Het Boek. Jaargang 4
(1915)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Dr. J. Alblas.
| |
[pagina 61]
| |
Met dit tweetal behoorden de bewaarder Nagtegaal, de beide heeren Van Dokkum, Dr. Alblas en schrijver dezes tot de oude garde, waarvan wij tweeën thans de eenig overgeblevenen zijn. De anderen zijn ten grave gedaald of, gelijk Van Dokkum Jr. naar elders vertrokken.
Aan den nieuwen collega, dien het begin van 1890 in ons midden bracht, viel de taak ten deel van den vertrokken amanuensis Dr. P. de Koning, welke hoofdzakelijk bestond in het catalogiseeren van de aanwinsten en in het bijhouden van de alphabetische en systematische catalogi. Tot aan de omwerking van den systematischen catalogus, die omstreeks het jaar 1899 een aanvang nam, is die taak onveranderd de zijne gebleven. Doch de groote omvang van het catalogiseerwerk, een gevolg van den gestadigen groei der bibliotheek, maakte het noodig, om den arbeid van den systematischen catalogus onder meer dan één persoon te verdeelen. Zoodoende nam de tijdelijke amanuensis, de heer Hogewind, de afdeelingen Natuur- en Wiskunde, Technologie en Geneeskunde op zich. Dr. Hulshof werd belast met de indeeling van de Geschiedenis en Godgeleerdheid. De ondergeteekende koos voor zich de Algemeene werken, de Philologie der oude en nieuwe volkeren, Opvoeding en Onderwijs, Wijsbegeerte en Beschavingsgeschiedenis.
Een onzer voormannenGa naar voetnoot1) op het gebied van bibliographie heeft eens gezegd: ‘Bibliografie is over het algemeen een ondankbaar werk. Het bestaat in het verzamelen en ordenen van een droge, dorre massa materiaal, waarvan feitelijk anderen de vruchten plukken. Die anderen gaan dan voor het groote publiek - de vakmannen weten wel beter - gewoonlijk door voor “de” werkers. En hoewel dat natuurlijk in zekeren zin óók waar is, wordt toch de bibliograaf, die de bouwstoffen aanwijst en ordent, endiedus grootendeels de grondslagen legt, meermalen slechts beschouwd als iemand, die eigenlijk niet meer doet dan zijn plicht.’ Ik dacht aan die woorden, toen ik mij voor een oogenblik neerzette en de pen ter hand nam om met een enkel woord te getuigen van de werkzaamheid, en mijne waardeering uit te spreken over de verdiensten van Dr. Alblas als bibliotheek-ambtenaar. Ik heb een flauw vermoeden, dat dit voornemen feitelijk niet ge- | |
[pagina 62]
| |
heel en al strookt met zijne inzichten. Want, - hoogst bescheiden als hij is, - zou hij, meen ik, niets liever wenschen dan dat de dag van 19 Februari onopgemerkt voorbij ging. Niemand die minder aanspraak maakt op eene huldebetooging dan hij. Maar de overweging, dat het ‘nimium nocet’ ook zelfs bij eene deugd als de bescheidenheid van toepassing is, heeft mij vrijmoedigheid geschonken om het slot van den mond te nemen en in dit vakblad, gewijd aan de belangen van ons gemeenschappelijk beroep een kort woord van waardeering jegens den aanstaanden jubilaris neêr te schrijven.
Gewaagde ik zooeven van een tijd van hunkeren en verbeiden, die eene periode van mijn biblothecariaat heeft in beslaggenomen, grooter dan mij lief en voor een goed beheer wenschelijk was, Alblas heeft dien tijd, nog pas door prof. J.W. Muller in levendige kleuren afgeschilderd, voetje voor voetje met mij doorgesukkeld. Ondertusschen werd door hem menig steentje van pas en van waarde aangedragen voor de nieuwe organisatie, die eerst in 1909 in werking kon treden. Doch voor het zóóver was, konden wij nog eerst in het wankele gebouw op de Plompetorengracht, een droeven tijd van ballingschap doorbrengen, waarvan de velerlei ongemakken voor ons, althans in de heete zomers van 1903 tot 1908, eenigszins verzacht werden door het genot van den heerlijke koelen tuin, grenzende aan de administratievertrekken. Aan de bevordering der onderling vriendschappelijke verhouding is dit gezamenlijk gedragen weê ongetwijfeld ten goede gekomen. Overstelpend was het aantal van particuliere boekerijen, die tusschen de jaren 1895 en 1909 der universiteitsbibliotheek als geschenk of als legaat ten deel vielen. De nieuwe aanwinsten, daaruit voortspruitende, te beschrijven was hem opgedragen, en hij kweet zich van die taak met zulk een ijver, dat de catalogus steeds up to date kon worden bijgehouden. Voor een oningewijde zegt dat niet veel misschien, maar wie de beteekenis beseft van een goed bewerkten catalogus voor eene instelling als de universiteitsbibliotheek, wier organisme voor een groot deel in beweging wordt gebracht door en afhankelijk is van de nauwkeurigheid en vlugheid, waarmede elk nieuw verkregen boek door middel van den catalogus ten dienste van het publiek wordt gesteld, zal die uitspraak geen geringen lof achten. Bovendien had Alblas te zorgen, dat de nederlandsche pamfletten, in onze verzameling voorhanden, werden aangeteekend in de bestaande catalogi van Tiele, Van der Wulp, Petit en Knuttel. De | |
[pagina 63]
| |
ettelijke niet beschreven stukken gingen alle door zijne hand en hunne beschrijving vormt thans reeds een omvangrijk dossier, dat door belangstellenden kan worden geraadpleegd en voor den druk te gelegener tijd bestemd is. Het voornaamste werk evenwel, waaraan hij in de laatste jaren zijne veel omvattende kennis en moeitevolle nasporingen heeft gewijd, is de bewerking van een nieuwen catalogus van wiegedrukken. Die arbeid, waarvan de hooge eischen door een kenner als o.a. Pater Kruitwagen glashelder zijn uiteengezetGa naar voetnoot1) vergt zóóveel van den bewerker, dat maar weinigen voor zulke eene taak geschikt blijken. Het zou schrijver dezes eene reden tot groote vreugde zijn, indien de Utrechtsche universiteitsbibliotheek, op 't voorbeeld van het Museum Meermanno-Westreenianum en de Bibliotheek der Groningsche universiteit, mettertijd kon wijzen op een met alle zorg beschreven catalogus van hare Nederlandsche en buitenlandsche vroegdrukken, welke ten getale van ruim 700 stuks, tot het kostbaarste behooren, dat zij in drukwerken bezit. Moge de voltooiing daarvan door Alblas de kroon zetten op zijn onafgebroken arbeid als Conservator aan de Bibliotheek der Rijksuniversiteit te Utrecht!
U. 19/1. 1915 J.F.v.S. |
|