| |
Uit Noord- en Zuid-Nederlandsche bibliotheken.
Jubileum J.F. van Someren. - Het Utrechtsch provinciaal en stedelijk dagblad van 31 Maart bevatte als hoofdartikel eene met opgewektheid geschreven en van groote waardeering getuigende schets van de 25-jarige werkzaamheid van den Utrechtschen bibliothecaris, van de hand van Dr.A. Hulshof. De redactie van het blad, die hiermede het feest van 1 April had ingeleid, heeft zich vervolgens ook beijverd, de viering zelve vlug en volledig te beschrijven. Wij laten deze verslagen, uit de middag- en de avond- | |
| |
uitgave van 1 April, hier volgen, natuurlijk met weglating van de beschrijving van ons eigen feestnummer.
De jubilaris werd des morgens ontvangen in zijn eigen kamer aan de bibliotheek, die feestelijk versierd was, deels door de goede zorgen van den Hortus botanicus, deels door vriendenhanden die een schat van bloemstukken hadden gezonden. Aanwezig waren mevrouw Van Someren en de zoon van den jubilaris, met andere familieleden. De huldiging ving aan met de aanbieding door het personeel der bibliotheek van een exemplaar van ons extra nummer in een prachtband - werk van de firma Danner -, en van een photographische groep van het geheele personeel in fraaie lijst. Namens de ambtenaren sprak dr. J. Alblas ongeveer het volgende:
Geachte Jubilaris,
Mij valt de eer te beurt U uit naam van het personeel der bibliotheek van harte geluk te wenschen met Uw vijf en twintigjarig jubilé als bibliothecaris der Rijksuniversiteit.
25 jaar, een groot deel van Uw leven gewijd aan de belangen dezer instelling! Het loont wel de moeite daarbij eenige oogenblikken stil te staan. U zult dan ook zeker dezer dagen meermalen een terugblik geworpen hebben op al die jaren, en ge zult als ieder, die een groot plichtsbesef heeft, tot U zelven gezegd hebben: ik heb niet genoeg gedaan, ik had dit of dat anders moeten doen. Toch geloof ik, die het voorrecht had gedurende bijna al die jaren getuige van Uw werkzaamheid te zijn, dat U over Uw werk tevreden kunt zijn. Laat ik, tot staving van die meening eene keus doen, uit het vele, door U tot stand gebracht. En dan denk ik in de eerste plaats aan dit schoone gebouw, de vrucht van jarenlange volharding; en in de tweede plaats aan het standaardwerk, dat de geschiedenis der bibliotheek beschrijft, wederom de vrucht van jarenlang wetenschappelijk onderzoek. Toch zullen velen het met mij betreuren, dat U dit werk niet tot den tegenwoordigen tijd hebt voortgezet. Want ieder zal het met mij eens zijn, dat de tijd van 1880 tot nu toe een belangrijk, zoo niet het belangrijkste tijdperk vormt in de geschiedenis der bibliotheek. Immers, gij en uw voorganger Tiele, zijt het geweest, - en dit is U beider groote verdienste - die de Universiteitsbibliotheek hebt gemaakt tot eene instelling, die aan alle billijke, zoowel wetenschappelijke als praktische eischen voldoet. Maar ik denk, dat op Uw program van werkzaamheden toch nog wel eenige desiderata zullen voorkomen, waarvan de verwezenlijking U zeer ter harte gaat. Daarom hoop ik zeer, dat ge nog vele jaren in de gelegenheid zult zijn, de belangen der bibliotheek en van haar personeel te behartigen.
Namens de ambtenaren wensch ik hieraan nog een enkel woord toe te voegen. We hebben behoefte gevoeld U op dezen voor U zoo heuglijken dag een klein bewijs van onze belangstelling te geven. We hebben eenige bijdragen samengesteld, die alle betrekking hebben op de bibliotheek. Door de welwillendheid van Redactie en Uitgever van het tijdschrift ‘Het Boek’ hebben we deze kunnen vereenigen tot een feestnummer van genoemd tijdschrift. We dragen dit aan U op en hebben het genoegen U en Uwe familie er een exemplaar van aan te bieden met den wensch, dat deze hulde iets moge bijdragen om dezen dag voor U tot een feestdag te maken.
Een hartelijk woord van dank volgde op deze toespraak; de heer van Someren verklaarde, dat de heeren den juisten weg gevonden hadden naar zijn hart.
Daarna kwam een officieele feestcommissie, gevormd door docenten en studenten der Universiteit, trouwe bezoekers der bibliotheek, ambtgenooten enz. den heer Van Someren complimenteeren.
