| |
| |
| |
Het horarium van Gerard Leeu,
Antwerpen 1489, 27 juli.
II. 1.
Het horarium als getijden- en gebedenboek.
(Vervolg van blz. 1-19).
Wanneer wij thans het Horarium van zijn letterkundige zijde gaan beschouwen, zullen eenigen misschien van meening zijn, dat zoo iets eigenlijk buiten het kader van dit tijdschrift valt.
Toch niet. Wel moet ik toegeven, dat de beneden volgende litteraire ontleding desnoods had kunnen bekort worden; maar anderzijds staat het vast, en in het verloop van dit 2e artikel zal het den lezer duidelijk worden, dat het voor een alzijdige waardeering van Gerard Leeu's drukkersbedrijf beslist noodig is, het Horarium ook van letterkundige zijde te leeren kennen. Daar dus eenmaal een ontleding van den inhoud moest plaats hebben, en ik mij in de laatste jaren juist beziggehouden heb met eene minutieuse ontleding en vergelijking van een 60-tal middeleeuwsche handschriften van getijden- en gebedenboeken, welke op het Bisschoppelijk Museum te Haarlem berustenGa naar voetnoot1), meende ik dit gedrukte getijdenboek, dat zich natuurlijk nauw aansluit aan de middeleeuwsche handschriften, op dezelfde wijze te mogen behandelen.
Eerst moge echter een korte algemeene beschouwing over het verband tusschen de litteraire en de typografische zijde der incunabelen voorafgaan.
Naar mijn bescheiden meening wordt er bij de incunabelstudie over het algemeen veel te weinig werk gemaakt van den inhoud der incunabelen. Misschien lijkt het wat ònbescheiden, wanneer ik hier
| |
| |
spreek van ‘mijn’ bescheiden meening. Want toen ik in 1909 in het Zentralblatt für BibliothekswesenGa naar voetnoot1) met een enkel woord het genoemde vraagstuk besprak, had eenige
maanden te voren Dr. R. Galle te Berlijn in hetzelfde tijdschrift juist hetzelfde betoogdGa naar voetnoot2) en wel zoo principieel en zoo overtuigend, dat ik geen kans zou gezien hebben, het hem na te doen. Het opstel van Dr. Galle was mij echter toen nog niet bekend, zoodat het wel eigenaardig was, dat van twee zijden ongeveer tegelijkertijd juist op hetzelfde punt werd aangedrongen.
Wie zich nu van de principieele kwestie goed op de hoogte wil stellen, leze het krachtige betoog van Dr. Galle. Terecht legt hij er den nadruk op, dat een methodische catalogiseering der incunabelen over het algemeen onmogelijk is, wanneer er bijv. niet grondiger wordt onderzocht naar de ware auteurs van allerlei tractaten. De methode, die thans gevolgd wordt, sticht zeer dikwijls verwarring niet alleen op het terrein der bibliografen, maar ook en vooral op dat der litteratoren. Om deze reden en deels ook omdat de incunabelvorschers tot nu toe ook onder andere opzichten tè uitsluitend ‘druckgeschichtlich’ en ‘bibliothekarisch’ te werk zijn gegaan, geldt volgens Galle nog immer de klacht van Dziatzko ‘dass aus der Inkunabelliteratur verhältnismässig so wenig zur Kenntnis der Gelehrten dringe und somit für die Wissenschaft verwertet werde’ (S. 251).
Inderdaad zoo is het. Ook hier in Nederland, Wij, Nederlanders, hebben wel het groote voorrecht boven andere landen, dat wij in de Annales van Campbell een zoo goed als volledige samenvatting hebben van de geheele Nederlandsche gedrukte litteratuur van de tweede helft der 15e eeuw, maar als men de bij Campbell vermelde 2000 Nederlandsche incunabelen eens onder litterair opzicht de revue laat passeeren, en zich afvraagt: in hoever hebben nu de Nederlandsche litteratoren, vooral de historici, deze overrijke bron van theologische, ascetische, juridische, polemische, geschiedkundige, paedagogische, klassiek-letterkundige en cultuurhistorische gegevens benuttigd, dan moet het antwoord vrij onbevredigend luidenGa naar voetnoot3).
| |
| |
Ofschoon het betoog van Dr. Galle veel langer is dan het mijne, meen ik toch één punt aangeraakt te hebben, dat door hem over het hoofd is gezien. Galle stelt alleen in het licht dat het voor de litteraire wetenschap beslist noodzakelijk is, nader in te gaan op den inhoud der incunabelen. Behalve dat, heb ik van mijn kant gemeend erop te moeten wijzen, dat hetzelfde evenzeer noodzakelijk is voor de historisch-typografische wetenschap.
