Het Boek. Jaargang 3
(1914)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |||||||
Verzen van Alardus Aemstelredamus op Joan van Scorel.Scorel, geboren in 1495, bracht, volgens van Mander, zijn jeugd te Alkmaar door. ‘Syn Ouders hem vroegh ontstervende, werdt van zijn vrienden ter Scholen bestelt binnen Alcmaer, alwaer hij tot zijnen veerthien Jaren leerende, was dapper in de Latijnsche spraeck toegenomen’. (Schilderboeck, 1618, fol. 154 vo). Hij is dus tot 1509 ongeveer daar verbleven. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij toen onderricht gehad van Bartholomaeus van Keulen, die destijds te Alkmaar het latijn onderweesGa naar voetnoot1). Als jongeling legde zich daar ook op de studie toe Alardus van Amsterdam, die, zooals hij mededeeltGa naar voetnoot2), te zamen met Bartholomaeus van Keulen de letteren bestudeerde, en aan de Alkmaarsche latijnsche school de rhetorica beoefende met Petrus NanniusGa naar voetnoot3). Dit was omstreeks 1508-1510. In deze kleine stad, aan één school studeerende, moeten Alardus en Scorel elkander dus hebben leeren kennen. De eerste was waarschijnlijk een jaar ouder dan de schilder. Alardus vertrok in 1514 naar Leuven, en Scorel ging ± 1509 naar Haarlem en Amsterdam om zich in de schilderkunst te oefenen. Toen Scorel's naam als schilder in zijn vaderland en ver over de grenzen beroemd was geworden, heeft Alardus in een paar latijnsche gedichten de kunst van zijn grooten studiegenoot bezongen. Alardus, geleerd humanist en vriend van Erasmus, heeft herhaaldelijk de aloude abdij van Egmond bezocht en verbleef daar geruimen tijd voor de bestudeering der handschriften en theologische werken, waarvan de bibliotheek zoo ruim voorzien was. Blijkens | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
een briefGa naar voetnoot1), door Alardus in 1530 gedagteekend uit Egmond, aan zijn vriend Theodorus Catharus, verbleef hij daar ook in dit jaar. Meermalen roemt hij de kunstschatten, de verluchte handschriften, de edelsmeedwerkenGa naar voetnoot2), en de geschilderde portretten door oude en nieuwe meesters, die hij daar gezien heeftGa naar voetnoot3). In een boekjeGa naar voetnoot4), in 1531 te Keulen door Alardus uitgegeven, draagt hij hierop aan Georgius van Egmond, den Bisschop van Utrecht, die dikwijls zijn voorvaderlijk kasteel te Egmond bewoonde, gelegen niet ver van de abdij, een latijnsch gedicht op, waarin hij een prent of schilderij van Jan van Scorel bezingt, naar alle waarschijnlijkheid in het vorige jaar door hem te Egmond in het klooster gezien. Dit valt af te leiden uit het feit, dat Alardus zijn gedicht juist aan den Bisschop George van Egmond, den beheerder van de abdij Sint Amandus, opdraagt. De afbeelding stelt voor het hoofd van den lijdenden Christus en het vers luidt:
In sanguinolentum Chri Iesu caput spinis
coronatum, a D. Ioanne polygnoto Scorelio
nimisqua. graphice expressum, in gratiam
D. Georgij Haecmundensis D. Amandi
administratoris.
Ecce Homo.
Horrescens, et humi depressura, milleque cinctum
Sentibus, explicita suspice fronte caput.
O utinam posses oculos in pectus, acuta
Cuspide trajectum, vel procul inserere
Et mentem patriae pietatis imago subiret
Intus et angorum quid tatet aspiceres;
Quottidie sceleri scelus accumulasse puderet,
Vulnera ab integro ni renovare voles.
Quae renovas quoties ablutam sanguine nostro
Conspurcas animam, per capitale nephas
Aliud.
Ecce tibi, qui rex populi dominusque vocari,
Concupijt, iam nunc infimus astat homo.