Namens deze commissie voerde het woord prof. dr. J.W. Muller, die den jubilaris ongeveer als volgt toesprak:
Hooggeachte Heer van Someren!
Het is heden voor u een blijde gedenkdag! Een kwart eeuw is 't geleden, dat gij het bestuur hebt aanvaard over deze Universiteits-Bibliotheek. En wanneer gij uwe gedachten laat gaan over de 25 jaren, die achter u liggen, hebt gij voorzeker vele redenen tot dankbare voldoening over den grooten vooruitgang en den hedendaagschen welstand der aan uwe zorgen toevertrouwde boekerij. Zeker, uw voorganger, de voortreffelijke Tiele, had in de 10 jaren van zijn directeur- | |
| |
schap veel goeds tot stand gebracht en in menig opzicht den weg voor u gebaand. Maar nog zeer veel had hij onafgedaan of nauwelijks begonnen achtergelaten; en ook: hem te vervangen was inderdaad niet gemakkelijk! Thans mogen wij u zelve, onze Bibliotheek en onze Universiteit gelukwenschen, dat gij die zware taak met zoo krachtigen ijver en met zoo hartelijke toewijding ter hand genomen en, onder niet altijd gunstige omstandigheden, goeddeels ten uitvoer en ten einde gebracht hebt. Ik zal u niet lastig vallen met eene opsomming van vele - zij 't ook welsprekende - feiten en cijfers: zij zijn u zelf beter dan een onzer bekend en ze staan bovendien, door uwe ambtenaren met nauwgezette liefde geboekstaafd, elders te lezen. Laat ik hier slechts enkele punten mogen aanstippen.
Toen gij in 1889 aan 't hoofd kwaamt te staan van deze - u tot dusver vreemde - Bibliotheek, had Tiele reeds krachtig de hand geslagen aan hare hervorming naar de zeer gestegen, meer systematisch bestudeerde moderne eischen van beheer en inrichting. De boeken waren in standcatalogus, alphabetischen en systematischen catalogus geïnventariseerd, de handschriften had hij zelf beschreven. Daaraan hebt gij de kroon opgezet door de noodig gebleken herziening, omwerking van den systematischen catalogus (een arbeid, die u veel tijd en hoofdbreken gekost heeft) en door het onder uwe auspiciên verschenen lijvige supplement of tweede deel van den handschriftencatalogus. Thans is een snel en doeltreffend gebruik van de gansche Bibliotheek voor iederen bezoeker reeds lang gewaarborgd.
Dat gebruik is in die kwarteeuw op reusachtige wijze toegenomen: het getal bezoekers is van ruim 2000 tot 13.000, het getal der hier ter stede uitgeleende boeken van ruim 8000 tot bijna 18.000 gestegen.
Trouwens, ook de aanwinsten aan boeken en handschriften zijn grooter geweest dan in eenig vorig tijdperk; een gevolg vooreerst der verhooging, verdubbeling van de toelage der Regeering, van ƒ 11,000 tot ƒ 22,500 - ongerekend hetgeen er nog besteed wordt voor de boekerijen der afzonderlijke laboratoria en instituten -, ten tweede der schenkingen van geheele boekerijen als die van Moltzer, Francken, VanTienhoven, Van der Kellen, Morell, Rauwenhoff e.a., en ten derde der steeds in aantal en omvang toenemende reeksen tijdschriften en genootschapswerken in bruikleen of ten geschenke gegeven door het Prov. Utrechtsch Genootschap, het Historisch Genootschap, het Leesmuseum, waarbij ten slotte door uwe, naar sommiger oordeel misschien haast te groote, gastvrijheid, nog de boekerijen van andere vereenigingen gekomen zijn. ‘Wij groeien vast in tal en last, ons tweede vaders klagen’ beginnen uwe boeken reeds nu weer te zuchten.
Die steeds aanzwellende stroom, zoo van bezoekers als van boeken, heeft noodwendig een belangrijke uitbreiding van het personeel ten gevolge gehad: het getal ambtenaren is tijdens uw directeurschap bijna verdubbeld terwijl de uitgaven te hunnen behoeve bijkans verdriedubbeld zijn.