Zeker, wanneer men zijn kennis omtrent het incunabel-tijdvak wil beperkt houden tot de wetenschap, dat een of andere drukker daar en daar gewoond heeft, dat hij een paar honderd incunabelen heeft uitgegeven, en daarvoor zooveel soorten van typen en zooveel houtsneden heeft gebruikt, dan heeft men aan een gewone incunabel-beschrijving volop genoeg. Maar wanneer men ook wil doordringen tot datgene, wat een incunabeldrukker èn als vakman, ènals handelsman, èn als bevorderaar der cultuur beteekend heeft, dan dient men uitvoeriger na te gaan, wat hij heeft gedrukt, hoe hij het heeft gedrukt, op welke wijze zijn bedrijf zich ontwikkeld heeft, waarom hij bij voorkeur die en die boeken ter perse legde, enz. enz. Eerst dàn, wanneer namelijk op die wijze het bedrijf van iederen 15e eeuwschen drukker in onderdeden is blootgelegd, kan men beginnen aan eene ‘Geschiedenis van de ontwikkeling der boekdrukkunst’ in den eigenlijken zin des woords. En daartoe zal en kan men niet komen, dan wanneer men aan den inhoud der incunabelen meer aandacht schenkt, dan tot nu toe gedaan is.
Onderstaande letterkundige ontleding van het Horarium wil eene bijdrage leveren tot een dergelijke geschiedenis van het drukkers-bedrijf van Gerard Leeu, speciaal van cultuurhistorische zijde. Wellicht biedt zich later de gelegenheid aan, de geschiedenis van Gerard Leeu, die een der voornaamste Nederlandsche drukkers geweest is, ook uit andere door hem gedrukte werken nader toe te lichten. Daarmede zal dan onder alle opzichten het bewijs geleverd worden, dat Gerard Leeu werkelijk was, zooals zijn knechts hem in 1493 na zijn dood noemden (vgl. Campbell, n. 511): ‘a man of grete wysedom in all maner of kunnyung’.
| |
| |
1. | (Bl. 2a-13b). Kalendarium.
In tegenstelling met de typen en den inhoud van het Horarium (zie art. I, blz. 2-3) draagt het Kalendarium geen Fransch karakter. Specifiek-Fransche heiligennamen ontbreken geheel; daarentegen ontmoet men verschillende heiligen, welke in de bisdommen UtrechtGa naar voetnoot1), Luik of Keulen meer bijzonder vereerd werden, bijv. Amandus (7 Febr.; vgl. 26 Oct.), Ludger (26 Maart), Servatius (13 Mei), Bonifacius (5 Juni), Lebuinus (25 Juni; het andere feest van Lebuinus op 12 Nov., dat karakteristiek is voor het bisdom Utrecht, ontbreekt), Willibaldus (7 Juli), Remaclus (3 Sept.), Lambertus (17 Sept.), Remigius en Bavo (1 Oct.), Twee Ewaldi (3 Oct.), Regenfledis (8 Oct.), Amandus (26 Oct.; vgl. 7 Febr.), Hubertus (3 Nov.), Willibrordus (7 Nov.), Victoria (23 Dec.).
Ook treft men verschillende Franciscaansche heiligenfeesten aan, nl. Bernardinus (20 Mei), [Translatio van] Franciscus (25 Mei), Antonius van Padua (13 Juni), Clara (12 Aug.), Ludovicus Episcopus (19 Aug.), Translatio Ciarae (3 Oct.), Franciscus (4 Oct.).
Verdere bemerkingen over het Kalendarium zie beneden, art. II. 2. |
2. | (Bl. 14a). Versus magistri pétri de riga ad inueniendum pascha incipiendo ab anno lxxxij.
