Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| ||||||||||||||||
[Nummer 5]De eerste druk der Divisiekroniek en de oudste Hollandsche Wereldkaart.Onder nos 1081 en 1082 heeft W. Nijhoff in zijn Bibliographie de la Typographie Néerlandaise des années 1500 à 1540 (3e livr.) twee uitgaven van de Cronycke van Hollandt, Zeelandt en̄ Vrieslant, dez.g. Divisiekroniek, beschreven, die, naar uit zijn aanteekeningen eronder blijkt, niet als een eerste en tweede druk moeten beschouwd worden, maar eigenlijk slechts één zelfde uitgaaf zijn: de eerste druk, in 1517 te Leiden bij Jan Seversz. verschenen, werd n.l. 13 jaar later, in 1530, op nieuw door den Antwerpschen drukker Jan van Doesborch in den handel gebracht maar vermeerderd met een vervolg, dat de geschiedenis van 1517 tot 1530 behandelde, een vervolg dat hij tevens als slot voor een andere kroniek: Van Brabant. Die excellente Cronike gebruikte. Bij een eenigszins nauwkeurige vergelijking van de nog bewaard gebleven exemplaren der Divisiekroniek kwamen enkele bizonderheden aan den dag, die, wat betreft de onderlinge verhouding dezer twee uitgaven, of liever oplagen, en misschien ook voor het leven van den bekenden Leidschen drukker Jan Seversz. van eenig nut kunnen zijn. Bovendien vond ik door deze vergelijking de kaart terug, die als oudste bekende Hollandsche wereldkaart ten zeerste de aandacht verdient. In het geheel zijn mij van de Kroniek 19 exemplaren bekend geworden; mogelijk dat er, ook buiten ons land - en dit laatste niet onwaarschijnlijk - meer exemplaren schuilen. Van de exemplaren die te mijner kennis zijn gekomen bezitten de Bibliotheek van het St. Willebrordcollege der Jezuieten te Katwijk 3, de Univ.-Bibliotheek te Amsterdam 2, de Bibliotheek der Maatsch. van Ned. Letterkunde te Leiden 2 en het Bisschoppelijk Museum te Haarlem 2 exemplaren, terwijl de Univ.-bibliotheken van Groningen, Leiden en Utrecht, de Kon. Bibliotheek te 's-Gravenhage, de Athenaeum-bibliotheek | ||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||
te Deventer, de Provinciale Bibliotheek van Zeeland, de Bibliotheek van het Franciscanerklooster te Weert en van het Bisschoppelijk Seminarie te Warmond, het Stedelijk Museum te Leiden en Mevr, de Wede van Gogh geb. Gijsberti Hodenpijl te 's-Gravenhage ieder één exemplaar bezittenGa naar voetnoot1). Deze 19 exemplaren zou ik in 5 groepen willen verdeelen. Ter identificeering heb ik enkele kenteekenen vastgesteld, volgens welke het gemakkelijk valt de exemplaren bij de verschillende groepen onder te brengen. De groepen onderscheiden zich voornamelijk daardoor, dat de katernen B en C in verschillende exemplaren geheel opnieuw gezet en met andere houtsneden versierd zijn. De eerste omvat de oorspronkelijke oplaag van Jan Seversz., door 6 exemplaren vertegenwoordigd: Univ.-bibliotheek te Amst. en Gron., Mij. der Ned. Lett.,Weert, Katwijk en Mevr. de Wede van Gogh (het laatste door Nijhoff als ‘R. W.P. de Vries’ genoteerd). We vinden voor deze groep de volgende kenmerken: 1o. Op f.i (sign. B1) één houtsneê (± 154 × 147 m.M.), de redding der menschheid door Maria en Jezus voorstellend. 2o. f.ij (sign. B2) houtsneê, Schepping van Eva (±85 × 63 m.M.); op die zelfde bladzijde in het midden, de zinsnede: ‘...ghedenct mijnre// dat ghi mi gemaect hebste als slijck/en̄ heuesmi//ghecleet mit eenre huyt en̄ vlees/ en̄ heuesmi te// samē geset vā beenre...’ 3o. f.vij (sign. C 1) de zinsnede: ‘... nader goddinnen pallas ghenoemt// palladium... En̄ ulixes en̄ diomedes namen dit beelt...’ 