En ten slotte - lest best - het gebouw! Gij vondt hier de hooge - àl te hooge - ruimten van Koning Lodewijk danszaal en kapel, reeds lang te klein gebleken voor den steeds sneller wassenden toevloed van boeken, alleen nog maar door allerlei min of meer bedenkelijke hulpmiddelen, als plaatsing op dubbele rijen, in vóór elkaar heen schuivende kasten, of ook in afgelegen berglokalen, hetzij kerk of stal, nog eenigermate voldoende aan de behoeften. En waarlijk niet beter dan de boeken waren de menschen geherbergd: wij herinneren ons nog de schamele verblijven, bovenal het donker, dompig, duf vertrekje, prijkend met den weidschen naam van leeskamer, doch allerminst tot studie uitlokkend, en waarin dan ook slechts zeer enkele studenten soms een bescheiden plaatsje zochten naast den ook aldaar zetelenden ambtenaar. Welk een verschil met heden! Na een veelszins moeilijke, tijdroovende en benauwde uitwoning of ballingschap op de Plompetorengracht hebt gij met uwe menschen en met hetgeen uwe overvulde boekenkasten hadden teruggegeven ruimer adem gehaald in dit nieuwe, fraai ingerichte gebouw, dat thans onder de openbare boekerijen van ons land een eerste plaats inneemt.
Sedert is voor docenten en studenten - mannelijke en vrouwelijke - en ook voor vele anderen, het bezoek der Bibliotheek een gewoonte, het verblijf in de groote zoowel
| |
| |
overdag als 's avonds opengestelde en goed verlichte leeszaal een genoegen geworden. En moge de toegang tot de boekenzalen thans niet meer aan een ieder vrijstaan, wij berusten in die beperking, overtuigd dat het onbelemmerd omwandelen en omsnuffelen van zoovele jonge en ook onervaren gasten, hoe bevorderlijk ook soms voor kennis en studielust, toch met het ordelijk beheer eener groote boekerij niet te rijmen valt.
Al die veranderingen gedenkende, kunt gij met rechtmatigen trots zeggen: ‘quorum pars magna’, ja ‘quorum auctor fui’. Gij zijt niet moede geworden bij curatoren op verbeteringen aan te dringen. Aan uwe voorzienige zorg is het te danken, dat de toelagen voor de verschillende Faculteiten, somszonder dat zij zelf er om gevraagd hadden, zéér belangrijk verhoogd zijn. Uwe vaderlijke bemoeiingen hebben bewerkt, dat niet alleen het personeel zoozeer uitgebreid, maar ook hunne bezoldiging op zooveel hooger peil gebracht is. Want voor uwe ambtenaren zijt gij meermalen in de bres gesprongen; en thans ziet gij u dan ook omringd door een staf, aan u verbonden door oprechte erkentelijkheid en warme waardeering, het best blijkende uit de afzonderlijke hulde, u zooeven door hen gebracht.
Dat alles zijn de vruchten van uw nauwgezet plichtsbesef, maar nog meer van uwe hartelijke toewijding aan uwe taak, aan uwe Bibliotheek, die gij bemint met eene liefde, welke zelfs uwe naaste betrekkingen bijna met naijver zou vervullen. Van die liefde hebt gij een schoon getuigenis gegeven in het degelijke en fraaie boek, waarin gij de geschiedenis der Utr. Bibliotheek hebt beschreven: van den tijd harer stichting als Stads-Bibliotheek (ouder dan onze Universiteit, en in zooverre, in zekeren zin, de oudste onzer Universiteits-Bibliotheken), door het ‘ancien régime’ heen der hoogleerarenbibliothecarissen, tot den tegenwoordigen toestand, nu de Bibliotheek van alle voogdij, geëmancipeerd is en de bibliothecaris, terecht, zelfstandig naast de hooglecraren staat.
Zeker heeft in de 25 jaren uwer werkzaamheid ook de tegenspoed niet ontbroken. Overmatige ijver heeft eenige jaren geleden aan uwe gezondheid en uwe werkkracht een schok toegebracht, dien gij echter gelukkig doorstaan hebt, zoodat gij u, na een rustpoos, weder geheel aan uwe geliefde taak hebt kunnen wijden. Ook teleurstellingen zijn u niet bespaard - wie ontgaat ze? - niet overal en altijd hebt gij die medewerking ondervonden, waarop gij meendet te mogen rekenen. Vermoedelijk hebt gij ook wel eens gelegenheid gehad de juistheid te ervaren der onlangs gegeven definitie van een hoogleeraar: ‘Ein Professor ist..... Jemand andrer Meinung’. De verschillende laboratoria, instituten en seminaria zullen door u wel eens met leede oogen aanschouwd zijn, als een soort van bloedzuigers of vampyrs, steeds belust om de beste sappen aan uwe geliefde Bibliotheek te onttrekken. En allicht hebben de onophoudelijke beslommeringen van het dagelijksch beheer bij u menigen lang beraamden eigen arbeid meer en meer naar den achtergrond doen deinzen, al danken de langen tijd door u bestuurde Navorscher en verschillende andere tijdschriften ook menig bibliographisch of historischartikel aan uwe hand. Stellig is een en ander toch niet in staat heden uwe vreugde te vergallen, dat gij thans met eere aan het hoofd staat eener bloeiende, rijk verzorgde en fraai gehuisveste academische Bibliotheek.
