Het Boek. Jaargang 3
(1914)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 384]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dr. Anna C. Croiset van der Kop.Door de Redactie van Het Boek uitgenoodigd een levensbericht en bibliografie van Dr. Anna C. Croiset van der Kop samen te stellen, aarzelde ik aanvankelijk, omdat het studieveld waarop de overledene zich bewoog, mij ten eenenmale vreemd is. Maar daar ik dit verzoek ontving als vrouw die haar persoonlijk gekend heb, mocht noch wilde ik mij aan deze taak onttrekken, die mij zelfs welkom was, daar het een troostende gedachte is nog iets te mogen doen voor de nagedachtenis van wie men betreurt. Ik heb Dr. Croiset van der Kop alleen gekend in de laatste jaren van haar leven, toen zij bij haar jaarlijksche bezoeken aan ons land Utrecht tot haar woonplaats placht te kiezen, en wij voor enkele weken stad- en huisgenooten waren. Hoe gretig luisterden wij dan naar haar verhalen van Rusland, waarmee zij ons dikwijls tot in den nacht kon bezighouden. En welke aardige kijkjes wist zij ons ook in haar brieven op land en volk te geven. Laat ik er één voorbeeld van meedeelen: ‘We zijn in de groote Vasten; die 't goed meenen veroorloven zich alleen zwart brood en thee. Er wordt hard gewerkt, want - Paschen is in aantocht, 't grootste feest van 't jaar; dan moet alles klaar zijn. De vrouw uit 't volk stikt een nieuw hemd voor haar man en borduurt de randen met schitterende kleuren; eene nieuwe blouse voor zich zelve, liefst rood, hoort daarbij; zij heeft veel te doen: haar huisje moet schoon en de Paaschkoeken moeten haast gebakken. En zij wil toch ook bidden en den avonddienst bij wonen in de mystiek verlichte kerken. Zij hebben een zwaar leven, heel anders dan bij ons - dat is hunne vreugde, 't hen lokkend verschiet. Eenvoudige, brave zielen; kunt ge begrijpen, dat ik ze liefheb?’ Anna Croiset van der Kop had al een arbeidzaam leven achter den rug toen zij het Russische volk leerde kennen, waaraan zij haar beste levenskrachten heeft gewijd. Op 3 November 1859 te 's-Gravenhage geboren, bezocht zij daar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene bijzondere school, en legde in 1878 met goed gevolg het examen voor L.O. af. In 1880 behaalde zij de akte M.O. voor aardrijkskunde en in 1883 die voor Nederlandsche taal en letterenGa naar voetnoot1). Één jaar is zij op een school werkzaam geweest, maar nam haar ontslag, omdat deze werkkring haar te weinig zelfstandig was. Van toen af gaf zij, en met groot succes, privaatlessen en cursussen aan jong en oud. Nederlandsche letterkunde was hierbij haar lievelingsvak. Tegelijk begint dan hare medewerking aan tijdschriften en dagbladen; vooral haar met smaak geschreven artikelen over schilderkunst, waarin zij met voorliefde Jozef Israëls en den Heer en Mevrouw Mesdag - Van Houten behandelde, werden graag gelezen. Ziet men de uiteenloopende onderwerpen waarmee zij, vooral in de jaren 1890 tot 1902, zich bezighield: aardrijkskunde, geschiedenis, natuurlijke historie, benevens haar letterkundige critieken, dan krijgt men den indruk dat zij toen zoekende was, waar haar eigenlijk arbeidsveld lag. Weldra zou dit haar geopenbaard worden. Voor een geneeskundige behandeling was zij genoodzaakt eenige maanden in Berlijn door te brengen. Zou de behandeling afdoende zijn, dan moest de kuur eenige malen herhaald worden. In deze omstandigheden was het haar niet mogelijk haar privaatlessen voort te zetten en haar werkzame geest die juist in deze dagen van physiek lijden in onverpoosden arbeid afleiding zocht, deed haar nieuwe banen inslaan. Haar eerste plan was zich te Berlijn grondiger op het Spaansch toe te leggen, maar de gelegenheid was daarvoor toen niet gunstig. Door de kennismaking met een paar Russische dames werd haar aandacht op het Russisch gevestigd, dat zij aanstonds (in 1902) begon te bestudeeren. In Den Haag teruggekeerd, volgde zij de colleges in Kerk-Slavisch en Russisch van Prof. Uhlenbeck te Leiden. In November 1902 vestigde zij zich in Berlijn om daar aan de Friedrich-Wilhelms-Universiteit onder Prof. Brückner haar Slavische studiën te vervolgen. Van Augustus 1904 tot April 1905 vertoefde zij in St.