Het Boek. Jaargang 5
(1916)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 1]Nederlandsche vertalingen der Moralia van Plutarchus I.Terwijl van de Levens van Plutarchus al in den aanvang der 17e eeuw, zij 't ook niet regelrecht uit het Grieksch, een volledige Nederlandsche vertaling verscheenGa naar voetnoot1), is aan de zoogenaamde Moralia, zijn ethische geschriften, ten onzent nimmer een dergelijke eer te beurt gevallen. Anders is hun lot bv. in Frankrijk geweest. Reeds in de 16e eeuwGa naar voetnoot2) leverde Amyot er een complete bewerking van; te zamen met de vroeger verschenen vertaling der Vitae is Amyots beroemde Plutarque een zelfstandig onderdeel der Fransche letterkunde geworden. Het is de verdienste van prof. Hartman, door zijn voor eenige jaren (1910, 2 vol.) verschenen omvangrijk werk ‘de Avondzon des Heidendoms’, dat binnen korten tijd (1912) het succes van een herdruk beleefde, de zedenkundige geschriften van Plutarchus nader te hebben gebracht tot ons groote publiek, welks belangstelling in ethische vraagstukken sinds den aanvang der 20eeeuw in niet geringe mate is gestegenGa naar voetnoot3). Prof. Hartman heeft in dit boek het grootste deel der Moralia besproken en, naast de vertaling van talrijke capita selecta uit verschillende geschriften, een negental verhandelingen in hun geheel in modern Nederlandsch weergegeven. ‘Een Hollandschen Plutarchus’ - zooals het boek niet geheel te recht is genoemdGa naar voetnoot4) - bezitten wij nog niet. Men mag natuurlijk de vraag stellen of tegenwoordig wel iemand, die het Grieksch zoo beheerscht en zoo uitnemend philologisch geschoold is als de Leidsche hoog- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||
leeraar om op een zelfstandig standpunt te staan tegenover de vele moeilijkheden, die de overgeleverde text den vertaler in den weg legt, over den tijd zou kunnen beschikken voor een overzetting van alle - niet minder dan 78 - verhandelingen benoodigd. Plannen tot een dergelijke onderneming hebben al in vroegere tijden bestaan. Reeds de oudstbekende vertaler, C.A. Boomgaert, die in het begin der 17e eeuw leefde, beschouwde zijn vertalingen van enkele stukken als voorlooper tot een vertaling van het geheel, waartoe hij anderen hoopte op te wekken (vgl. ben. p. 6). Verder vatte de thans bijna geheel vergeten rector der Latijnsche scholen te Enkhuizen, Cornelis Groen (geb. 1796, gest. 1827), het denkbeeld op om naast de - ook nu nog - laatste algeheele overzetting der Vitae - die van Wassenbergh en Bosscha -, welke in de boekenkasten der groot- en overgrootvaders van het tegenwoordige geslacht prijkte (13 vol. 1789-1810, 2e dr. 1825-1829), als pendant te stellen de gezamenlijke Moralia, direkt uit het Grieksch in het Nederlandsch overgebrachtGa naar voetnoot1). Aan dit plan gaf hij zelfs een begin van uitvoering door in 1823 als boek uit te geven: ‘Plutarchus over het verwijl der goddelijke straffe’ en door verder vóór- en nadien in tijdschriften van die dagen vertalingen van andere dergelijke Plutarchea te doen opnemen. Helaas heeft een vroegtijdige dood zijn voornemens verijdeld. Zoodoende bestaan er in het Nederlandsch slechts afzonderlijke vertalingen van verschillende stukken, ongeveer van een derde van het geheele werkGa naar voetnoot2). Slechts sommigen stukken viel meermalen een bewerking ten deel. Eerst met Groen krijgen wij vertalingen onmiddellijk uit het Grieksch; wat vóór hem in de 17e eeuw verscheen, waren, gelijk wij beneden zullen aantoonen, slechts indirecte of zelfs dubbel indirecte bewerkingen. Dat er reeds in de 17e eeuw Nederlandsche vertalingen der Moralia bestonden, is merkwaardigerwijze eerst omstreeks het midden der 19e eeuw door aanwinsten der Leidsche Bibliotheek en later ook door die der Amsterdamsche bekend geworden. De Tielsche rector P.H. Tijdeman, die in 1839 een ‘Lijst van Nederlandsche vertalingen van Grieksche schrijvers’Ga naar voetnoot3) publiceerde in de ‘Symbolae Lite- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||