In die vreugde deelen wij van harte, die ons gaarne vereenigd hebben om u, uit naam van docenten en studenten onzer Universiteit, van de talrijke trouwe bezoekers uwer Bibliotheek, van uwe ambtgenooten, van maatschappelijke en huishoudelijke kringen, waarin gij u beweegt, dank en hulde te brengen voor hetgeen gij in deze kwarteeuw hebt gedaan ten beste van wetenschap en beschaving, ten dienste van hare beoefenaars en van de gemeenschap, overeenkomstig de hooge opvatting uwer taak, zooals gij die bij de opening van dit gebouw hebt uiteengezet; dank en hulde ook voor de voorkomende oplettendheid jegens de bezoekers, waarvan gij aan uwe ambtenaren een voorbeeld gegeven hebt, dat door hen allen trouw wordt gevolgd. En het verheugt mij zeer u te kunnen zeggen. dat wij daarbij algemeene en groote medewerking en steun ondervonden hebben en thans uit veler naam tot u komen. Laat ik er, voor mijn persoon, nog aan toevoegen, dat het mij bijzonder aangenaam is u hier te mogen toespreken, mij, die u reeds
| |
| |
vóór meer dan 33 jaren als den trouwen helper van mijn vader in diens laatste levensjaren en als den voortzetter van zijn iconographischen arbeid heb gekend, en die in de laatste 10 jaren, als Bibliothecaris der hier gehuisveste boekerij van het Historisch Genootschap, en dus in zekeren, zeer bescheiden zin ook Uw ambt- en huisgenoot, steeds in de aangenaamste verstandhouding tot U heb gestaan.
Wij hebben ons afgevraagd wat wij U, als duurzaam huldeblijk, zouden aanbieden. Een of ander boekwerk? Maar wat zouden wij U, die hier ‘omschanst met boeken en met blàren’, naar hartelust kunt grasduinen in de fraaist verluchte en gebonden boeken en handschriften, nog schenken? Het was water in de zee dragen! Andere plannen zijn geopperd; vele hadden iets aantrekkelijks, geen voldeed ons geheel. Ten slotte zijn wij te rade gegaan met Haar, die geacht kan worden, Uwe geheime wenschen beter dan iemand anders te kennen. Hare aanwijzing volgende, bieden wij U hierbij het door ons bijeengebrachte aan, U overlatende daaraan zelf de door U gewenschte bestemming te geven; eene bestemming, die, naar wij weten en van U ook niet anders verwachten konden, ook ten bate Uwer geliefde Bibliotheek zal komen. Moge het dan strekken tot bevordering Uwer studiën over de uitvinding der boekdrukkunst, waarmede Gij U in de laatste jaren zooveel hebt bezig gehouden, en waarvan wij de vruchten eenmaal hopen te aanschouwen. Moge daarbij dit album de heugenis levendig houden aan de erkentelijke waardeering, waarmede zoovelen U heden gedenken! En zij het U gegeven, nog vele jaren met onverzwakte kracht, omringd door de liefde van Uw gezin, werkzaam te blijven als het hoofd der Utrechtsche Universiteits-Bibliotheek!
Nadat de jubilaris deze toespraak beantwoord had, voerden nog verschillende sprekers het woord.