-Petersburg en Moskou, waar zij zich verder bekwaamde in het Russisch spreken en van haar nasporingen in bibliotheken en archieven een rijken oogst van handschriften meebracht. Daarna werkte zij onder Prof. Brückner verder tot zij op 27 Juni 1907 cum laude promoveerde tot Doctor in de Slavische talen op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
het proefschrift Altrussische Uebersetzungen aus dem Polnischen. I. De Morte PrologusGa naar voetnoot1). Bij de behandeling van dit merkwaardige oude Poolsche geschrift raakte Anna Croiset de vraag die haar bij voortgezetten arbeid zou blijven bezighouden, in hoeverre Rusland in de 16de en 17de eeuw door vertalingen over allerlei onderwerpen uit het Poolsch bij Polen in de leer ging en door Poolsche bemiddeling de Westeuropeesche beschaving deelachtig werd. Deze Russisch-Poolsche cultuur en literatuurgeschiedenis, vooral van de 16de en 17de eeuw, werd haar eigenlijk arbeidsveld. Daar Hollands machtige invloed op Ruslands beschaving onmiddellijk op dien van Polen volgt, en daarmee zelfs tijdelijk samengaat, is het te begrijpen dat ook dit onderdeel haar levendige belangstelling had. In haar opstel over Hollandsche Zeetermen in het Russisch heeft zij aangetoond hoe het Russische zeewezen een deel van zijn woordvoorraad, zelfs spreekwoordelijke zeemansuitdrukkingen uit onze taal heeft opgenomenGa naar voetnoot2). In haar verhandelingen over den slag bij Poltava, heeft zij er o.a. op gewezen dat het destijds, in 1709, Hollandsche graveurs waren die de eerste kaart van Poltava de wereld instuurden, en Hollandsche kunstenaars die den strijd zelf en de daarop gevolgde feestelijkheden in beeld brachten. En onder het laatste dat van haar hand verscheen, behoort het in dit tijdschrift opgenomen opstel over de Nederlandsch-Russische woordenboekjes die Nederlanders en Russen voor elkaar verstaanbaar moesten maken van den tijd van Peter den Grooten af tot 1813 toe, toen de Kozakken ons te hulp kwamen om de vlucht der Fransche veroveraars te bespoedigen. Na haar promotie heeft Anna Croiset zich metterwoon te St.-Petersburg gevestigd. Daar heeft zij ruimschoots genoten van wat zijzelf in haar brieven als het heerlijkste roemt: ‘groote velden van werkzaamheden voor zich ontsloten te zien en met vrijen wil daaruit te kiezen, wat het meeste lokt.’ Door haar financieele onafhankelijkheid behoefde zij zich aan geen werkkring te binden en kon zij naar hartelust grasduinen in bibliotheken en archieven. Met groote bereidwilligheid kwamen de Russen haar te gemoet: tot particuliere bibliotheken kreeg zij toegang en kloosterbibliotheken waar geen vrouw toegang had, werden haar ontsloten. Een rijk materiaal heeft zij aldus bijeengebracht, en waar zij dit bearbeidde, deed zij het steeds met den blik en volgens de methode van den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
