orientalis et meridionalis, et omnes reges indie sub eius dominio sunt. Verder zuidwaarts volgt het land cyamba provincia magna, waar Columbus meende aangekomen te zijn, toen hij het Amerikaansche vasteland bereikt had. Hier zijn we reeds in India meridionalis, en we vinden weer verschillende mededeelingen over de voornaamste producten van het land; in omnibus provinciis indie inveniuntur omnium genera specierum; in aliquibus montibus reperiuntur adamantes; hic sunt omnium genera specierum. Schilden met kruis en halve maan geven hier bij afwisseling, in navolging van Waldseemüller, de aanwijzing dat er christenen of mohammedanen wonen. Wat nu volgt, het regnum murfuli, brengt ons waarschijnlijk al in Voor-Indië. Door dat foutieve zuid-oostelijke schiereiland, dat een ten onrechte gespaard stuk is van de Ptolemaeus-kaart, zijn de beschrijvingen van MARCO POLO niet beland op de plaats waar zij eigenlijk behooren te staan. In het tweede boek van zijn werk heeft | |||||
[pagina 47]
| |||||
hij de landen van den Grooten Cham beschreven, het derde begint met Zipangri, en volgt dan de zeereis. Van Cyamba gaan de reizigers 1500 mijlen zuidwaarts naar het eiland Java maior, waarvan de grootte ook op onze kaart wordt aangegeven: habet in circuitu 3000 miliaria. Dan naar de provincie Boëach, denkelijk bedoeld met Loach bij Waldseemüller, loac provincia op onze kaart. Daarna het eiland Petan, aangegeven als peutam, est nemorosa et odorifera et dives, en dan Java minor, een zeer groot eiland - habet in circuitu 2000 miliaria, continet 8 regna - dat men later op verschillende plaatsen op de kaart heeft aangegeven, maar dat men naar de beschrijving het best met Plancius (Het Boek 1915, 322) voor Sumatra zal mogen houden. Genoemd worden nog de eilanden necura, en angania, waarvan de bewoners zoo iets als hondekoppen hebben; isti habent capita quasi canina, bestialiter vivunt. Onze kaart geeft met Waldseemüller nog benoorden Java maior het eiland candin. Nu gaat de beschrijving over tot het eiland Seilam, een van de meest begunstigde landen van de wereld: Zeulam, habet in circuitu 2000 miliaria et est una de melioribus mundi. De uitvoerige beschrijving van Marco Polo doet ons hier wel zeker het eiland Ceylon herkennen, en in de landen die verder vermeld worden Voor-Indië. Door het handhaven van die groote landstrook van Ptolemaeus is echter daarop terecht gekomen alles wat eigenlijk in Voor-Indië tehuis behoort, zoodat we feitelijk Indië in dubbele afbeelding hebben, de oude naar Ptolemaeus met het eiland Taprobana, en die naar Marco Polo's beschrijving met Zeulam, Java maior, en voorts de geheele Indische Archipel. De teekening van de laatste is zeer gebrekkig; toch verdient ze als oudste Hollandsche afbeelding van de landen die in latere eeuwen Nederlandsch-Indië geworden zijn, wel onze aandacht, en achtte ik het de moeite waard, ook haar voorbeeld, de afbeelding van Waldseemüller, naar blad 8 en 12 van de groote kaart, verkleind, op 1:3, d.i. ⅑ van het oppervlak, hierbij te geven. De inscripties, die dus m.i. in Voor-Indië behooren, volgen hier: moabar provincia continet 5 regna, veniunt in 10 diebus ad madagascar et vix in 3 mensibus redeunt. Deze mededeeling over de veel vluggere vaart van Indië naar Madagascar dan omgekeerd staat bij Waldseemüller niet hier, maar naast dat eiland; eene verplaatsing, waarop we nog zullen terugkomen, daar ze ons kan helpen bij de karakteristiek van onzen Hollandschen kartograaf. Van die vijf rijken volgt dan nog de nadere beschrijving: regnum var. et habet in se 5 regna - dit laatste is bij vergissing hier herhaald -; regnum | |||||
[pagina 48]
| |||||
De Indische Archipel, naar Waldseemüller 1507, blad 8 en 12. Verkleind 1:3.
| |||||
[pagina 49]
| |||||
lac. isti adorant bovem; regnum coijlum. hic habitant christiani iudei et saraceni - die saracenen zijn den Hollandschen cartograaf uit de pen gevloeid in plaats van pagani zooals Marco Polo heeft, of ydolatre, zooals we bij Waldseemüller lezen. In de Indische zee zien we verder nog de eilanden nidroma, nagolami, Callenzuam en Iona, waarvan ik de herkomst niet weet, maar meer naar het westen, aan Marco Polo ontleend, het mannen- en het vrouwen-eiland met het christeneiland scoijra: viri, femine, scoijra insula christiana (Het Boek, 1912, 297 en 1913, 206). Zuidelijk daarvan de twee groote eilanden die ook reeds vroeger onze aandacht trokken: haec est maior insula madagascar. habet in circuitu miliaria 4000, en Zanzijbar, habet in circuitu 2000 miliariaGa naar voetnoot1). Als geheel geeft de oostelijke helft van de Hollandsche kaart ondanks het primitieve van de teekening toch een zeer goed en volledig overzicht van de uitbreiding die de kennis van de wereld door de reizen van den grooten Venetiaan had gekregen. | |||||