Mr. A.F. Baron van Lynden, oud-burgemeester, lid van het College van Curatoren der Universiteit, bracht met den secretaris van dat college, jhr. Mr. J.F. Hooft Graafland. de gelukwenschen over van Curatoren enzeide zoo ongeveer: ‘Mijnheer van Someren, wij komen U namens het Curatorium met groote vreugde gelukwenschen. Van heeler harte deelt dit college in Uwen gedenkdag, omdat het in de 25 jaren die thans zijn afgesloten, Uw werk voor de Universiteit zoo in hooge mate heeft leeren waardeeren. Die 25 jaar vormen een gewichtig tijdperk, waarop de bibliothecaris van Someren, zijn stempel heeft gedrukt, tengevolge waarvan de welvaart onzer Universiteit is toegenomen. Gij hebt in die 25 jaar veel ondervonden, veel gedaan en veel gewerkt, zoodat de bibliotheek zeer in omvang toenam onder Uwe directie. Maar er geschiedde méér; de boekenschat, hier bewaard, kreeg aan wetenschappelijke kennis een beteekenis, die zij voor deze 25 jaar niet bezat. Dat is Uw werk geweest, mijnheer van Someren. OnderUwe leiding is de Universiteitsbibliotheek gereorganiseerd en de resultaten dezer reorganisatie hebben niet alleen de wetenschap gebaat, de zegenrijke gevolgen zijn ook ver buiten de wetenschappelijke kringen verspreid. De schatten aan wetenschap dezer bibliotheek zijn gebracht onder het bereik van het algemeen en aldus geworden schatten, die den bloei en het welzijn der maatschappij bevorderen. Hier, in deze bibliotheek kan iedereen zich laven die dorst naar kennis en wetenschap; hier, in dit gebouw, kunnen de bezoekers het licht vinden, datzij wenschen te ontvangen. Het curatorium waardeert zeer Uw werken en streven in deze richting en hoopt dat U nog héél lang Uw krachten zult kunnen geven, aan het instituut dat onder Uw energiek bestuur tot zoo groote ontwikkeling is gebracht.
Dr. C.P. Burger, Bibliothecaris van de Amsterdamsche Universiteitsbibliotheek, sprak hierop namens de ambtgenooten als volgt:
Waarde Van Someren!
Als ambtgenoot kom ik natuurlijk op dezen feestdag hier mijn gelukwensch brengen, en onze collega's zullen, voor zoover ze niet door hun werk, of door andere dingen verhinderd zijn, dit zeker ook komen doen. Maar we waren met deze persoonlijke handeling niet tevreden, immers we vormen nu tezamen eene vereeniging, en de beginselen, die ge zelf voorstaat, maken het wenschelijk, dat de Vereeniging van Nederlandsche bibliothecarissen bij voorkomende gelegenheden openlijk van haar bestaan blijk geeft. Nu wenschten voornamelijk de jongere ambt- | |
| |
genooten, dat een van de ouderen hier met een woord van gelukwensch namens de vereeniging zou optreden, en ik nam gaarne deze taak op mij. Immers het is heden een feestdag voor het Nederlandsche bibliotheekwezen in 't algemeen, en wel heel in het bijzonder voor onze vereeniging. Voor ons vak allereerst; bij uitzondering wordt vandaag door een zeer ruimen kring een bibliothecaris eens in ander licht gezet, dan dat van zijn dagelijksch werken en zwoegen. Gewoonlijk een man van wiens arbeid men profiteert zonder aan dien arbeid zelf te denken, maar tegen wien men wel, 't zij in zijn gezicht of achter z'n rug, altijd tal van klachten heeft, nu daarentegen iemand, over wiens levensarbeid men dan toch even nadenkt, terwijl men de klachten zoolang ter zijde zet. Van deze bij uitzondering gunstige stemming geniet niet gij alleen, maar wij allen met u. Terwijl we met zoovele anderen u gelukwenschen en hulde brengen, nemen we dus èn individueel, èn als vereeniging die hulde van andere zijden ook mede in ontvangst.
Maar onze vereeniging als zoodanig heeft, zooals ik reeds zeide, nog heel bijzonder reden om een hartelijk en waardeerend woord tot u te richten. Gij zijt in zekeren zin haar voorganger, haar vader. Sinds jaren werkten we allen evenwijdig met elkaar, elk aan zijn eigen taak, ‘elk heeft genoeg aan eigen nooden’, wij beperkten ons graag tot 't geen we zelf te doen hadden. Op den duur zou het bewustzijn, dat we elkaar noodig hebben, zich laten gevoelen, sterker en sterker, en zoo is onze vereeniging ontstaan, die zich nog weinig heeft kunnen laten gelden, maar toch nu reeds nuttig werkt, en in de toekomst in toenemende mate invloed ten goede zal oefenen, op ons eigen werk in de eerste plaats, maar niet minder naar buiten. Welnu, toen wij allen nog weinig voelden voor het vereenigingsspelletje, waart gij het, die reeds verder zaagt, die steeds het gevoel had, dat de bibliotheken in Nederland tot meer ontwikkeling moesten komen, niet alleen door den drang van de noodzakelijkheid, maar door een vooruitzien van behoeften, die zich nog niet krachtig deden gevoelen, door het vormen van eene meening bij de vakmenschen zelve over kleine zoowel als over groote zaken, en dat dit eerst goed bereikt zou kunnen worden door een vasten vereenigingsband. Ik zou hier niet wenschen na te gaan - zou het trouwens ook niet kunnen - wanneer, en bij welke aanleidingen ge met vereenigingsplannen voor den dag zijt gekomen, op welke verschillende manieren ge op den een of anderen tijd meendet de zaak te moeten aanpakken, wat u telkens gedrongen heeft haar weer uit te stellen en te laten rusten. Een buitenstaander zou uit zulk een schets misschien eene verkeerde conclusie trekken, zou kunnen denken aan een stokpaardje. En dat zou onjuist zijn, zooals de uitkomst heeft bewezen.