De tekst vervolgt onmiddellijk: Sciendum quod unaqueque dictio istorum versuum uni anno deservit. dictio que desinit in m demonstrat pascha in martio retrograde computando. alie dictiones non desinentes in m demonstrant pascha in aprili
Gaudia bladorum signat collectio florum
Peccatur furto tunc luget cordis ymago
Gaudia bellorum tangit capiens furiorum
Peccat adam tactu luit euam que grauat ilium
Multa domat zelus honor argentum veneratur
Zie verder beneden, art. II. 2. |
3. | (Bl. I4a-I5b). Orationes pro fidelibus defunctis Johannis Papae XII (XXII?).
Infrascriptas orationes quicumque legerit in loco consecrato meretur tot dies indulgentiarum quot ibidem corpora defunctorum sunt sepulta: sicut rome in ecclesia sancti petri apostoli retro summum altare scriptum habetur, et similiter parisius in multis ecclesijs. quas concessit papa Iohannes duodecimus. (Beg.) Avete omnes fideles anime quarum corpora... (Beg. van het 2e gebedje) Domine Iesu Christe Salus et liberatio fidelium... (Einde) confoueri iubeas. Qui cum...
De Mnl. tekst van het eerste gebedje is te vinden in hs. Haarlem 59, bl. 238b, waar het wordt toegeschreven aan Paus Innocentius III. Hetzelfde geschiedt in hs. Utrecht 352, fol. 103b (Cat. Tiele I, p. 115), waarde Latijnsche tekst gegeven wordt. Op beide plaatsen wordt de legende medegedeeld, welke den oorsprong van dit gebed verklaart, nl. dat Innocentius III eens over een kerkhof wandelde en vergat voor de zielen der daar rustende gestorvenen te bidden. De hierboven gegeven rubriek heeft een duidelijke toespeling daarop: ‘in loco consecrato... quot ibidem corpora defunctorum sunt sepulta’. De Fransche invloed is duidelijk te herkennen in de vermelding van ‘parisius [de gewone middeleeuwsche spelling voor Parijs] in multis ecclesijs’. De toeschrijving der aflaten aan Paus Johannes XII is zeker een vergissing voor Johannes XXII, aan welken laatsten terecht of ten onrechte in de middeleeuwsche gebedenboeken allerlei gebedjes met aflaten worden toegeschreven. Paus Johannes XII (955-963) kan voor dergelijke
|
| |
| |
| aftaatverleeningen in geen geval in aanmerking komen, daar het aflaatwezen in die tijden nog slechts weinig ontwikkeld was. |
4. | (Bl. 17a-19a). Incipiunt hore de sancta trinitate.
De eerste hymnus begint: Quicumque vult animant firmiter saluare (Chevalier 16566)Ga naar voetnoot1). De Mnl. tekst in hs. Haarlem 101, bl. 206a en hs. 109, bl. 1a.
Bl. 16b bevat een rand, waarin een houtsnede gevat is, de H. Drievuldigheid voorstellende (zie facs. II; art. I, blz. 6). |
5. | (Bl. 20a-22a). Incipiunt hore pro defunctis.
Het eerste vers begint: Deitatis paternitas et eius filiatio (Chevalier 4335).
Bl. 19b een linksche rand (facs. II-IV; art. I, blz. 6-8) en daarin een houtsnede, voorstellende een lijkbaar, met het voeteneinde naar een altaar (rechts) gericht; aan iedere zijde een kaars. Verder aan den eenen kant (achtergrond) twee geestelijken in koorkappen (pluvialen) voor een lessenaar, waarop een boek ligt; aan den anderen kant (voorgrond) twee personen met kappen over het hoofd, den rug naar den beschouwer gekeerd, zittende op een bank (bidders of bidsters).
Bl. 21b eindigt met de woorden: Ad completorium. Bl. 22 ontbreekt (zie art. I, blz. 5, 11 en 14). |
6. | (Bl. 23a-25a). Incipiunt hore de sancto spiritu.
De eerste hymnus begint: Nobis sancti spiritus gratia sit data (Chevalier 12022), Mnl. tekst in hs. Haarlem 52, bl. 100b; Lat. tekst in hs. 65, bl. 68a.
Bl. 22b zal in den rand (facs. II-IV) ongetwijfeld een houtsnede bevat hebben, voorstellende de Nederdaling van den H. Geest (zie art. I, blz. 14). |
7. | (Bl. 26a-28a). Incipiunt hore de omnibus Sanctis.
