Een Vondelhandschrift ontdekt!
Onder papieren die al sinds jaren in de Amsterdamsche Universiteits bibliotheek zijn, en door de handen van onze conservatoren zijn gegaan, is opeens, in Augustus 1914, een manuscript van Vondel gevonden. Het merkwaardige feit vindt zijne verklaring in het totale ontbreken van elke aanwijzing op de bladen zelve. Alleen de hand van Vondel heeft tot de ontdekking geleid, en deze kon dus eerst plaats vinden, toen een nieuwe conservator, die deze hand goed kende, de papieren doorzag.
Dr. Bertha M. v. d. Stempel, in het begin van dit jaar als conservator aangesteld, had verscheiden jaren als volontair in het Vondelmuseum gewerkt, waar zoo goed als alle bekende Vondelhandschriften, 'tzij in originali of in facsimile, bijeen zijn. Toen zij nu een bundel 17e eeuwsche papieren, waarmee vorige conservatoren niet goed raad hadden geweten, doorzag, herkende zij in eenige folio-bladen de hand van den dichter. Op het eerste gezicht leek dat heel onwaarschijnlijk, want de inhoud van de deels in klad, deels met meer zorg volgeschreven vellen had niets dichterlijks, niets dat aan Vondel deed denken. Het waren stukken van een hollandsche kroniek. Maar de verklaring was spoedig gevonden. De papieren behooren tot ‘de schriftelijke nalatenschap der Vossiussen en van Fr. Junius’, in 1717 in het bezit van de Remonstrantsche kerk gekomen, en sinds ruim 30 jaren krachtens bruikleencontract in de Universiteitsbibliotheek.
De bundel, waarin ze zich bevonden, was door den archivaris P. Scheltema (Catal. 1849 - evenzoo door Prof. Tideman cat. 1877) aangeduid met het woord Varia, met aanwijzing dat de stukken ‘waarschijnlijk vroeger aan Matthaeus Vossius hebben toebehoord’. Acht stukken had hij nader kunnen beschrijven; het eerste bevatte ‘annotationes de antiqua Patriae nostrae historia, scriptae manu M. Vossii et J. Brunii’, de overige handelen over geheel andere onderwerpen, en sub 9o bleven eenige losse papieren over. Na de overbrenging naar de Universiteitsbibliotheek (c. 1880) had de honoraire conservator J.N. Scheltema uit degeheele Vossius-verzameling de brieven afzonderlijk gecatalogiseerd, en deze waren door Dr. J.A.
Worp geraadpleegd voor zijne studie over Jan de Brune de jonge (Oud-Holland 1890). Hij had in een paar brieven van 1642 en 1644 gevonden, dat Matthaeus Vossius bij het vertalen van zijne Annales een korten tijd door Vondel geholpen was: ‘Mijn heer Vondelen sal mij sijn stijl leenen’; maar ook dat dit werk was blijven steken. Deze merkwaardige bijzonderheid, later in het Leven van Vondel door Leendertz vermeld, geeft de verklaring van de nu gevonden manuscript-bladen; ze bevatten eenige stukken van de Annales door Vondel ‘int duits overgheset’. De vertaling is geen rijp werk, is niet voor uitgaaf klaargemaakt; de stukken geven geen voorbeeld van goed proza van Vondel. Merkwaardig zijn ze echter in hooge mate; manuscripten van Vondel zijn zoo schaarsch dat elke nieuwe ontdekking de aandacht waard is; langere stukken proza door zijne hand geschreven hebben we bijna in 't geheel niet. En dan, is niet juist zulk werk, dat niet af is. een zeer persoonlijk document van Vondels hand? We hopen, dat de ontdekster later, na nauwkeurige bestudeering, zelf iets meer over de vondst zal meedeelen, en dat we dan een afbeelding van een of meer bladen er bij zullen kunnen geven.
B.