4o. f.xij (sign. C 6) de zinsnede: ‘...thof van hollant dat nu// in den haghe is/ mit veel scone castelen en̄ sloten an beiden siden als/ tslot te cleve//...’ Alle zes hebben ze aan het slot een twee-kolommig register van vier bladen, met kleiner letter-type gezet, wat Nijhoff's onzekerheid of het al dan niet door Jan van Doesborch later er aan toegevoegd is, genoegzaam wegneemt: reeds bij de eerste oplaag van Jan Seversz. komt dus het register voor. F.xcijv (sign. R4) in deze exemplaren levert verschil: 5 hebben den tekst (±157 × 146 m.M.) boven aan de bladzijde afgedrukt, daaronder een verzameling van wapens; één, dat te Weert, heeft den tekst (hetzelfde zetsel) in het midden der bladzijde, doch zonder wapens. Opgemerkt zij, dat al deze exx., uitgezonderd dat van Mevr, van | ||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||
Gogh, in meer of minder mate defect zijn. Zoo mist het Amsterdamsche ex. de bladen B1 en B4, dat der Mij. van Ned. Lett. katern A (2 bladen) en blad B 1, 5 en 6 (die in 17de eeuwsche hand zijn bijgeschreven; ook het titelblad is weg en vervangen door een uitgeknipte houtsnee van 3 rijen van 4 Kerkvaders); van het Weertsche ex. (met de inscriptie ‘Soc.tisJesu’) ontbreekt f.xxix (sign. G 1), terwijl bij één der 3 Katwijksche katern B geschonden is. Dit laatste heeft het met de hand geteekende wapen van Otto van GaellenGa naar voetnoot1). Thans de tweede groep, waartoe gebracht moeten worden die exemplaren van Jan van Doesborch, die van Jan Seversz. oplaag nergens afwijken. Onveranderd bracht de Antwerpenaar de Kroniek in den handel; alleen nieuw was het door hem er aan toegevoegde vervolg. De signatuur van dit vervolg ꝗ 1- ⁙ 4 sloot aan bij die der Brabantsche Kroniek, niet bij die der Divisiekroniek. Het drukkersadres van Jan Seversz. en het oorspronkelijke privilegie werd overgenomen: aan het slot van het vervolg zette Van Doesborch zijn eigen impressum. Ook blad B (1-6) wijkt niet af, zooals Nijhoff no. 1082 voor alle exemplaren van Jan van Doesborch veronderstelt. Van deze groep heb ik slechts twee exx. bewaard gevonden, n.1. één te Katwijk en één te HaarlemGa naar voetnoot2); beide hebben op f.xcij vo (sign. R 4) alleen den tekst, geen wapens; ook het register ontbreekt. Overigens zijn beide aan het begin en slot zeer geschonden; in het Katwijksche is katern A met de hand bijgeschreven, zoo ook 4 bladen aan het slot. Zeer wel mogelijk, dat het register aanwezig geweest is, maar later, toen het boek in slordiger toestand geraakte, verdwenen. Het Haarlemsche mist 8 bladen aan het begin en 6 aan het slot. De derde groep vertoont alleen afwijking in katern B. Twee kenmerkende verschillen: de houtsneê op f.ij (sign. B 2) is een ‘Salvator mundi’(± 61 × 59 m.M.). Den genoemden passus op f.ij vonden we hier aldus bekort: ‘... ghedēct// mijnre dat ghi mi gemaect hebste als slijck. ende heues// mi te samen geset van beenre ende aderen’. Slechts één exemplaar is hiertoe te brengen, n.1. het laatste der drie Katwijksche, dat op f.xcij vo (sign. R 4) tekst en wapens, en aan het slot weer het register heeft. Daar het vervolg, dat juist het criterium tusschen de twee oplagen vormt, ontbreekt en voor den ‘Salvator | ||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||