De loop van zaken zelf drong het denkbeeld van eene noodige vereeniging op; gij hebt niet de collega's behoeven te overreden tot iets, waarin zij zelven geen nut zagen. Zij waren vanzelf tot uw inzicht gekomen. Maar evenals gij veel vroeger hadt ingezien wat noodig zou worden, evenzoo kondet ge nu in tal van practische vragen van organisatie en werkzaamheid als raadsman en voorganger dienen. Veel wat bij u reeds lang had omgegaan, kondet gij nu ook eerder en beter dan wij in een practischen vorm brengen.
Met alle recht en reden voegen we dus bij onze persoonlijke gelukwenschen die van onze Vereeniging van Nederlandsche bibliothecarissen. Voeg aan Uw bibliothecariaat van een kwart eeuw nog ettelijke jaren van vruchtbare werkzaamheid toe, en blijf - wat dan van zelf spreekt - nog even lang onze ijverige, meest ervaren raadsman, waar het de belangen van onze vereeniging betreft. Dit laatste is geen zuiver egoïstische wensch: belangen van onze vereeniging zijn wel de persoonlijke belangen van ons bibliothecarissen, maar het zijn daardoor tegelijk de algemeene bibliotheekbelangen, dat wil zeggen die van de wetenschap in den ruimsten zin, van de studeerenden aan de universiteiten en hoogescholen, en daarbuiten, en van dien veel grooteren en nog steeds ruimer wordenden kring van alle Nederlanders, die behoefte hebben of krijgen aan studie, aan lectuur, inderdaad dus de levensbelangen van het Nederlandsche volk.
De heer Dr. Sevensma, bibliothecaris van de Nederl. Handelshoogeschool te Rotterdam, sprak hierna nog een zéér enkel woord uit naam van de Nederl. Vereeniging van bibliothecarissen en bibliotheekambtenaren, memoreerende hoe déze kring mocht
| |
| |
ervaren, hoe zeer men te allen tijde rekenen kan op den krachtigen steun van den heer van Someren, waar het geldt de vereenigingsbelangen te behartigen. Op dezen gedenkdag wenschte men van de erkentelijkheid daarvoor te doen blijken met een kort woord van warme waardeering.
De heer van Someren dankte alle sprekers. Wat hij ten antwoord op deze toespraken zeide, vatten wij kortheidshalve samen in een beknopt resumé. De jubilaris stelde op den voorgrond, hoe het bekend is, dat op een dag als deze, een jubilaris nooit vast op z'n beenen pleegt te staan. Hij voelt zich geplaatst op een voetstuk, dat zoo lichtelijk duizelingen bij hem kan opwekken, terwijl de wierook, die men hem gewoon is toe te zwaaien, zoo spoedig den man in quaestie in bedwelming kan brengen. Bij spreker rees dezen ochtend dan ook de vraag: ben ik nu eigenlijk de persoon, van wien men op deze wijze getuigenis aflegt?! En wanneer men hem lof toezwaait voor zijn arbeid in 25 jaar, dan wil hij vóór alles opmerken, dat die lof voor een goed deel toekomt aan de trouwe staf van medewerkers en personeel, die hem in dit tijdperk terzijde stond. Alleen met vóorbehoud van dit commentaar, aanvaard ik de huldeblijken, die men mij vandaag wel heeft willen schenken. Ik kan die groote mate van sympathie niet genoegzaam waardeeren. Wat mij vooral zoo gelukkig stemt, is de omstandigheid, dat ik hier heden alle wetenschappelijke kringen vertegenwoordigd zie; dat bewijst mij, dat zij van de bibliotheek een nuttig gebruik hebben kunnen maken, dat onze instelling velen in Utrecht en daarbuiten van dienst is geweest. Dat ik dit heb mogen bereiken, is mij tot een ware voldoening; en aangenaam in de hoogste mate, mijnheer Muller, is mij het feit, dat de officieele huldigingscommissie heden heeft willen spreken door Uwen mond, dezoon van mijn voortreffelijken leermeester, die mij in mijne studies zoo zeer heeft aangewakkerd en die van mij heeft gemaakt, wat ik geworden ben. Mijn hartelijken dank aan de commissie, die mij vandaag is komen gelukwenschen.