De kustbeschrijving van Africa.Eene nieuwe, onmetelijke verruiming van de kennis van de wereld hadden de groote zeevaarten in het laatst van de 15e eeuw gebracht. Van de hierdoor gegevene geheel nieuwe gedaante van de landen en kusten van het zuiden en westen gaf Waldseemüller aan zijne lezers een duidelijk en volledig overzicht. Ook dit gedeelte van zijn werk is door zijn Hollandschen navolger, weliswaar in uittreksel en met zeer beperkte middelen, maar toch betrekkelijk volledig weergegeven, en voor wie zich eens met de wijze van afbeelding van den cartograaf vertrouwd gemaakt heeft, is ook deze voorstelling wel verstaanbaar. Wenden we ons eerst tot de kustbeschrijving van Africa, en vragen we waaraan die ontleend is, dan valt het antwoord anders uit dan voor het Oosten. Hier bestond geen geschreven reisverhaal dat de kusten uitvoerig beschreef; er waren slechts weinige reisverhalen van beteekenis over de nieuw bekend geworden streken, en deze gaven wel een boeiende lectuur, maar geene volledige en nauwkeurige gegevens. Daarentegen waren de zeevaarders zeer knap, | |||||
[pagina 50]
| |||||
waar het gold, de bevaren kusten in kaart te brengen. De kaarten waren echter niet gedrukt, en dus buiten de belanghebbende kringen weinig verspreid, en zijn ook slechts bij uitzondering voor het nageslacht bewaard gebleven. Een geograaf van het inzicht en den ijver van Waldseemüller wist zich echter die allerbelangrijkste bronnen voor de kennis van de wereld wel te verschaffen, en deze zeekaarten waren het, die hem in staat stelden die rijke kustbeschrijving van Afrika te geven. De nieuwe uitgevers van zijn werk hebben de kaarten van dezen aard die nu onder het bereik van de onderzoekers zijn, met zijne kaart vergeleken; er zijn er drie, eene die naar den bezitter de Hamy-kaart wordt genoemd, door Nordenskiöld in zijn Periplus pl. XLV afgebeeld, en die van Cantino en Canerio. De namen op de laatstgenoemde kaart komen zoo precies, ook in sommige fouten met die van W. overeen, dat de uitgevers zelfs meenen te mogen besluiten dat hij juist deze kaart heeft gebruikt. We kunnen dit in het midden laten, maar dat de nieuwe omtrekteekening van Afrika op het voortreffelijke werk van de zeelieden-kaartmakers teruggaat is aan geen twijfel onderhevig. Onze Hollandsche kaart geeft eene copie van deze teekening met een uittreksel uit hetgeen er op te lezen is. En hoe onvolmaakt ook, toch geeft zij nog een vrij goed beeld van de vaart om het werelddeel, en zeker bracht zij aan hen die tot dien tijd alleen de ptolemaeische wereld-afbeelding kenden, een zeer welkome vermeerdering van kennis. Ziehier de lijst van de kapen, forten en eilanden die men volgens onze kaart langs voer op de vaart naar Indië: Voorbij de Sinus hespericus, ongeveer het eindpunt van het ptolemaeische West-Africa, bereikte men Caput viride, die voor de zeevarenden zoo belangrijke westelijke landtong, die hier te veel naar het zuidwesten gewend is, terwijl de eilanden die er voor liggen nog weer meer zuidoostelijk zijn afgedwaald. De groep is afgebeeld, zooals onze Hollander altijd met eilandgroepen doet, als een groot land met het noodige inschrift insule invente ao. 1472, en eenige kleine eilandjes er omheen. Bij de kaap staat nog eene mededeeling over den afstand tot de Kaap de goede hoop, die zich daar nog eens herhaalt. Zij luidt hier: distat a bona speransa 16000 miliaria; Waldseemüller gaf de meedeeling op deze plaats niet. Vandaar de kust oostwaarts volgende passeeren we cap. de palmis, C. de tribus pontibus, castellum cano corsum, C. de monte, C. formosum, C. de lileeo. Hier behoorden we de ombuiging naar het zuiden reeds gemaakt te | |||||
[pagina 51]
| |||||
hebben, maar onze teekenaar stoorde zich daar niet aan. Nu volgt de insula de corisco, C. de lopo gonsalves C. de tacharma, C. de perodias, Caput primum, C. de palmis, C. rotundum, C. insularum, C. de sancta maria, C. de castello pedroso, Caput nigrum, Caput rotundum. In de Golf liggen de eilanden formosa, S. thome en principis insula, zooals de methode van onzen cartograaf medebrengt veel te groot afgebeeld en van grilligen vorm, en naar het voorbeeld van W. door een Portugeesche vaan onderscheiden. En verderop, eveneens met zulk een vaan, een eilandengroep, waarvan ik den oorsprong niet kan verklaren; ik ken ze alleen op Waldseemüller's kaart en de copiën daarvan. W. noemt ze de insule 7 delle pulzelle, maar onze galante Hollander schreef met een b: insule 7 belle puzelle.
Zuid-Africa, naar blad 10 van de wereldkaart van Waldseemüller 1507. Verkleind 1: 3.
