Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| ||||||
Varia.Een steen als literair-historisch document.Voor enkele jaren had ik het geluk, een bezoek te kunnen brengen aan de oude stad Poitiers. Onder de merkwaardige monumenten, die de reiziger daar gaat zien, behoort een reuzensteen even buiten de stad, bekend als la pierre levée, en sinds eeuwen door alle vreemdelingen bezocht, beklommen en bekrabbeld. Het is een oude dolmen, vroeger rustende op eenige kleinere verticaal geplaatste steenen, in de 18e eeuw verzakt en doorgebroken, zoodat nu de eene helft geheel op den grond rust, terwijl de andere nog schuin oploopt en op twee van de rechtopstaande steenen leunt. Van de vroeger ingekrabde namen is door afslijting en verweering niets meer te zien, maar een aantal 16e-eeuwsche inscripties zijn bewaard in het plaatwerk van Braun, die in 1580 het monument bezocht. Op de plaat die hij in zijn Urbium Theotrum quintum opnam (blad 18) heeft hij de namen weergegeven die hij merkwaardig vond, meestal Nederlandsche geografen en graveurs, gedeeltelijk met de jaartallen er bij, en er is geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid van de meedeelingen van den nauwkeurigen steden-conterfeiter. Toch is dit geschied door den jongsten Mercator-biograafGa naar voetnoot1), die hier zelfs de goede opgaven van zijn voorganger van Raemdonck niet wil aannemen, de juiste meedeelingen van den Prefect van het departement in twijfel trekt, en zoodoende een bron van vertrouwbare informatie wegwerpt. De oorzaak is, dat hij niet goed gezocht heeft. Hij vond in het eerste deel van Braun's werk een gezicht op Poitiers met niets dan eene aanduiding van de pierre levée, en verzuimde het 5e deel te raadplegen; bovendien vertaalde hij de latijnsche aanhaling in een latere atlas-uitgaaf onnauwkeurig. Het kwam mij daarom aardig voor, hier een verkleinde afbeelding van de prent van Braun te geven, zooals die te Poitiers als prentbriefkaart verkocht wordt, en daaronder den steen in den tegenwoordigen toestand. Ziehier den tekst van Braun: Medio circiter milliari Pictavio in itinere quod Avaricum Biturigum ducit, in via regia, admodum ingens saxum, forma quadrata quinque lapidibus fulcitum spectatur, in quatuordecim circiter pedum latitudinem assurgens. Plerique viatores solent illi memoriae causa nomen insculpere. D. i.: Ongeveer een halve mijl buiten Poitiers op den weg die naar Bourges leidt, aan den heirweg, ziet men een zeer grooten vierkanten steen, op vijf steenen rustend, zich verheffende met een breedte van ongeveer 14 voeten. De meeste reizigers plegen tot herinnering hun naam er in uit te houwen. Dan volgt eene niet belangrijke bespiegeling, hoe die steen daar gekomen zou zijn, en daarop een distichon, ‘versus hiperbolici’, zooals de auteur ze noemt: Hic lapis ingentem superat gravitate Colossum De namen die op de prent het meest in het oog vallen, zijn deze vijf, alle in kapitale letters, en met het jaartal 1561:
Het lijdt wel geen twijfel, dat deze vijf mannen in het aangegeven jaar gezamenlijk den steen hebben bezocht. Een vrucht van deze reis is | ||||||
[pagina *9]
| ||||||
De ‘pierre levée’ bij Poitiers, in de 16e en in de 20e eeuw.