mundi’ een houtblok is gebruikt dat we ook terugvinden in het door Jan Seversz. uitgegeven werkje Die collatie vāden erwerdigen vader broeder henricus van Santen, zou dit exemplaar tot de eerste groep kunnen behooren, m.a.w. zou Jan Seversz. exemplaren van zijn kroniek in den handel hebben gebracht met een verschillend katern B. Mij lijkt het echter juister dit exemplaar, en ook alle verder volgende zonder supplement, toe te schrijven aan Jan van Doesborch. De vierde groep vertoont andere afwijkingen. Katern B is als van groep 1, maar hier wijkt katern C af. De twee kenmerkende zinsneden hebben dezen vorm: f.vij (sign. C 1) ‘... nader goddinnen pallas ghenomt// palladium... Ende ulixis en̄ diomedes namen dit beelt...’ f.xij (sign. C 6) ‘... thof van hollant dat nu// inden haghe is. mit veel scone castelen en̄ sloten an bieden siden als: tslot te cleve’... Van deze groep bestaan twee exx. met, en één zonder het vervolg. De eerste, te Warmond en te Amsterdam, beide zonder register en met het bekende verschil op f.xcij vo (Amst. géén wapens, Warmond wèl). Het exemplaar der Athenaeum-bibliotheek te Deventer, nog in zijn oorspronkelijken band, met wapens op f.xcij vo en zonder register, mist het vervolg. Maar ook bij dit exemplaar is weer dezelfde twijfel mogelijk als bij het eenige exemplaar van groep 111. Groep V verschilt in katern B en C. Hiervan zijn 6 exx. bewaard. (Het Utrechtsche laat ik buiten bespreking, daar het zóó defect is, dat niet uit te maken valt, of het tot IV of V behoort. Het heeft geen vervolg, geen register en op f.xcij vo geen wapens, alleen tekst). Op f.i (sign. B 1) werd de oorspronkelijke houtsnede vervangen door twee kleinere (ieder ± 107 × 73 m.M.), voorstellende ‘God den Vader’ en ‘Maria met het Kind’. f.ij (sign. B 2) heeft den ‘Salvator mundi’, en de aangegeven passus weer verkort: ‘... ghedēct// mijnre, dat ghi mi gemaect hebste als slijck ende heues// mi te samen geset van beenre ende aderen...’ f.vij (sign. C 1): ‘... nader goddinnen pallas ghenomt//palladium... Ende ulixes en̄ diomedes namen dit beelt...’ f.xij (sign. C 6): ‘... thof van hollant dat nu// inden haghe is. mit veel scone castelen en̄ sloten an bieden siden als: tslot te cleve...’ Van deze 6 hebben 4 het vervolg: 1o. Mij. der Nederl. Lett. Heeft het register, maar geen wapens op f.xcij vo. De 2 bladen van katern A zijn verloren gegaan. 2o. Provinciale Bibliotheek van Zeeland. Heeft register, aan 't slot, en op f.xcij vo den tekst boven aan, de wapens onderaan. | ||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||
3o. Bisschoppelijk museum te Haarlem. Heeft register; op f.xcij vo tekst bovenaan, de wapens onderaan. 4o. Kon. Bibliotheek. Geen wapens en geen register, f. 1, xxxI en XXVIII (sign. B 1, F 4 en F 6) worden gemist. Daarna de beide exemplaren zonder het vervolg: 1. Univ.-Bibliotheek te Leiden. Heeft op f.xcij vo tekst met wapens; geen register. Een nieuw register is door een 17de-eeuwsche hand achter ingelascht. Onderaan op 't titelblad het ex-libris: Liber Monasterij Beate Marie de Galilea In Sibckeloe Quem condidit perdilectus confrater noster Wilhelmus rumpus comversus MVCc(?)Ga naar voetnoot1). 2. Stedelijk Museum ‘De Lakenhal’ te Leiden. Heeft register; wapens op f.xcij. Bovendien voorin den naam: Sybert Gerrits. Van katern A ontbreken de beide bladen. Resumeeren we nu aldus:
M.a.w.: in 1517 drukte Jan Seversz. de Cronycke van Hollandt, Zeelandt en Vrieslant, de geschiedenis tot 1517 omvattend, voorzien van een register, waarvan de nog bewaard gebleven exemplaren onderling alleen op f.xcij vo een gering verschil vertoonen. In 1530 is Jan van Doesborch te Antwerpen in het bezit van dit fondsartikel. Hij brengt de kroniek ongewijzigd in den handel, deels met, | ||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||