In het binnenland van Africa zijn nog op te merken een meer sacaf lacus dat ook W. heeft, maar dat hier een afstrooming naar het westen in zee heeft gekregen, en de olifant met bijschrift elephantes albi, ook aan | |||||
[pagina 52]
| |||||
W. ontleend. Daarentegen is een groep inboorlingen niet van hem overgenomen, maar is aan het zuidelijke eind van het werelddeel zelfstandig door onzen teekenaar een berg gezet met een zuil met het kruis er op, en het bijschrift 1503 mons niger. De verdere kustbeschrijving is weer een uittreksel uit het groote voorbeeld: Caput de bona speransa. et distat a capite viridi miliaria 16000, insule dacrum, portus s. lucie, insule s. sebastiani. et habent habundanciam auri, monsambiqui, prassum promontorium - naar Ptolemaeus -, en daarvóór mare prasodum, en noordwaarts mellinde, dat in de vaart naar Indië een punt van beteekenis was, en ook met de Portugeesche vaan is toegerust. Vergelijkt men de geheele beschrijving metdie van het voorbeeld, dat verkleind (1:3) hierbij wordt gegeven, dan krijgt men een goed inzicht, welk een klein uittreksel de Hollander slechts geeft, en men ziet ook tegelijk hoe onvolkomen zijn werk is, en hoe hij toch ondanks alles in hoofdzaak juist is, en het noodige wel degelijk geeft. | |||||
De nieuwe wereld.Het gebrekkigste, maar tegelijk het belangrijkste deel van onze kaart is de teekening van de Nieuwe wereld in het westen. Hier, meer dan elders, moeten we, om de afbeelding te verstaan, het voorbeeld, de kaart van Waldseemüller, er bij nemen. W. vond de nieuw ontdekte westelijke landen ook op zijne zeekaarten, maar de kennis van de zeekaartmakers zelven was hier veel minder secuur, en ook veel minder volledig dan waar het de Africaansche kust gold. Een geregelde vaart langs de kust bestond hier niet. Avonturiers van verschillende natiën waren in noord en zuid uitgevaren, hadden eilanden en kusten gevonden, vreemde bevolkingen aangetroffen, en daarvan heel wat verteld, en ook over de ligging van de landen gegevens verstrekt, maar de geograaf die hieruit een geheel had te maken, stond voor vraagstukken die hij niet met zekerheid kon oplossen. Columbus moet tot het laatst toe gemeend hebben, dat hij de Indische landen had bereikt. RUYSCH die gelijktijdig met Waldseemüller zijne wereldkaart ontwierpGa naar voetnoot1), zag in de in het noorden ontdekte kusten een deel van Azië, maar teekende de zuidelijke landen als afzonderlijk werelddeel. Waldseemüller maakte van al de gevonden landen tezamen een werelddeel, maar wist toch niet | |||||
[pagina 53]
| |||||
aan te geven of er samenhang was tusschen het noordelijke en het zuidelijke land. Op eene kleinere afbeelding van de wereld in twee halfronden boven de groote kaart teekent hij ze in samenhang, op de kaart zelve laat hij tusschen beide een opening, zooals de hierbij gegeven verkleinde afbeelding van het noordelijke stuk naar het eerste blad van de kaart doet zien. Ze toont ons dat noordelijke land met onbekende noord- en westkust, en met eene vrij uitvoerige beschrijving van een deel van de oostkust, oogenschijnlijk aan eene zeekaart ontleend. Van deze beschrijving heeft onze Hollander maar drie kapen overgenomen, C. delago, caput sanctum, en caput de bona ventura. Ook heeft hij aan de kaart ontleend de groote Spaansche vaan, en de mededeeling terra ulterius incognita, en eindelijk den landnaam parias, mededeelingen die W. niet op de zeekaarten vond, maar zelf toevoegde. Noord-America, naar bl. 1 van de wereldkaart van Waldseemüller 1507. Verkleind 1: 3.
| |||||
[pagina 54]
| |||||
Laat men den blik gaan van het voorbeeld naar de copie, dan ziet men dat de copiïst hier zeer slecht werk leverde. Hij heeft blijkbaar van de projectie van de groote kaart niets begrepen; wat westelijk was aangegeven heeft hij niet recht gezet, zoodat het bij hem naar het noorden gekeerd is. De met zorg geteekende kustlijn is geheel verloren gegaan, en de zuidwaarts gerichte strook die bijna tot aan de noordelijke punt van het zuidelijkere vastland reikte, zoodat de mogelijkheid dat de landen wellicht samenhingen, ten minste eenigszins was uitgedrukt, is er ver van afgeraakt. Door het dicht aanschuiven van die overzeesche landen tegen Europa is er meer onheil gesticht. Het groene eiland insula viridis, dat midden in den atlantischen oceaan behoorde is naar het uiterste noorden verschoven, de Cassiteriden, catherides, voor de kust van Spanje (zie blz. 38) zijn vlak bij Noord-America gekomen, de Azoren, insula s. georgii staan geheel ten noorden van Zuid-America, en dan liggen de West-Indische eilanden, spangnola en ijsabella weer noordelijker, alles tusschen de twee van elkaar verwijderde helften van het nieuwe werelddeel. De mededeeling van het ontdekkingsjaar op deze eilanden en op het noordelijke vasteland is niet aan Waldseemüller ontleend. De teekening van het zuidelijke werelddeel is er beter afgekomen. Het heeft zijn langgerekten vorm eenigszins behouden, al is de noordelijke punt dan ook, zooals we reeds zagen, te ver ingetrokken. Het heeft ook nog eene reeks inscripties die aan eene veel rijkere reeks bij Waldseemüller en indirect aan eene zeekaart ontleend zijn, nl. van noord naar zuid: arcay, montana altissima, caput descado (deseado), caput s. crucis, abbatia omnium sanctorum - W. en ook Ruysch hebben hier van de baai een abdij gemaakt-, portus s. vincentii. In het binnenland wordt als merkwaardigste dier een roode papegaai afgebeeld met bijschrift rubei psittaci. Voorts is het land uitdrukkelijk als zelfstandig werelddeel aangeduid door den naam AMERICA. Daaronder staat eene merkwaardige mededeeling over de ontdekking: Tota ista provincia inventa est per mandatum regis castelle hispanie et aragonie anno 1494 - gedeeltelijk door den copiïst toegevoegd -, en onderaan leest men weer de aanwijzing terra ulterius incognita. Eindelijk leest men in de zee voor de oostkust: totum istud mare est de aqua dulci en zuidoostelijk daarvan is een Spaansche vaan geplant. Dit is dus wezenlijk een duidelijke teekening van een nieuw ontdekt werelddeel, en de ontwerper van de kaart moet gemeend hebben, dat hij zoo de nieuwste geografische kennis die hij zelf bij | |||||