A. Uit Nijhoff, Art typogr. livr. 16. no. 28.
| |||||||
[pagina 19]
| |||||||
Dit gedicht kan als volgt vertaald worden: ‘Op het bloedige hoofd van Jezus Christus, met doornen gekroond, en door den heer Joannes polygnotus [den wijdberoemden] van Scorel, zeer kunstig geteekend weergegeven; ter eere van den heer Georgius van Egmond, den beheerder [van de Abdij] Sint Amandus.’ Het valt moeilijk uit te maken welk Ecce Homo van Scorel hier door Alardus gezien is en bezongen wordt. Met graphice expressum kan evengoed een geteekende, als een levendig uitgevoerde afbeelding bedoeld zijn. Eigenlijk zou men veronderstellen, dat hier sprake is van een prent, waarvan meerdere exemplaren bestonden. Want in 1532, drukt Alardus, in een anderen bundel (II)Ga naar voetnoot2) met zijn verzen, nogmaals hetzelfde gedichtje af, doch draagt het nu op: ‘Aan heer Dominicus Gavius Magdalius, den ijverigen beheerder der maagden van Bethanië, in het godsdienstige Amsterdam’. Nog een derden keer liet hij het versje drukken, nu zonder opdracht, of nadere aanduiding welk kunstwerk bezongen wordt, in een bundel in 1541 te Leuven verschenen (III)Ga naar voetnoot2). De boekjes, waarin Alardus' gedicht voorkomt, zijn:
| |||||||
[pagina 20]
| |||||||
In II is het vers geplaatst onder een kleine houtsnede voorstellende Christus, door vier mannen met doornen gekroond. Door het bijschrift zou men tot het besluit kunnen komen, hier inderdaad de houtsnede van Jan van Scorel afgedrukt te vinden, die dan echter geen Ecce Homo voorstelt. Zie B. In sanguinolentum Christi Iesu caput spinis undique coronatum, in gratiam D. Dominici Gauij Magdalij virginum Bethaniensium apud religiosum Hollandiae Aemstelredamum, haud segnius admintstratoris, ac patriarchae a D. Ioanne Polygnoto Scorelio nimis q. graphice expressunt, Per Alardum Aemstelredamum. B. Uit Piae Precationes.
Hierna volgt deze houtsnede (B) op de volgende pagina, en daar- | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
onder het 10-regelig versje, met het distichon, dat tot opschrift draagt Ecce Homo. Het boekje bevat verder nog 12, dus in 't geheel 13 houtsneden uit dezelfde reeks, met voorstellingen uit de lijdensgeschiedenis. Neemt men aan, dat het prentje van de doornenkroning een werk van Scorel zoude zijn, dan zijn ook de twaalf andere van zijn hand. Toch komt het mij voor, dat zij geen werk van den meester kunnen wezen, en dat de plaatsing van het vers en bijschrift van Alardus onder het prentje van de doornenkroning, alleen aan de schikking van den drukker te wijten is, die de andere prentjes ook zeer goed te pas kon brengen bij de volgende Piae Precationes van Crocus, daar die eveneens het lijden van Christus betreffen. De prentjes hebben veeleer een duitsch karakter en herinneren aan Ant. Woensam. C. Uit Nijhoff, Art typogr. livr. 16. no. 29.
Al bezitten wij dus niet de afbeelding van Scorel's Ecce Homo, door Alardus bezongen, wij weten toch uit zijn vers, dat er van hem zulk een Christushoofd met doornen gekroond bestaan heeft, naar alle waarschijnlijkheid in de Egmonder Abdij. Alardus geeft Scorel den bijnaam van Polygnotus, den wijdberoemde, tevens ter herinnering aan den grooten griekschen schilder van dien naam. In het tweede gedicht, dat Alardus aan Scorel gewijd heeft, breidt hij de vergelijking met de grieksche schilders, die voor den humanist natuurlijk het hoogste in de kunst bereikt hadden, nog verder uit en stelt hij hem tegenover Zeuxis en Parrhasius. Dit vers komt evenals het andere, het eerst voor in Epistola Cornelii Croci (I) van 1531, bij signat. E vii en verso. Het luidt als volgt: | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
Ad Ioannem Polygnotum Scorelium, pictorum facile principem, Canonicum Deiparae virginis Mariae apud Vltraiectum.
Quid non ingenio voluit natura licere?
Quid picture nequit cum volet efficere?
Mirifica pictas speculantes arte volucres
Uvas, in scaenam Zeusis adire facit.
Lintea Parrhasius tanta depinxerat arte
Turpiter ut Zeusin falleret artificem;
Nam simul aspexit velo depicta remoto
Ostendatur uti flagitat effigies.
Zeusis ut errorem vidit, sensitque, pudore
Palmam Parrhasio detulit ingenuo.
Ipse quidem quod aves pictas traxisset ad uvas
Ille fefellisset egregium artificem;
Nec volucres, Scoreli, nec Zeusin fallere tantum;
Quemvis pictorem sed potes ingenio.
Men zou dit gedichtje aldus kunnen vertalen: ‘Aan Joannes Polygnotus van Scorel, zonder tegenspraak den eersten der schilders, Kanunnik van de kerk der Moeder Gods en Maagd Maria te Utrecht. Scorel was in 1528 Kanunnik van S. Maria te Utrecht geworden en had het toppunt van zijn roem bereikt, toen Alardus deze versjes dichtte, die, onder meer, bewijzen, dat Scorel's werk, ook in zijn vaderland, een grooten naam had. De verschillende dichtbundels van Alardus, door hem uitgegeven als aanvulling tot allerlei theologische werken van hem zelf en van anderen, bevatten nog tal van belangwekkende gegevens omtrent velerlei personen en feiten. Van belang voor Alardus' levensgeschiedenis zijn ook de brieven en opdrachten, waarmede hij zijne werken aan verschillende geleerden toewijdt. Van tijd tot tijd hoop ik in dit tijdschrift eenige van deze werkjes van Alardus en anderen te bespreken. Zij doen ons de ontwikkeling van het humanisme te Amsterdam van nabij kennen, waarvan wij nog maar zeer weinig afweten.
Heemstede, Nov. 1913. J.F.M. Sterck. |
|