En wat nu het College van Curatoren der Universiteit aangaat, ik heb in deze 25 jaar heel wat leden daaruit zien heengaan. De beer Roёll, de voorzitter van het curatorium, kon heden niet hier aanwezig zijn; ware hij in dezen kring geweest, ik zou ook hèm mijn dank hebben gebracht. Bij curatoren toch vond ik altoos een open oor voor mijn wenschen, wenschen, die misschien ook wel eens onbescheiden zijn geweest. Voor de welwillendheid, van dit college ondervonden, mijn welgemeenden dank. Een speciaal woord tot U, mijnheer de secretaris van curatoren, mijnheer Hooft Graafland. Aan den bibliothecaris is de taak opgedragen, het evenwicht te bewaren tusschen de eischen van de bibliotheek-bezoekers en de rijkssubsidie voor onze instelling toegestaan, een taak, die niet altoos even gemakkelijk is te vervullen. Met groote dankbaarheid spreek ik het uit, jegens U, mijnheer Graafland, dat gij mij ten allen tijde een ruggesteun zijt geweest, die mij aldus voor wankelen en vallen heeft willen behoeden.
Verder mijn welgemeende erkentelijkheid voor de vriendelijke woorden van de collega's, die de heeren Burger uit Amsterdam en Sevensma uit Rotterdam overbracbten. Ik dank hun voor die blijken van solidariteit; wat zij uit onze vereenigingen naar mij wilden overbrengen, waren woorden, gesproken naar mijn hart, waarvoor ik hun gaarne mijn dank betuig. Zoo goed als ik allen dank zeg die heden van uit andere steden naar Utrecht kwamen, om mij hunne vriendschap en waardeering te betoonen.
De huldigingsplechtigheid was hiermede ten einde.
Onder de aanwezigen merkten wij nog op behalve vele Utrechtsche hoogleeraren en vrienden, mejuffrouw Snouck Hurgronje, bibliothecaresse van de Leeszaal te Dordrecht; den heer J.D.C. van Dokkum, assistent bij de Amsterd. Universiteitsbibliotheek (vroeger werkzaam onder den heer v. Someren te Utrecht); P.A. Smidt, eveneens verbonden aan de Amsterd. Universiteitsbibliotheek en daar vele jaren geleden tegelijk met den heer v. Someren werkzaam; den heer Roelofs Heijrmans, bibliothecaris van de Technische Hoogeschool te Delft enz.
In den namiddag hield de jubilaris receptie te zijnen huize, waar talloos velen hem kwamen complimenteeren.
Daarna vereenigden de heer en mevrouw van Someren eenige familieleden, vrienden en ambtgenooten aan een gezellig gastmaal in den huize Molenaar, Korte Nieuwstraat.
| |
| |
Jubileum A. Nienhuis. - Op den morgen van den eersten April werd in het met groen en bloemen versierde bureau van de Universiteitsbibliotheek te Groningen de heer A. Nienhuis gehuldigd ter eere van zijn 25-jarig jubileum als ambtenaar bij de bibliotheek.
Toen de jubilaris met zijn vrouw en ouders in het bureau was gekomen, verzamelden zich aldaar eenige belangstellenden onder wie de professoren Hamburger, Pet, Wiersma, Bleeker en Huizinga, de directeur van de bibliotheek dr. Roos en de overige ambtenaren van die inrichting, de rector van Vindicat, de heer M. Bos, e.a. Namens een comité, dat zich gevormd had om den jubilaris een blijk van waardeering aan te bieden, voerde dr. L.H.K. Bleeker het woord. Z.H.G. gewaagde van de buitengewone nauwgezetheid en levenslust, waar, mede de heer Nienhuis zijn taak steeds vervuld heeft en nog vervult. Spreker memoreerde het uitstekende geheugen van den jubilaris, die steeds op vragen als: ‘Mijnheer Nienhuis, is dat boek er ook?’ of ‘Mijnheer Nienhuis, hoe kom ik daar aan?’ het juiste antwoord weet te geven,
Tevens nam spr. de gelegenheid te baat om bij dit jubileum den ijver en de trouw van 't geheele personeel te herdenken.
Spr. eindigde met z'n hartelijke gelukwenschen aan den jubilaris te brengen en hem, als blijk van groote waardeering van zeer velen, een enveloppe met inhoud te overhandigen. Een fraaie oorkonde meteen lijst, inhoudende de namen van hen die aan het huldeblijk hebben deelgenomen, werd er aan toegevoegd.