[pagina 55]
| |||||
Waldseemüller had opgedaan, zeer goed aan zijn Hollandsche lezers meedeelde. Toch gaf hij ook hier - afgezien van de grove teekening, die, evenals het geheele werk ongunstig bij die van het voorbeeld afsteekt - inderdaad een erg foutieve schets. Bij Waldseemüller is het heel duidelijk dat hier een samenhangende kust ontdekt en verkend was, die zich van benoorden den evenaar tot ver zuidwaarts uitstrekte, ja waarvan het zuidelijke eind niet bereikt was, zoodat het nog geheel onzeker was of men eromheen naar Indië zou kunnen varen. Het is ook goed aangewezen dat van het binnenland niets bekend is, en dat het onmogelijk is, van de westzijde een omtrek te teekenen; die geheele strook is onbekend land. Onze Hollander daarentegen heeft een eiland geteekend, dat niet verder zuidwaarts reikt dan Africa, en waarvan slechts een klein stukje bergland in het zuiden niet nader bekend is. Hij heeft ook de ontdekking geheel aan de Spanjaarden toegewezen, terwijl zijn voorbeeld ook een Portugeesche vaan in Brazilië vertoont. Intusschen, hoe gebrekkig ook weergegeven, aan het Hollandsche publiek van 1514 bracht deze schets van eene wereld, die zich aan gene zijde van den westelijken oceaan zoo veel verder uitstrekte, dan de wetenschap vóór dien tijd leerde, eene verruiming van blik die men niet te hoog kan aanslaan. Wat werd Europa klein en onbeduidend bij eene wereld van die uitgebreidheid, hoe moet dat volk van zeevaarders gevoeld hebben, dat zijne ooster- en westervaart bij die van de volken van Zuid-Europa vergeleken, toch maar heel weinig beteekende. En het zou nog verscheidene tientallen van jaren duren, eer het die andere volken zou gaan evenaren en overtreffen. Maar we moeten nog even terugkomen op de bronnen, waaruit deze schets van de nieuwe wereld is voortgekomen. Bij Africa konden we volstaan met de zeekaarten te noemen, die daar zoo secuur en zoo volledig waren, dat de reisverhalen er naast nauwelijks iets tot aanvulling van het beeld konden geven. Maar hier is de verhouding anders. Het was juist een nieuw boek dat den geograaf in staat stelde zijn beeld van de wereld te voltooien, dat voor hem het bestaan van de nieuwe wereld vaststelde en er den vorm en de ligging van bepaalde, en dat hij daarom compleet achter zijne Cosmographiae introductio afdrukte, namelijk de Quatuor Americi Vesputii navigationes. Vespucius is in zijn oog de voltooier van het werk van Ptolemaeus. Zijn groote kaart heet Universalis cosmographia secundum Ptolomaei traditionem et Americi Vespucii aliorumque lustrationes, en bovenaan geeft hij naast eene kleine afbeel- | |||||
[pagina 56]
| |||||
ding van de beide halfronden de portretten van die twee mannen, door wie wij den aardbol nu kennen. De vier reizen van Vespucius, twee naar het westen en twee naar het zuiden, hadden het bestaan van een zeer groot westelijk vastland - misschien van een noordelijk en een zuidelijk vastland - doen blijken. De plaatsaanwijzingen van den zeevaarder waren wel niet voldoende om eene secure afbeelding te leveren, maar hadden er toch eene gegeven die ook later gebleken is, niet al te ver van de werkelijkheid te blijven, en nu vond de geograaf het wenschelijk aan het nieuwe werelddeel een naam te geven min of meer overeenkomend met die van de vroeger bekende werelddeelen. Hij ontleende die aan den naam van den ontdekker, en plaatste hem in het zuidelijke werelddeel. In het noordelijke land zette hij den naam Parias, door Vespucius gegeven aan het land op zijn eerste vaart (1497) bezocht, dat men met eenige waarschijnlijkheid daar mocht plaatsen. Of hij dit ook onder den naam America begrepen wilde zien, blijkt niet; maar, zooals we reeds zagen, toont het bijkaartje dat hij het niet voor onaannemelijk hield dat de beide landen wellicht één groot werelddeel vormden. Later werd het duidelijk dat de prioriteit van de ontdekking niet aan Vespucius toekwam, maar Waldseemüller's werk, in 1000 exemplaren en tallooze copieën over de wereld verspreid, had den naam van het werelddeel reeds algemeen in gebruik gebracht. Daarentegen is de naam Parias overgebracht op een gewest in Zuid-America, waar men meende dat zij behoorde. Behalve AMERICA en parias is nog een derde inscriptie door W. aan het werk van VESPUCIUS ontleend, namelijk de meedeeling: Tota ista provincia inventa est per mandatum regis castelle. Zoo hebben we door bestudeering van al de onderdeelen van onze Hollandsche kaart de geheele voorgeschiedenis van de kaart van Waldseemüller leeren kennen. We hebben haar als het ware zien ontstaan uit het oude werk van Ptolemaeus, aangevuld en uitgebreid door de latere ontdekkingen, waarvan de verslagen deels in zeekaarten, deels in reisbeschrijvingen, met name Marco Polo voor het oosten, Vespucius voor het westen, waren neergelegd. We hebben daardoor meteen gezien, dat onze zoo primitieve Hollandsche kaart inderdaad aan het 16e eeuwsche Holland een schat van wetenschap mededeelde, dat zij, zeker wel voor het eerst, op het gebied der wereldgeografie, de allernieuwste wetenschappelijke gegevens hier bekend maakte. | |||||
[pagina 57]
| |||||
We moeten nu in het volgende hoofdstuk trachten te vinden, wie de maker van de Hollandsche kaart geweest mag zijn. | |||||