rariae’ vol. III Ned. gedeelte p. 35-47, kende (p. 44) evenmin als zijn bronnenGa naar voetnoot1), andere vertalingen dan die welke sinds Groens optreden het licht hadden gezien; ook bij Graesse (1864 vol. V. 365) vindt men onder de Ned. Plut.-vertalingen geen anderen titel dan die van Groens vert. van ‘de sera numinis vindicta’Ga naar voetnoot2). Behalve Leiden en Amsterdam bezit volgens mij verstrekte inlichtingen geen onzer voornaamste bibliothekenGa naar voetnoot3) een exemplaar eener 17e eeuwsche Moralia-vertaling, zoodat onze kennis op unieke of bijna unieke boekjes berust, waarvan één bovendien alleen in een nadruk den strijd om het bestaan heeft weten vol te houden. Veilig mag men aannemen, dat andere vertalingen spoorloos verdwenen zijn; wellicht houden zij zich nog schuil in particuliere verzamelingen of bibliotheken van lageren rang. Waar dit onderwerp nog nimmer bewerkt isGa naar voetnoot4), is het nu mijne bedoeling hier op te sommen, in hun onderling verband te bespreken en vooral aard en oorsprong vast te stellen van alle vóór Hartman verschenen vertalingen, die ik op het spoor heb kunnen komen. Een lijstje van de vertalingen van alle verhandelingen, die volledig in onze taal zijn overgebracht, zal dit artikel besluiten. De stof heb ik aldus ingedeeld:
N.B. Het Romeinsche cijfer achter den titel van iedere verhandeling duidt het deel aan der laatste texteditie der Moralia (ed. Bernardakis, Leipz. Teubn. 1888-1896, 7 vol. [vol. VII alleen de fragmenta]), waarin de verhandeling voorkomt; het gewone cijfer wijst op de plaats, die het stuk in de gebruikelijke, echter niet genummerde, - ook door Bern. behouden - volgorde der stukken in neemt. De genummerde lijst vindt men niet bij Bern. zelf (wel I p. VIII een afwijkende, naar een der handschriften), maar bijv. in de folio-ed. van Xylander na de voorrede. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||
A. Zeventiende-eeuwsche vertalingen.
1. Op de oudste bekende vertaling gaat terug: PLVTARCHVS | Van de rust des | GHEMOEDTS: | Ende van 't nut datmen uyt sijne | Vyanden mach hebben. | In 't Nederlandtsch nu cortelijckGa naar voetnoot1) over | geset/door C.A. B[oomgaert]Ga naar voetnoot2). | Volgen noch Catoos Koppel-dich- | ten Liedts-gewijse. Boekdrukkersmerk. Tot Dordrecht, | Voor Marten de Bot, Boeck-verkoo- | per, woonende teghen over de | Vriese-straet, in de nieuwe | Kerck-Bybel: 1644.12o. VI p. + 78 p.P. 77: Ter Govde | By Matthijs Perfect, Boeck-drucker op de | Gouwe in 't Swaert 1644. Den naam van C.A. Boomgaert zoekt men tevergeefs bij v.d. Aa, Frederikse en v.d. Branden en dergelijke werken. Hij schreef een geruimen tijd vroeger dan men uit de dateering van ons boekje zou opmaken. Want men heeft hier te doen met een nadruk. Spieghel († 1612) dichtte reeds op deze vertaling van ‘sijnen Vrundt K.A. Bogerd’ een gedicht, dat op p. V is meegedeeld en ook te vinden is in Wetsteins uitgave (Amst. 1694) van Spieghels Hertspieghel p. 110. Hier leest men o.a.: Doch vint men ooc behulp uyt wel-versochte boeken, Een eigenaardigheid in den Cato (‘Catoos zede-vorms koppel- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gedichten verduytscht Lietsgewijze’)Ga naar voetnoot1) stelt ons wellicht in staat de oorspronkelijke uitgave nog vóór 1605 te dateeren. Doordat Boomgaert de voorredenen van het 2e, 3e en 4e boek onvertaald liet, ontbreekt bij hem de spreuk, waarmee het 3e boek begint, maar die vóór Scaligers 2e editie van 1605 te midden der voorrede van het 3e boek gelezen werd (zie o.a. ‘Het Boek’ III. 1914 p. 229 vg.); alle latere 17e-eeuwsche in ons land verschenen uitgaven en vertalingen zijn van Scaliger afhankelijk (edities: 1626, 1635, 1646Ga naar voetnoot2) en Opitz Amst. 1646, vertaling van Ampzing 1632 en Rusting 1685) en daarin staat de spreuk op haar plaats. Of Scaligers 2e uitgave is Boomgaert onbekend gebleven - en dat is bij den opgang die zij maakte niet zeer waarschijnlijk -, òf, en dit is aannemelijker, Boomgaert vervaardigde zijn Cato- en dus ook zijn Plutarchusvertaling reeds vóór 1605.Ga naar voetnoot3) Had reeds Erasmus een aantal der ethische geschriften van Plutarchus in ons land in een Latijnsche vertaling verbreid, Boomgaert is | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||
