gearbeid. De alfabetische rangschikking op de namen maakte het mogelijk, de beide werken tot een geheel te vereenigen; veelal kan men intusschen de korte meest genealogische aanteekeningen van Kleerkooper nog duidelijk onderscheiden van de vaak omvangrijkere afschriften uit notarieele stukken en andere bronnen die dikwijls in het bedrijf zelf een kijk geven.
Het spreekt van zelf dat men ook in dit gedeelte bij het opslaan van een bepaalden naam vaak minder zal vinden dan men gehoopt had, maar zeer dikwijls ook verrassend veel nieuws en belangrijks.
Ik herinner me zeer goed dat Kleerkooper na het verschijnen van het eerste deel van het nieuwe Biographische woordenboek bedenkelijk het hoofd schudde over hetgeen daar over Broer Jansz., onzen ouden courantier, te lezen stond, feitelijk niet meer dan een meedeeling over de nieuwstijdingen, maar zonder eene enkele bijzonderheid overpersoon, familie, leeftijd, en met slechts enkele jaartallen aan de uitgaven ontleend. We zien nu dat hij gelijk had, hij geeft ons hier een geheele reeks feiten, leeftijd, namen van ouders, opgaven van de drie huwelijken, doop van kinderen, het overlijden in Oct. 1652, en dat van de weduwe in 1672. En we krijgen bovendien tal van opgaven over uitgaven, verkooping van boeken enz. enz. We kunnen dus nu een heel nieuwe biographie van hem opstellen, en deze wordt tegelijk een eerste hoofdstuk van een geschiedenis van een belangrijken boekhandel, als we in het eerste gedeelte van het werk de namen van zijn zoon en kleinzoons, Joost Broersz. en Broer en Jan Appelaer er bij naslaan.
Als voorbeeld van een artikel dat minder voldoening geeft, kan gewezen worden op den naam Willem Jansz., waar een pamflet van 1601 vermeld wordt, met meedeeling dat van dezen drukker verder geen gegevens bekend zijn geworden. Had hij die dat neerschreef deel 3 van de Amsterdamsche boekdrukkers opgeslagen, dan had hij daar op blz. 336-365 onder den naam Willem Jansz. v. Campen alias de Veen heel wat gevonden. Nu is het waar dat het ontbreken van registers alsnog het naslaan van dat werk zeer bemoeilijkt; in het artikel over Broer Jansz. die een leerling van Willem Jansz. v.d. Veen was, zijn echter de daar vermelde gegevens wel gebruikt.
Zal het 3e en laatste gedeelte hier nog eene aanvulling brengen? Daar we op Campen niets en op Jansz. slechts zoo weinig vinden, zal op Veen allicht iets meer komen. Evenwel, eene hier onder Willem Jansz. nog geplaatste verwijzing noemt alleen Cloppenburch, W.J. en Stam, W.J., maar niet Veen; trouwens ook Willem Jansz. Blaeu is deze verwijzing vergeten.
Maar genoeg opmerkingen van deze soort, die te veel op aanmerkingen zouden gaan lijken, al bedoelen ze natuurlijk niets anders dan een bewijs te geven, met welke belangstelling het boek, ook in kleine details, door mij bekeken is.
Liever wil ik nog op enkele uitvoerige stukken wijzen, die bij het doorbladeren mijne aandacht trokken. Op blz. 341 vinden we een heel uitvoerig contract van compagnie tusschen J. van Lamsvelt en eenige andere ‘boekebinders en boekverkopers te Amsterdam, om te drucken, kopen en verkoopen sodanige boeken als zij met den anderen raetsaem sullen oordeelen.’ Op blz. 356-363 eene reeks van stukken naar aanleiding van een verzoekschrift van Hendrik de Leth (1744) over het geven van privilegie op kaarten, waartegen de Overluijden van het boekverkopersgild zich ten sterkste verzetten, ‘alsoo daardoor veele disputen zijn geresen, terwijl het bijna onmogelijk is, dat