De maker van de Hollandsche kaart.Twee dingen zijn ons betreffende den maker van de Hollandsche kaart al afdoende gebleken. Ten eerste dat hetgeen hij leverde, copieerwerk is, geen eigen werk. En ten tweede dat de copie bij het voorbeeld zeer ver achterstaat. Dit laatste dienen we echter nader te preciseeren om niet onbillijk over den copiïst te oordeelen. Over de technische uitvoering van het werk mogen we niet te hard zijn; het gold een goedkoope kleine copie, en de uitgever achtte het zeker voldoende, wanneer een gewoon houtsnijder die vervaardigde.Ga naar voetnoot1) Ook de onvolmaaktheid van de voorstelling mogen we niet geheel aan ongeschiktheid van den cartograaf toeschrijven. Op één blad van matige grootte kan men niet voldoende weergeven wat een bekwaam voorganger op twaalf groote bladen geteekend heeft. Had de copiïst hier de verhoudingen van de landen en zeeën juist willen weergeven, dan had hij zijn doel gemist; zelfs de allervoornaamste hoofdzaken van de geografie van Europa zouden op die schaal niet leesbaar geteekend en geschreven kunnen zijn. Het was dus niet uit zuivere onbeholpenheid, dat hij de landen op zoo verschillende maatstaf afbeeldde, voor de zeeën zoo weinig mogelijk ruimte overliet, de eilanden te groot nam ter wille van den noodigen tekst, van de eilandgroepen een centraal eiland voor het inschrift heel groot afbeeldde. Het zou zeer onjuist zijn, uit deze eigenaardigheden de haastige gevolgtrekking te maken, dat hij zijn voorbeeld niet begrepen zou hebben, of dat hij in 't geheel geen begrip gehad zou hebben van wat een kaart is, of zelfs dat hij in 't geheel niet kon teekenen. Integendeel bewijzen de fouten zelve dat hij heel goed begrip had van hetgeen hij aan zijne lezers wilde leeren; immers bij alle afwijkingen van het voorbeeld, is de hoofdzaak, aanwijzing van den omvang van de wereld, van hare deelen, van de ligging van landen en zeeën, goed in het oog gehouden. Waar hij echter geen begrip van had, dat is de cosmografie. Terwijl Waldseemüller zijn kaartnaar eene goed berekende projectieheeft | |||||
[pagina 58]
| |||||
ontworpen, zoodat iemand die haar met verstand bekijkt, er de aarde in haar bolvorm uit kan reconstrueeren; terwijl hij nog zijn bestgedaan heeft, in zijne Introductio de noodigste begrippen tot 't verstaan van den bol voor eenvoudige lezers uiteen te zetten, heeft onze Hollander zich daar niet in kunnen denken. Zijne wezenlijke fout is, dat hij de projectie van de kaart niet begrepen heeft. Daardoor is wat recht in het oosten lag naar het noord-oosten geraakt, wat in het westen lag, naar het noordwesten, en wat in het noordwesten lag, recht in het noorden met noordwaarts-wending van dat wat de westkant moest zijn. De afbeelding van Waldseemüller's Noordamerica hiervóór (blz. 53) gegeven, en ook die van Engeland en de Nederlanden doet dit bij vergelijking met de Hollandsche kaart duidelijk zien. Engeland en de Nederlanden naar Waldseemüller. Uit blad 6 van de wereldkaart van 1507.
De bedoeling van dit betoog is natuurlijk niet, de fouten van het werk weg te redeneeren. Wij moeten echter zorgen, niet alleen die | |||||
[pagina 59]
| |||||
fouten op te merken, maar trachten, al wat we als eigenaardige trekken van den kaartmaker kunnen aanwijzen gezamenlijk te overzien, om zoodoende tot een juist begrip van het werk en tot een nadere kennis van den man te komen. Daartoe dienen we vooral te letten op de opzettelijke afwijkingen, op de toevoegingen door den copiïst aangebracht. Deze zijn in verhouding zeer weinig talrijk. Eer we er echter toe overgaan, ze aan te wijzen, moeten we op de meedeeling van den uitgever onze aandacht vestigen. Jan Seversz., de Leidsche uitgever van de Hollandsche kroniek heeft reeds in 1514 d.i. drie jaren vóór de uitgaaf van dat boek, deze kleine kaart doen drukkenGa naar voetnoot1). We mogen dus aannemen dat zij reeds afzonderlijk in den handel was, eer zij in de Kroniek werd ingevoegd. Daar een foliant van zoo grooten omvang echter niet in een ommezien geschreven en gedrukt wordt, is het ook wel zeker dat het boek in 1514 al in de maak was. Twee dingen zijn dus mogelijk. De uitgever kon de kaart van Waldseemüller in handen gekregen hebben en die op eigen gelegenheid door een teekenaar en houtsnijder hebben laten copieeren, en eerst later op de gedachte zijn gekomen de dus ontstane kleine kaart ook ter illustratie van de kroniek te gebruiken. Maar het is ook denkbaar dat de kaart met het boek in het plan van schrijver en uitgever van het begin af een geheel uitmaakte. Waar we op de eigenschappen en eigenaardigheden van den kaartmaker onze aandacht vestigen, moeten we dus vooral opletten, of er tusschen zijn werk en dat van den kroniekschrijver eenige innerlijke samenhang is. Op 't eerste gezicht is men licht geneigd deze gedachte te verwerpen, daar immers de kaart vooral bedoelt de nieuwe geografische gegevens aan de lezers mee te deelen, terwijl de kroniek de geschiedenis van de wereld van Adam af, en verder geleidelijk die van de Nederlanden en vooral van Holland tot op Karel den Vijfde behandelt, maar van de nieuwe wereld met geen woord rept. Maar daarbij moet men toch op de mogelijkheid bedacht zijn, dat juist de kaart, die inlichting geeft over hetgeen in den tekst van de kroniek niet ondergebracht werd, een geschikte toevoeging tot dien tekst kon worden geacht. En dan, voor de kaart kon men toch niet volstaan met een teekenaar | |||||
[pagina 60]
| |||||