historicus die den dieperen samenhang niet uit het oog verliestGa naar voetnoot1). Hard werkende heeft zij een plaats veroverd onder de Slavisten van het buitenland. Aan erkenning van hare verdiensten en aan eerbewijzen heeft het haar van Russische zijde dan ook niet ontbroken. Zij was o.a. lid van het ‘Keizerlijk Genootschap voor oude litteratuur’, dat oude Slavische en Russische geschriften uitgeeft, en in 1909 werd haar de gouden medaille met het lint van de Orde van St.-Anna geschonken. Anna Croiset heeft in den vreemde haar vaderland niet vergeten. De Nederlanders die St.-Petersburg bezochten, konden zeker zijn bij haar hulp en voorlichting te vinden. Wanneer zij iets doen kon voor de Nederlandsche belangen in Rusland, liet zij het niet. Alles wat het verkeer tusschen Nederland en Rusland kon bevorderen, had haar levendigste belangstelling. Hoe heeft zij geijverd voor een reisboek van Nederland ten behoeve van de vele Russen en Polen die jaarlijks ons land bereizen! Haar grootste wensch in dezen was dat alhier een leerstoel zou gevestigd worden voor Slavische philologie. Daar de Slaven in ons werelddeel, wat getalsterkte aangaat, de tweede plaats innemen (125 millioen Slaven naast 130 millioen Germanen en 112 millioen Romanen), hebben alle landen van Europa het belang van een Slavischen leerstoel ingezien en het voorbeeld van Frankrijk, dat in 1840 dien het eerst aan het Collège de France te Parijs stichtte, nagevolgd. Mocht Nederland dan achterblijven, terwijl het van de 16de eeuw af, toen de handel op Novgorod en met Archangel begon, met Rusland stoffelijk en geestelijk verbonden was geweest, terwijl nog heden ten dage te St.-Petersburg eene Hollandsche, Protestantsche gemeente gevestigd is die haar predikanten uit Nederland beroept, en de beoefening van het Russisch hier zoo toeneemt dat rechtstreeksche vertalingen van de Russische letterkunde meer en meer voorkomen? Anna Croiset heeft steeds geijverd om hier zóóveel belangstelling voor het Slavisch te wekken, dat wij er een leerstoel voor zouden krijgen. In een particulier schrijven waarvan men mij inzage gaf, schreef zij dienaangaande: ‘Daarmede meende ik mijn land, dat ik met en naast de wetenschap boven alles liefheb, het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoogst te eeren en het meest nuttig te zijn. Ik zal sterven - dàt zal blijven!’ Profetische woorden! In Juli 1913 werd de leerstoel opgericht, te Leiden, en 18 April 1914 overleed Anna Croiset van der Kop. Er schijnt een oogenblik sprake van geweest te zijn dat haar die leerstoel zou worden aangeboden, doch dit is niet gebeurd. In October 1913 kwam zij voor de laatste maal naar ons land om in opdracht van de Keizerlijke Academie van Wetenschappen te St.-Petersburg in verschillende archieven en bibliotheken een onderzoek naar Slavische handschriften in te stellen. Eind December vertrok zij vanhier naar Heidelberg om daar haar nasporingen voort te zetten. Zij heeft er nog gewerkt zoolang zij kon, maar moest het opgeven, en is na een smartelijk lijden van eenige maanden den 18den April 1914 te Frankfort, waarheen zij een week voor haar dood vervoerd was, overleden. Daar is zij ook begraven. Met haar is een energieke vrouw heengegaan, een vrouw met een helder hoofd en een warm hart, van wie een stuwende kracht uitging, en die haar geestdriftige belangstelling in wat haar ruimen blik trok, op anderen wist over te brengen. Waar het leven haar dikwijls groote moeilijkheden bracht, zocht zij die steeds door een zich verdiepen in den arbeid te overwinnen. Haar heengaan laat een leegte achter, niet alleen in de wetenschappelijke wereld, maar ook bij de vele vrienden die zij zich overal heeft gemaakt. Naast droefheid over het plotseling afbreken van dit rijke leven past ons een gevoel van dankbaarheid voor het vele dat zij ons geschonken heeft en van trots dat zij in het buitenland den goeden naam van de Nederlandsche wetenschap op waardige wijze heeft gehandhaafd en daaraan nieuwen luister bijgezet.
Utrecht, Juni 1914. Dr. C. Catharina van de Graft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschriften van dr. Anna C. Croiset van der Kop.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|