deels zonder het door hem gedrukte vervolg (groep II). Daarnaast (of daarna?) verspreidt hij exemplaren 1o met herdrukt katern B (groep III), 2o met herdrukt katern C (groep IV), 3o met herdrukt katern B en C (groep V), die onderling weer verschillen door het bezit van vervolg en register en op f.xcij vo. De verschillen tusschen de oplagen constateerend, dacht mij de eerste, meest voor de hand liggende verklaring deze: in 1517 was Jan Seversz. reeds met de censuur te Leiden in aanraking gekomenGa naar voetnoot1). Heeft nu soms Jan van Doesborch enkele geïncrimineerde plaatsen in de eerste katernen gewijzigd, om zonder gevaar zijn kroniek in den handel te kunnen brengen? Hiertegen pleiten twee afdoende argumenten: 1o. waren er exemplaren van Van Doesborch in omloop die in katern B en C geheel overeenstemmen met die van den Leidschen drukker. 2o. zijn de verschillen louter spellingsverschillen, die den inhoud in 't geheel niet raken. Er waren passages in de kroniek (op f. 420 vo b.v.) die met meer recht suspect geacht konden worden dan de inhoud der eerste katerns, die de geschiedenis van de schepping tot Claudius Civilis verhalen. De verschillen zijn louter kleinigheden: oplossen van afkortingen, verandering der komma, verbeteren van drukfouten (‘dacht ende nach’ wordt ‘dach ende nach,’ ‘woerseide’ wordt ‘voerseide’ enz.), enkele fouten er in gebracht (‘sceip’ i.p. v. ‘sciep’ b.v.). De verklaring lijkt mij eenvoudiger. Van alle overgebleven exemplaren zijn juist de katernen B en C steeds defect. Vermoedelijk zijn ze dat al heel spoedig geweest, hebben ze althans het meest te lijden gehad en is Jan Seversz. weldra begonnen die afzonderlijk ter aanvulling te leveren, zoodat, toen Jan Van Doesborch in het bezit der losse vellen kwam, hij die uit gebrek aan voorraad opnieuw heeft moeten zetten. De lettertype in die katernen bleef hetzelfde, blijkbaar nam hij dus ook Seversz. lettervoorraad over. Het vervolg is, even als de Cronike van Brabant iets wijder gezet. Alleen had hij blijkbaar niet de beschikking over dezelfde houtblokken, maar moest hij andere gebruiken, die misschien toch ook wel van Jan Seversz. afkomstig waren.Ga naar voetnoot2) Bleek uit P.A. Tiele's vondst in 1878 (Bibliograpkische Adversaria IV, blz. 65 e.v.) reeds, dat Jan Seversz. veel los drukwerk aan Willem Vorsterman te Antwerpen leverde, hier zien we den Lei- | ||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||
denaar weer in handelsbetrekking met een Antwerpenaar: hij verkoopt hem de overgebleven exemplaren zijner Cronycke, waarschijnlijk in losse vellen. Nog in een andere en nauwere betrekking heeft Jan Seversz. tot Antwerpen gestaan. E.W. Moes heeft in zijn Amsterdamsche Boekdrukkers en Uitgevers in de 16de eeuw, 1, blz. 109, en na hem Dr. C.P. Burger Jr. in Het Boek, jrg. 1912, blz. 292, aangetoond dat de Leidsche Jan Seversz. en de Amsterdammer Jan Zyvertsz., hoe vaak en met hoeveel waarschijnlijkheid ook geïdentificeerd, twee verschillende personen zijn. Daarbij is gebruik gemaakt van een stuk uit het proces van den Leidschen schout tegen ‘Marie Jan Zevertsz. printers weduwe’ in De Leidsche RechtsbronnenGa naar voetnoot1) door Dr. P.J. Blok ongedateerd overgenomen, maar dat, volgens mededeeling van den tegenwoordigen Leidschen archivaris, in de ‘Kenningboeken’ 29 Oct. 1534 gedateerd isGa naar voetnoot2). Uit deze acte blijkt dat Jan Seversz. oorspronkelijk poorter van Leiden was, later echter ook van Antwerpen. Is hij dan misschien na zijn verbanning uit Leiden in 1524 naar Antwerpen, niet naar Utrecht, gegaan, en is bijgevolg de Utrechtsche drukker, die kort daarna uit Utrecht verbannen werd, niet de Leidsche maar de Amsterdamsche? Opmerkelijk blijft het dat Jan Seversz.’ Kroniek, ongetwijfeld wel een winstgevende uitgaaf, in 1530 in handen is van Jan van Doesborch en dat nà 1520 geen uitgaven van den Leidschen drukker bekend zijn. Valt zijn sterfjaar dus vóór 1530? Misschien dat hierover afdoend kan beslist worden, als gepubliceerd is wat wijlen E.W. Moes over Jan Seversz. verzameld hadGa naar voetnoot3). Ten slotte de kaart, die Nijhoff in geen der vijf hem bekende exemplaren der kroniek had aangetroffen, maar die hij wist dat bestaan moest uit een zinsnede op f.xcij vo. In twee exemplaren heb ik haar gevonden, n.1. in dat der Groningsche Universiteits-bibliotheek en in één der drie die Katwijk bezit, respectievelijk tot groep 1 en III behoorend. Het is een in hout gesneden wereldkaart, in dezen vorm met het jaartal 1514 nog nooit beschreven of vermeld, maar in een lateren druk reeds bekend. Dr. Burger heeft in Het Boek (1912 blz. 191) de vondst vermeld van deze zeldzame kaart, door W. Nijhoff in het Britsch Museum in een Nederlandschen Bijbel aange- | ||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||
troffen, met het adres: ‘Impressa est hec chartula Ptholomei chartis excerpta per Johanem severi claudum in Amsterdammis. Nota bene’. Er werd door Dr. Burger terecht vermoed dat deze kaart geen oorspronkelijke druk was, te oordeelen naar het in de houtsnee later ingevoegde, met typen gedrukte, adres. Tot mijn verrassing bemerkte ik dat de twee exemplaren die in de Divisiekroniek gevonden worden de oorspronkelijke druk zijn met het volkomen er in passende, in hout gesneden adres: 1514. leijden. Impressa est haec praesens chartula (ex ptholomei chartis minus composite excerpta) per Johannem Zepherinum. d.w.z. Deze kleine kaart hier (aan de kaarten van Ptolemaeus, minder samengesteld ontleend) is gedrukt door Jan Seversz. Een vergelijking met de reproductie van de kaart, opgenomen in jaargang 1912 van Het Boek, toont duidelijk aan, dat we met dezelfde houtsnee te doen hebbenGa naar voetnoot1). De oudste bekende Nederlandsche wereldkaart is hiermee aan het licht gebracht; in 1514, slechts zeven jaar dus nà het verschijnen van de groote kaart van Waldseemüller (zie Het Boek, 1913, blz. 197), is deze goedkoope copie, nog vermeerderd met annotaties over de nieuwe ontdekkingen tot 1513, het grensjaar op de kaart aangegeven, door een Leidschen drukker in omloop gebracht. Ze is een allerbelangrijkst getuigenis voor den bloei van wetenschap en boekhandel in Holland reeds in den aanvang der 16de eeuw. Drie jaar later volgde op de afzonderlijke uitgaaf de opneming in de Divisiekroniek. Hebben alle exemplaren van Jan Seversz. en Jan van Doesborch de kaart gehad? Een open vraag, evenals de naam van den houtsnijder, van wien slechts het geheimzinnige naamteeken, de letters C.H. met een pot, is bewaard gebleven. Ten slotte nog gewezen op dit feit: de Amsterdammer Jan Zyvertsz. geeft ± 1534 de prent van zijn Leidschen naamgenoot opnieuw uit maar vervangt het adres; die totaal verschillende adressen zijn m.i. een bewijs te meer, dat we hier met twee verschillende personen te doen hebben.
Leiden. Dr. H.J.A. Ruys. |
|