en houtsnijder; men had er iemand voor noodig die begrip had van geografie, dus ook van geschiedenis. En men moest iemand hebben, die Latijn kende; hoe zou het anders mogelijk geweest zijn uit hetgeen op het uitvoerige voorbeeld stond, een keus te doen, en alles juist te redigeeren. En dit laatste is gebeurd; de inschriften op de kaart zijn in behoorlijk Latijn gesteld, en dat vaak in kleine redactieafwijkingen van het voorbeeld. Eene correctie, op twee plaatsen aangebracht, is teekenend: Caput viridum schrijft Waldseemüller, en onze Hollander corrigeert caput viride; en bij de Kaap de goede hoop wordt eveneens distat miliaria 16000 a capite virido veranderd in: a capite viridi. Welnu, als onze Leidsche uitgever een latinist noodig had, tot wien zou hij zich dan eerder wenden, dan tot den geleerden kloosterling die de kroniek onder handen had? Dit was, zooals in een exemplaar van een lateren druk door een oude hand is aangeteekend, en zooals sedert op grond van andere getuigenissen is aangetoond, ‘Cornelius Aurelius van der Goude, de schoolmeester in zijn leven geweest van den grooten Erasmus.’ Een tijdgenoot Jan van Naeldwijck noemt hem ‘Cornelius van Lopzen regulyer, een poeta ende vernuft man,’ en zegt dat hij ‘daer voel in ghetranslateert heeft uut den Latijnen in Duytsch uut de cronijck die Wilhelmus van der Gou ghemaect heeft.’Ga naar voetnoot1) Welnu, lag het dan voor den uitgever niet voor de hand zoo iemand ook het maken van de kaart op te dragen? Of is het niet misschien a priori nog waarschijnlijker, dat juist van zoo'n man de gedachte is uitgegaan, met de Kroniek de wereldkaart aan het publiek te geven? We moeten dus het boek zelf inzien, of het weinige dat daar over de wereldgeografie gezegd wordt eenige overeenkomst of verwantschap vertoont met het werk van onzen kaartemaker. Reeds dadelijk in het 5e Capittel komt de verdeeling van de wereld ter sprake. Noe als voerseit is hadde 3 sonen inder arken, als sem cham ende iaphet ende van desen quamen 72 nacien ende geslachten. Ende dese hebben die gansse werlt beseten elck als sijn vaderlick erve. Die werlt is gedeelt in drien percelen ende delen, als asien, affriken ende europen. Asien is dat groetste wijtste ende breetste, ende is die een helft vander gansser werlt ende begint an die noortside vander rivier tanays, ende an die suijtside vander rivier nylus streckende opwarts tot int oeste, ende dit deel heeft Sem noes outste soen beseten, ende van hem sijn gecomen 27 geslachten die hem bi lancheden van tiden over al dit lant van asien verspreit ende gestroiet hebben, na dat si vermenichvoudichden inden volcke. Dat | |||||
[pagina 61]
| |||||
ander deel affriken is dat rijckste, ende is dat derden deel vander werlt, ende begint van der riviere nylus streckende weestwert in dat atlantich meer bi hercules colomnen ende dit deel heeft cham noes ander soen beseten, ende van hem sijn gecomen 30 geslachten die oec bi langen tijden wt menichvoudicheit hem int affrijcsse lant verspreit ende gedeelt hebben. Ende also dese twe delen geleghen sijn op gheensijdt meer ende verde van ons, ende ons oncondich sijn, daerom en wil ic niet veel daer of scriven wanttet te lange vallen soude ende tot onser materie ende propoeste niet en dient......... Men ziet, deze indeeling van de wereld is de classieke. De Tanais (Don) als grensrivier tusschen Azië en Europa, de Nijl als grens tusschen Azië en Africa vindt men reeds bij de oudste schrijvers; ook Waldseemüller kende deze opvatting, blijkens zijne Introductio. Maar op de groote kaart heeft hij de beide rivieren geteekend zonder eenige aanduiding van deze beteekenis. En de zuilen van Hercules heeft hij er in 't geheel niet op aangegeven. Onze Hollandsche kaartmaker heeft juist deze drie opgaven op zijne kaart gezet: tanijs fl. dividens asiam ab europa, nilus fl. dividens asiam ab aphrica, en westelijk in de zee - het lijken wel eilanden - de columne herculis, die ook op de kaart van Waldseemüller niet zijn aangegeven. Hieruit mogen we al wel bijna met zekerheid besluiten tot eenheid in het plan van de kroniek en de kaart. Opmerkenswaard is in de aangehaalde woorden nog de motiveering van des schrijvers verder stilzwijgen over Azië en Africa, omdat ‘dese twe delen geleghen sijn op gheensijdt meers ende verde van ons, ende ons oncondich sijn’. Verklaart deze gedachtengang ook niet, dat de kroniekschrijver de nieuwe wereld, die toch voor de geschiedenis van Holland nog in 't geheel geen belang had, geheel heeft weggelaten? Van Europa daarentegen worden de landen wel opgenoemd. ‘Die eerste provincie is ghenoemt Scithien ghelegen in asien, ende wt dit scithien in europen sijn die hollanders wt ghesproten, dwelc heetmen oec Sarmatien of ruijssen.’ Deze eenigszins verwarde opgaaf is merkwaardig met 't oog op onze kaart. Waldseemüller geeft, zooals we zagen, drie Scithia's, alle in Azië, en twee Sarmatia's, in Azië en in Europa; onze Hollandsche kaart volgt hem hierin, maar zet bovendien - en dit komt met de kroniekmededeeling overeen - beide malen russia er bij. En ook verder in Europa geeft onze cartograaf eene reeks van namen die bij Waldseemüller niet staan, maar die bijna alle in de Hollandsche Kroniek vaak voorkomen; ik noteerde: littuania, swavia, brandeburga, iuliacum, montis, monasterium, | |||||
[pagina 62]
| |||||