| ||||||
[pagina 73]
| ||||||
de afbeelding van Poitiers op hetzelfde blad als die van den steen, met het bijschrift Depinxit Georgius Houfnaglius Anno MDLXI, en die van Tours van dezelfde hand en met hetzelfde jaartal. Een andere groep namen, voor ons van nog meer belang, in veel kleiner schrijfschrift, wijst op een dergelijk bezoek van een jaar eerder: Gerardus Mercator Ao 1560. Philippus Galleus Ao 1560. Franc. Hogenberg Ao 1560. De twee eerstgenoemde staan rechts, ongeveer bovenaan; daarbij zonder jaartal: Ioannes Sadeler. Hogenberg staat veel meer links, boven Robertus van Haften, en daarbij zonder jaartal: A brahamus Ortelius. Mat. Quadus. Nog verder naar links lezen we: Hieronymus Wierings Ao 1562. En geheel rechts: Henricus Goltzius Ao 1577. Eindelijk iets lager, zeer duidelijk: Georgius Braun Colonieñ 1580. We kunnen dus de afbeelding met zekerheid aan het jaar 1580 toewijzen, en dat de opmerkzame teekenaar toen de namen die nu niet meer te zien zijn, nog zeer goed heeft kunnen lezen, en ze met nauwgezetheid heeft weergegeven, daarvan kunnen we zeker zijn. Dat dus Mercator in 1560 in Frankrijk heeft gereisd in gezelschap van Galle en Hogenberg, is door dezen steen documentair vastgesteld. Dat Ortelius van hetzelfde reisgezelschap deel uitmaakte, is waarschijnlijk. C.P.B. Jr. | ||||||
Nog iets over het Oera-Linda-Bok.De quaestie van het Oera-Linda-Bok is een uitgemaakte zaak reeds sinds bijna 40 jaren; we zouden verder kunnen gaan en ze een afgedane zaak noemen, als ze niet in 1907 en 1908 in dit tijdschrift nog eens was ter sprake gebracht en ze in 1912 niet weer was opgerakeld door den heer C. de Boer Jr., wiens brochure kort besproken is in jaargang 1912, blz. 188/9. En wanneer ik, in 1905, het nogmaals waag op de zaak terug te komen, dan is dit niet om er ook maar in 't minst weer aan te tornen - want 'k kan mij nogsteeds niet genoeg verwonderen hoe 't mogelijk is geweest, dat men zich indertijd zoo heeft laten mystificeeren - maar dan is dit slechts, omdat ik door een toeval in staat ben een bijzonderheid te vermelden, die dat wat bij de meesten reeds vaststaat nog zekerder maakt. Eén van de argumenten van Beckering Vinckers voor de meening dat C. over de Linden de vervaardiger van het bôk geweest is, was, dat door dezen veel geput is uit een boek, dat getuigt van zeer groote vereering voor bouwvallen, oude gedenkteekenen en heilige graven, uit welker stille rust en intrinsiek geluk volgens den schrijver zoo veel, zoo van alles en voor allen te leeren valt, namelijk Les ruines ou méditation sur les révolutions des empires van de Volney (1757-1820), een der encyclopedisten en een wijsgeer, die na studiereizen gemaakt te hebben in Syrie en Egypte, zijn verdorven en ontredderd vaderland een tijd heeft verlaten (1795) om in Amerika, het jonge land van vrijheid, vrede te vinden, waar hem echter om zijn zoo even genoemd boek een pennestrijd wachtte met Joseph Priestley, den bekenden theoloog en natuurkundige. Dat dit boek in de bibliotheek van v.d. Linden geweest is, stond volgens B. Vinckers vast, maar v.d. Linden heeft het voor Dr. Ottema zorgvuldig verborgen gehouden. Toen ik eens in de boekerij, die ik van mijn vader gekregen heb, bladerde in Volney's Ruines, vond ik op blz 250 de handteekening van: C. over de Linden, een bewijs, dunkt mij, dat Vinckers' veronderstelling juist geweest is. Naarik meen, is het | ||||||
[pagina 74]
| ||||||
exemplaar van de Ruines, nu in mijn bezit, indertijd gekocht op een der aucties, die vóór jaren op gezette tijden te Leeuwarden gehouden werden. Dat het te Leeuwarden beland was, kan een ingewijde evenmin bevreemden als dat de heropening van de Oera-Linda-bok-diatribe nog eens is uitgegaan van den Helder. Groningen. Dr. G.A. Nauta. |