waarschijnlijkGa naar voetnoot1) de eerste, die eenige verhandelingen door een Nederlandsche vertaling algemeen toegankelijk heeft trachten te maken. Men zou dit althans vermoeden op grond van wat ‘Bogaert aen sijnen vriendt I.V. Stapelen’ in de voorrede schrijft: ‘.... waer door ick oock niet hebbe konnen laten uwer liefden toe te eygenen mijne laetste onlede ghehadt in 't oversetten van eenige stucxkens uyt de zedelijcke Philosophye van den lofwaerdighen ende seer sin-rijcken Plutarchus van Cheroneen, die my oyt so heeft behaeght boven andere Schrijvers...., dat my een lust is gheweest hem ghemeen te maken door den druck, niet connende ghedooghen dat desen besten Schrijver in onse tale dus stom soude blijven: Dies ick de vrijmoedigheydt heb ghenomen hem openbaarlijck in onse tale van De rust des gemoedts, ende nut diemen mag hebben uyt sijne vyanden, te laten spreken tot een proeve ende verbeteringhe van de ghene die bequamer zijnde door der talen kundschappe ende ledige tydt, die in 't vertalen van alle de stucken van desen treffelycken Autheur het Vaderlandt sal mogen te dienst besteden: So in andere spraken loffelijck gedaen is.’ Duiden niet de aangehaalde woorden ‘tot een proeve ende verbeteringhe van de ghene die bequamer sijnde door der tale kundschappe’, in verband met hetgeen hij iets verder als het doel zijner vertalingh aangeeft ‘om met dese slechteGa naar voetnoot2) oversettinghe (maer kostelijckGa naar voetnoot3) en veel nader stoffen nuttigheydt ende achtbaerheydt des Autheurs) nu in dit weijnigh mijnen naesten te dienen tot henluyder verbeteringe’ er misschien reeds op, dat Boomgaerts vertaling er eene is uit de tweede hand, en wel uit ‘andere spraken’ waarin Plutarchus reeds ‘loffelyck’ vertaald was? En wanneer wij ons aan het lezen en vergelijken zetten en dan bemerken, dat hij ergensGa naar voetnoot4) het Grieksche woord οἰκεῖοι met ‘ouders’ in plaats van met ‘bloedverwanten’ weergeeft, vermoeden wij reeds uit welken hoek de wind waait. Slaan wij nu Amyot op, dan vinden wij werkelijk op de bewuste plaats het gevaarlijke woord ‘ses parens’ en bij voortgezette vergelijking met het Fransch constateeren wij, dat hij doorgaans afhankelijk is van Amyot en den Griekschen text volstrekt niet | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||
heeft gekend. Terwijl beneden bij no. 3 Boomgaerts vertaling van den aanhef van ‘de rust des gemoeds’ is gesteld in vergelijking met die van Glazemaker, die diens vert. weer tot grondslag van de zijne heeft genomen, volgt hier vergeleken met Amyot Boomgaerts overzetting van het begin van het andere tractaat. Hoe diens met nauwkeurige weergave van het Gr. gepaard gaande omslachtigheid haar weerklank vindt in het NederlandschGa naar voetnoot1), hoe misvattingen van het Fransch niet uitblijven, hoe een verwording, ja zelfs onbegrijpelijkheid van het verband ontstaat, is door enkele aanteekeningen toegelicht.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hoezeer uit deze vergelijking blijkt, dat Boomgaert met verwaarloozing van het Grieksch de vertaling van Amyot tracht te reproduceeren, een afwijking ten opzichte van het Fransch wijst weer op een nauwere relatie tot het origineel. Ik moet hier het Gr. even aanhalen: ‘καὶ τοῦ Ξενοφῶντος ἀκηκοέναι μὴ παρέργως εἰπόντος , ook naar Xenophon niet onverschilligGa naar voetnoot1) moet luisteren, die zegt,’ eveneens Amyot: ‘et diligemment écouter ce que dit X.’, terwijl daarentegen in de Ned. vert. door een andere verbinding der woorden de zin verkregen wordt: ‘ende X. te hooren, die niet te vergeefs en seyt.’ Willekeurige omzetting van den Fr. text is buitengesloten: dat bewijst de overeenkomstig negatieve | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||