Namens het personeel van de bibliotheek voerde de heer dr. A.G. Roos het woord Ook deze spreker sprak met veel waardeering over hetgeen de heer Nienhuis voor de bibliotheek heeft gedaan en van de groote werkzaamheid, die de jubilaris in dezen werkkring, die voor hem als geknipt is, heeft ontwikkeld.
Daarna kwam de oud-bibliothecaris, de heer Van Haarst aan 't woord, die in een zeer hartelijk speechje vertelde, dat hij er nooit berouw over had gehad den heer Nienhuis aanbevolen te hebben. Spr. dacht nog steeds met dankbaarheid aan de hulp die hij van den jubilaris had ontvangen bij de verhuizing van de bibliotheek.
De heer Nienhuis dankte voor de hartelijke en waardeerende woorden, tot hem gesproken, en sprak den wensch uit, nog tal van jaren te kunnen werkzaam zijn aan de bibliotheek.
Daarna gingen de aanwezigen den jubilaris complimenteeren De rest van den dag bracht de heer Nienhuis ten zijnent door, waar velen hem hun gelukwenschen gebracht hebben.
(Uit de Nieuwe Groninger Cour.).
F.A. Dee. - De pedellus major der Leidsche universiteit, ‘professor’ Dee, herdacht den 1 April zijn 40-jarig jubileum als zoodanig. Deze dag is voor hem niet onopgemerkt voorbijgegaan.
Des morgens te half twaalf werd de jubilaris verzocht, om in de vergadering van curatoren te verschijnen. Deze was geheel voltallig. Nadat professor Dee was binnengetreden, nam de president-curator, jhr. mr. W.H. de Savornin Lohman het woord om hem, mede namens het college van curatoren, geluk te wenschen met zijn 40-jarige loopbaan als pedel. Hij wees daarbij op zijn steeds getrouwe plichtsbetrachting en herdacht tevens, dat hij al dien tijd was werkzaam geweest tot eer van de Leidsche universiteit.
Niet alleen curatoren, maar ook de regeering erkent zijn verdiensten. Spr. zeide, dat de regeering van deze erkenning heeft blijk gegeven door hem te benoemen tot ridder in de orde van Oranje-Nassau.
Nadat de president-curator zijn toespraak geëindigd had, dankte prof. Dee diep ontroerd voor de hooge onderscheiding en de tot hem gerichte gelukwenschen.
Te 2 uur, even voor den aanvang van de inaugureele rede van prof. Vogel, werd prof. Dee verzocht om in de Senaatsvergadering te verschijnen. Daar werd hij, reeds getooid met de orde van Oranje Nassau, een geschenk van den burgemeester-curator jhr. de Gyselaar, toegesproken door den voorzitter van de Senaat, prof. dr. G. Jelgersma, die hem mede namens den senaat geluk wenschte met dezen dag.
Hadden wij, aldus de rector, evenals curatoren door hun aanbeveling van uwe verdiensten, te beschikken over ordeteekenen
| |
| |
en eerebewijzen, dan zou ik het zoo onmogelijk niet geacht hebben, dat nog een nieuwe ster van verdienste uw borst zou versieren.
In elk geval gevoelen wij uwe 40-jarige onafgebroken werkzaamheid in het belang van onze universiteit, waarmede gij zijt samengegroeid en die door de leden van onzen senaat niet te denken is zonder uw eenvoudige hulp. Veertig jaar lang hebt gij gewerkt en nog is uwe gezondheid van dien aard, dat het zich laat aanzien, dat wij misschien nog vele jaren van uwe hulp gebruik kunnen maken.
Op deze toespraak volgden luide teekenen van instemming, waarop prof. Dee, zeer getroffen door deze hartelijke woorden, een kort woord tot dank sprak. Nadat hem door de verschillende professoren de hand was gedrukt, was de plechtigheid afgeloopen.
Dit berichtje uit de N. Rott. Ct. wordt hier overgenomen, omdat de heer Dee niet alleen tal van jaren pedel van de Universiteit is, maar ook bewaker van de Bibliotheca Thysiana. Het feit dat van deze laatste functie zelfs met geen woord werd gerept, illustreert weer op in 't oog loopende wijze, hoe weinig aandacht ons publiek over heeft voor bibliotheken. En dat voor onze officieele wereld hetzelfde geldt, springt wel duidelijk in het oog, wanneer men de wijze van huldiging hier geschetst, bij de gelijktijdige boven beschreven jubilea vergelijkt.
|
|