clivis, leodium, traiectum, zelandia - met zorg als eiland geteekend -, hanonia - eene reeks toevoegingen die, zoo er nog twijfel mocht bestaan, wel bevestigen dat werkelijk de Hollandschekroniekschrijver de maker van de kaart moet zijn. Terwijl hij in de Nederlanden meer gaf dan zijn voorbeeld, ging hij met Engeland omgekeerd te werk. Hij deed een zeer sobere keus uit het rijke materiaal, maar deze keus zelve is weer karakteristiek. Vooreerst geeft hij de landnamen ybernia, anglia, scotia en de hoofdstad londinum; maar daarnaast slechts drie namen: de oude bisschopszetel excestria, de vermaarde, sinds de 5e eeuw door tallooze pelgrims bezochte mons s. michaelis, en ten westen van Schotland op een noordwaarts uitstekende landtong hoylandia. Dezen laatsten naam heeft hij op het voorbeeld gelezen, hoewel er heel iets anders staat, nl. novantum pr., aan Ptolemaeus ontleend - maar het staat er, zooals men op het facsimile (blz. 58) zien kan, onduidelijk, en zoo kon onze geleerde schrijver meenen, er een naam in te herkennen, waarmee hij vertrouwd was; immers Gilbertus de hoilandia was algemeen bekend als de voortzetter van de Sermones in Cantica canticorum van den H. Bernardus. Hoiland is in werkelijkheid een landschap in het zuidoosten van Engeland, het Fen-district. Weer naar het vasteland teruggaande, merken we eene fout op, die kaart en kroniek gemeen hebben: ‘Belgica wert besloten metten rivieren vander Seine, rone, ende den rijn’ zegt de kroniek (fol. 4 verso), en de kaart zet ook den naam rodanus fl. aan den bovenloop van de Seine. De Oostzee wordt op de kaart in afwijking van het voorbeeld baltheum genoemd, en juist deze naam wordt ook in de Kroniek gebruikt (fol. 9 verso, fol. 12). Ook in andere landen zijn namen toegevoegd, die den Hollandschen kaartemaker als een belezen man doen kennenGa naar voetnoot1); karakteristiek voor den Hollandschen kroniekschrijver schijnt mij nog de in Egypte bijgevoegde naam damiata. Den naam van Caïro, door Waldseemüller alleen als Babylonia aangeduid, heeft hij, in overeenstemming met reisverhalen verduidelijkt door de toevoeging vel cayrum, evenals hij bij de insule fortunate den dubbelen naam schreef: insule canarie vel insule fortunate, en bij het eiland Candia: creta vel candia. In Egypte is nog door hem bijgevoegd de mededeeling: thebais in hac heremo fuerunt monachi et heremite degentes; alweer ken- | |||||
[pagina 63]
| |||||
merkend voor den geleerden kloosterling, die natuurlijk de ‘Vitas patrum’ door en door kende. Dat hij de kaart niet dom nateekende, maar begreep, toonen ook de twee op een andere plaats dan op het voorbeeld geplaatste mededeelingen over afstanden, nl. bij Capo verde: distat a bona speransa 16000 miliaria, en in het rijk moabar in het verre Indië: veniunt in 10 diebus ad madagascar et vix in 3 mensibus redeunt. Nog karakteristieker voor den kroniekschrijver is wel de bijvoeging van jaartallen, die het voorbeeld niet had. Het jaartal 1472 op de Kaapverdische eilanden is aan Waldseemüller ontleend, maar nieuw zijn deze dateeringen: Anno 1494 als jaartal van de ontdekking van Zuid-America op last van den Koning van Spanje, dien hij uitvoeriger dan zijn voorbeeld betitelt als rex castelle, hispanie et aragonie. Hoe hij aan dit jaartal komt, kan ik niet aanwijzen. A0 1497 driemaal als ontdekkingsjaar van Noord-America, van Isabella en van Spagnola. Dit is het jaar van de eerste reis van Vespucci, door Waldseemüller tegelijk met de kaart uitgegeven; onze kroniekschrijver heeft dus denkelijk te haastig geconcludeerd, dat men dat jaar nu als het ontdekkingsjaar, niet alleen van het vasteland in het noorden, maar ook van de eilanden mocht beschouwen.
Waaraan de kaartmaker elk van deze jaartallen ontleend heeft kan ik niet aangeven, maar dat hij er op uit was, ook de nieuwste gegevens ter kennis van zijne lezers te brengen, blijkt duidelijk. De Portugeesche expeditie naar de aurea chersonesus (Malakka) was een feit dat grooten indruk maakte ook in Spanje, waar men vreesde dat de kleine nabuur zich een te groot deel van de wereld ging toeëigenen. De vermelding op deze kaart van 1514 is een krachtig bewijs van de activiteit van onzen Hollander. We mogen dus - om kort te resumeeren - onze kaart wel als een werk van den Hollandschen kroniekschrijver beschouwen. En we mogen er weliswaar geen meesterwerk van kunst, noch een geografisch standaardwerk in zien, maar wel een wetenschappelijke uitgaaf die voor den tijd, waarin ze in het licht kwam en voor het land, waar ze ontstond, van beteekenis was. Met de kroniek die het eerst in de volkstaal de wereldgeschiedenis, en meer in 't bijzonder de geschie- | |||||
[pagina 64]
| |||||
denis van Holland aan de burgerij meedeelde, bracht deze kaart evenzeer in ruimen kring kennis van de geografische wetenschap, zoowel van de oude ptolemaeische, als van die der nieuwe en zelfs der allernieuwste ontdekkingen. | |||||
De latere veranderingen in de kaart.We hebben de kaart, zooals in den aanvang reeds meegedeeld is, behalve in den staat, waarin zij hier is gereproduceerd, nog in twee latere staten. Eerst zijn eenige veranderingen in de kaart zelve aangebracht. Deze gewijzigde kaart vindt men in een der exemplaren van de kroniek, die het St. Willebrorduscollege der Jezuieten te Katwijk bezit. Daarna is het colophon met jaartal, plaats en adres van den uitgever uit het houtblok gestoken, en vervangen door het gedrukte adres van Jan Seversz. den kreupele te Amsterdam. In dezen staat vindt men de kaart in het Britsch Museum, en in facsimile in Het Boek 1912. De reeds vroeger aangebrachte veranderingen in de kaart zelve kan men op dat facsimile natuurlijk zeer goed bestudeeren. Het zijn de volgende. 1o. De Tanais, de grensrivier tusschen Azië en Europa, loopt op onze kaart, in eenige wendingen van de zee van Asow naar de Oostzee. De teekenaar of de houtsnijder heeft hier twee rivieren, die van de riphei montes naar oost en west vloeiden, tot eene doorloopende gemaakt. Dit is hersteld door het uitzagen van een groot stuk uit het houtblok, en het invoegen van eene gewijzigde teekening. Deze is erg grof, de namen zijn er eenigszins anders weer ingezet met leelijke grootere letter. De westelijke rivier is geheel verdwenen, evenals een andere rivier die ten noorden van de riphei montes naar het westen stroomde. De naam littuania staat veel lager dan te voren, terwijl van den vroegeren naam sporen overgebleven zijn, en van den naam are alexandri is het eerste woord verloren geraakt. 2o. Tracia met constantinopolis is nieuw gesneden, nauwelijks verbeterd, al staat nu de stad iets lager. De namen zijn veel grooter en grover; van den ouden naam constantinopolis is bovendien een gedeelte blijven staan. 3o. De naam Swavia tusschen Oostenrijk en Hongarije is weggesneden, zeker omdat Swevia meer naar het westen voldoende werd geacht. Een stuk van den aanvangsletter is blijven staan. 4o. De verkeerde teekening van de Rhône als bovenloop van de Seine is zoo goed mogelijk verbeterd. Daarbij is de geheele Seine | |||||