uitdrukking der gespatieerde bijwoordelijke bepaling in het Gr. en bij Boomgaert tegenover de positieve bij Amyot. Gesteld dat de constructie der woorden in de Ned. vert. juist ware, zou men dan μὴ παϱέϱγως λέγειν in dit verband als ‘iets niet te vergeefs zeggen’ verklaard hebben, of niet veeleer - wat 't hoogstens alleen zou kunnen beteekenen - ‘niet zonder reden, niet zonder goeden grond’? De brave Boomgaert is hier natuurlijk gestruikeld niet over het Grieksch, evenmin over het Fransch, - maar over de gevaarlijke Latijnsche uitdrukking: non (haud) frustra, die beide beteekenissen in zich vereenigt, de alledaagsche, die hij neerschreef en de minder gebruikelijke, die hij zich niet herinnerde. En wanneer wij dan de oude Latijnsche vertalingen van het tractaat de cap. ex inim. ut. deswege raadplegen en inderdaad in een dezer de gepostuleerde uitdrukking en nog wel in den vermelden samenhang aantreffen: ‘atque illud animadvertat, haud frustra dictum a Xenophonte’, en verder er op letten, dat de bewuste vertaling van niemand anders is dan van Erasmus, dan is dit een bewijs, dat Erasmus naast Amyot bij de vertaling van dit geschrift tot vraagbaak heeft gediend. Andere afwijkingen van het Fr. blijken dan eveneens onder den invloed van Erasmus, ja zelfs door combinatie van diens vertaling met die van Amyot te zijn ontstaan, gelijk dat boven in de aanteek. is aangegeven. Staat een enkel maal een gemeenschappelijke afwijking bij Amyot, Erasmus en de Ned. vert. tegenover den Gr. text, dan is dit een gevolg hiervan, dat reeds Amyot, ondanks zijn textkritische Plutarchusstudie, af en toe zijn Latijnsche voorgangers heeft geraadpleegdGa naar voetnoot1). Het is nu a priori reeds waarschijnlijk, dat Boomgaert ook voor de eerste verh. ‘van de rust des ghemoeds’Ga naar voetnoot2) naast Amyot een vertaling in het Latijn bij de hand heeft gehad. En inderdaad brengt een nauwkeurige vergelijking van den Griekschen, Franschen en Nederlandschen text eigenaardigheden in Boomgaerts vertaling aan het licht, die alleen in het gebruik maken van een andere bron nevens Amyot hun grond vinden. Eén geval. In den aanvang van hfdst. 6 lezen we een eenvoudigen zin, die letterlijk aldus luidt: ‘daarin moet men dus zich in de eerste plaats oefenen (ἀσκεῖν) en daarop zich toeleggen (μελετᾶν) enz.’, vgl. Amyot: ‘c'est donc le | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||
premier point auquel il se faut duire et exerciter.’ Hoe komt Boomgaert hier nu aan den zin (p. 9): ‘dit is 't datmen voornemelyck wel overdencken ende naerstelyck oeffenen moet’, die in tweeërlei opzicht van het Fransch afwijkt? Uitsluitend uit een Latijnsche vert. Die van Budaeus (1467-1540) vertoont bijzonder veel gelijkenis er mee: id quod maxime meditandum et multa animi exercitatione laborandum.’ De gelijkstelling van μελετᾶν = meditari verkondigden reeds de oude Latijnsche grammatici, eerst in de tweede helft der 19e eeuw is zij door de taalwetenschap opgegeven. Gebruikte dus Budaeus het Lat. ww. meditari in den zin van exercere, Boomg. vatte het op in de meer gewone bet. overdenken. Dat Boomgaert voor het eene stuk bij Erasmus, voor het andere bij Budaeus, dus bij verschillende vertalers, te rade ging en niet bij Xylander, die in 1570 een Lat. vertaling van alle Moralia geleverd had, moge bevreemdend klinken, maar is toch gemaklijk te verklaren. Van de zeer verschillende Latijnsche vertalingen, die van afzonderlijke stukken der Moralia in de 15e en 16e eeuw het licht zagen, ontstonden in 16e eeuw zelfs verzamelingen: in 1520 werd een kleine te Mainz, in 1541 een grootere van 42 verhandelingen te Bazel uitgegevenGa naar voetnoot1). In de laatste collectie komt inderdaad Budaeus met de tranq. anim. voor, maar de vert. van de cap. util. ex. inim. is van Angelo PolitianoGa naar voetnoot2). Later, in 1572, heeft H. Stephanus drie deelen van zijn Plutarchus-uitgave (13 vol.)Ga naar voetnoot3) bestemd voor de Latijnsche interpretes van alle Moralia; terwijl vele stukken, die reeds in andere Lat. vertalingen bestonden, hier aan de kort te voren (1570) verschenen complete versie van Xylander ontleend zijn en enkele andere Stephanus zelf tot auteur hebben, komen bij een groot aantal toch nog zeer verschillende andere vertolkers aan het woord en daaronder treedt Gulielmus Budaeus weer op met de tranquillitate et securitate animi (vol II p. 47 vgg.), maar nu Erasmus Roterodamus met quo pacto quis efficiat utex inimicis capiat utilitatem (vol. I. p. 148 vgg.). Hiermede is dus verklaard, waarom Boomgaert juist hun Latijnsche interpretatio naast Amyot tot leiddraad heeft gehad.
(Wordt vervolgd). M. Boas. |
|