[pagina 65]
| |||||
verloren gegaan, en van den naam Gallia de uitgang. Daarentegen heeft de Loire, liger fl., nu een naam gekregen, en zijn ook bij de oostelijke Pyreneën een paar namen, zeer slecht leesbaar, bijgeschreven. 5o. De Nijldelta, die op de oude kaart geheel door de zee verzwolgen was, is er weder aan ontwoekerd; ook hier zijn de namen bijna onleesbaar aangebracht. 6o. Het eiland S. Thome in de Golf van Guinea is door aanvulling van een diepen inham, die er niet behoorde, dichter bij den werkelijken vorm gebracht. 7o. De mons S. Michaelis in het westen van Engeland is door een dubbele streep van het verdere land gescheiden, zeker om - op zeer onbeholpene wijze - aan te duiden dat het heiligdom op een eigen eilandje ligt. Met al deze veranderingen zijn dus zakelijke verbeteringen aangebracht, maar als houtgravure is de kaart, die toch als kunstwerk niet zeer hoog staat, er niet fraaier op geworden. Wilden we de opvatting van Mej. Ruys aannemen, dat de kleine wijzigingen in enkele bladen van de Kroniek aangebracht, niet meer het werk zijn van den uitgever Jan Seversz. maar van den Antwerpschen drukker die in 1530 een vervolg op de Kroniek in 't licht gaf, dan zouden we de vraag moeten stellen of ook deze veranderingen in de kaart misschien door hem zijn gemaakt. Evenwel, het geheele hiertoe strekkende betoog is uiterst zwak. Die wijzigingen zullen veeleer gedurende het afdrukken van het omvangrijke werk aangebracht zijn, doordat enkele drukvormen uiteengevallen waren, of houtsneden intusschen voor iets anders waren gebruikt. En wat de kaart betreft, is er niets tegen de veronderstelling dat de fouten al spoedig ontdekt zijn, 't zij door den auteur of door anderen, en dat men verbetering wenschelijk vond. Over de latere verandering van het drukkersadres kunnen wij kort zijn, daar we over de Amsterdamsche uitgaaf vroeger uitvoerig gehandeld hebben. Opmerkelijk is het, dat deze primitieve kaart nog omstreeks 1535 een herdruk met vernieuwd adres werd waard geacht. Trouwens Amsterdam was op wetenschappelijk gebied achterlijk, en de cartografie zelve was nog niet veel vooruitgegaan. Weinige jaren later zouden mannen als Cornelis Anthonisz. en Jacobus van Deventer in de Nederlanden op dit gebied een zoo geheel nieuw leven brengen, dat voor kaarten als die van de oude kroniek moeielijk meer plaats kon zijn. Wel zou men verwach- | |||||
[pagina 66]
| |||||
ten, dat in de latere uitgaven van de kroniek een nieuwe wereldkaart de plaats van de primitieve zou hebben ingenomen, maar dit is niet geschied. In die latere drukken met de voortzettingen van Ellert de Veer, tot die van 1595 incluis, vindt men wel steeds de meedeeling herdrukt over de ‘figuer’ die kennis van landen, zee, rivieren en bergen zal brengen, maar er volgt geene kaart.
Als resultaat van de bestudeering van de kaart mogen we vaststellen dat zij op tweeërlei gebied ons inzicht in de ontwikkelingsgeschiedenis van de Hollandsche wetenschap belangrijk uitbreidt. Vooreerst hebben we hier het begin van de Hollandsche cartografie gevonden. Zeker zijn er wel vroeger hier te lande reeds kaarten gemaakt, maar we kennen daarvan niets, en bovendien betreft het dan toch denkelijk alleen geteekende kaarten die voor gebruik van bepaalde kringen dienden. Hier hebben we eene kaart die in groote oplaag en zeker voor geringen prijs verspreid is, en die, hoe primitief ook, toch volstrekt niet als dom of waardeloos werk mag worden veracht, maar die integendeel de nieuwste geografische wetenschap in overzichtelijke gedaante onder de oogen van het publiek bracht - voor een eersteling op een te voren niet beoefend gebied al een heel merkwaardige uitgaaf. In de tweede plaats leeren we een man van beteekenis onder onze Nederlandsche humanisten weer beter kennen. Molhuysen heeft ons voor enkele jaren Cornelius Aurelius als zoodanig geschetst, hij heeft hem ons geschilderd als een kenner der klassieken, als een verdienstelijk Latijnsch dichter, en verder als ‘een zelfstandig onderzoeker en een man met een gezond oordeel, die den drang naar weten van den tijd waarin hij leefde heeft gevoeld en het zijne heeft gedaan om aan de behoeften daarvan te hulp te komen.’ Van zijne werken is heel wat bewaard, maar het meeste ‘zoude thans weinig belangstelling ondervinden.’ Maar wat hij zelf nooit noemt, wat hij waarschijnlijk, als geschreven in de volkstaal en voor het niet geletterde publiek, het minst hoog stelde, zijne Hollandsche kroniek, is ten slotte juist zijn voornaamste werk; eeuwen lang heeft het aan onze voorouders geschiedenis geleerd. En dit werk rijst in waarde, nu we de kaart er bij kennen. We zien den geschiedschrijver er tevens op uit, om zijn publiek van de geografie op de hoogte te brengen, om den menschen de resultaten van de groote ontdekkingen der laatste jaren te toonen.
C.P. Burger Jr. |
|