De eerste hymnus begint: Sancta dei genitrix flos virginitatis (Chevalier 18373).
Bl. 25b een rand (facs. II-IV), waarin een houtsnede, voorstellende Alle Heiligen: God de Vader (links) en Maria (rechts) zittende in het midden. Daaromheen op den voorgrond: links mannelijke, rechts vrouwelijke heiligen. Onder deze laatste staat vooraan de H. Catharina met een kroon op het hoofd en een rad aan haar voeten. Boven God den Vader en Maria twee engeltjes. |
8. | (Bl. 29a-31a). Hore de sancto sacramento.
De eerste hymnus begint: Corporis misterium pange gloriosi (Chevalier 3936).
Bl. 28b een rand met een houtsnede, voorstellende het Laatste Avondmaal (facs. III; art. I, blz. 7).
Bl. 30b eindigt in het Completorium met het woord: hymnus. Bl. 31 ontbreekt (zie art. I, blz. 6,11 en 14). |
9. | (Bl. 32a-37a). Incipiunt hore de sancta cruce.
De eerste hymnus begint: Patris sapientia Veritas diuina Deus homo (Chevalier 14726). Mnl. tekst in hss. Haarlem 43, 46, 52, 55, 57, 58, 59, 61,62,66; Lat. tekst in hss. 64 en 65. Zie het Register blz. 136, i.v. Kruis.
Bl. 31b zal in een linkschen rand (facs. II-IV) wellicht een voorstelling bevat hebben van Christus aan het Kruis (zie art I, blz. 14). |
10. | (Bl. 38a-40a). Hore beate virginis breues.
De eerste hymnus begint: Deus qui cunctum (Chevalier: primum) hominem de limo terre creauit (Chevalier 4496).
Bl. 37b een linksche rand (facs. II-IV), waarin de voorstelling van Maria-Boodschap.
|
| |
| |
|
Links Maria, geknield op een bidstoel, met een boekje voor zich, het hoofd eenigszins omgewend naar den engel Gabriël, die, half knielende, rechts is afgebeeld. In de rechterhand heeft hij een scepter met een spreukband eraan, waarop de woorden: Aue gr[atia plena] dominus tecum (Luc. I. 28). Met de linkerhand wijst hij ten hemel. |
11. | (Bl. 41a-48a). Incipit missa beate marie. - Daarna fragmenten uit de Evangeliën.
De Introitus van de Mis begint: Salue sancta parens enixa est puerpera (Vgl. Chevalier 18197). Mnl. tekst in hs. Haarlem 46, bl. 92a; hs. 66, bl. 111; hs. 108, bl. 112a. Na het zgn. Laatste Evangelie (Joh. I. 1-14; bl. 44b-45b) van de Maria-mis volgen nog een fragment uit het Evangelie van Lucas (I. 26-38; bl. 45b-46b), Mattheus (II. 1-12; bl. 46b-47b) en Marcus (XVI. 14-20; bl. 47b-48b).
Bl. 40b een rand met een houtsnede, voorstellende een man geknield voor Maria (facs. IV, blz. 8). |
12. | (Bl. 49a-92a). Incipiunt hore beate marie virginis secundum vsum romane ecclesie. - Daarna een gebedje tot Maria.
Het zijn de gewone Maria-getijden, welke in alle middeleeuwsche getijdenboeken voorkomen (hss. Haarlem 43-63 de Mnl. tekst; hss. 64-66 en 91 de Lat. tekst).
Bl. 92a is als bladvulling (zie art. I, blz. 16) ingevoegd: Oratio pulchra ad mariam virginem. (Beg.) Saluto te sancta virgo maria celorum regina ea salutatione... (Eindigt) omnibus necessitatibus meis. - Het is de eerste helft van het gebedje, dat o.a. ook afgedrukt is in de Hortulus animae van Chr. Ischyrius, ed. Antverpiae, Vid. Chr. Ruremundensis, 1533 (Nijhoff, n. 505), bl. clijr.
Bl. 48b bevat dezelfde rand en gravure als bl. 37b (Maria-Boodschap). |
13. | (Bl. 92b-107b). Septem psalmi penitentiales. - Daarna de Litanie van Alle Heiligen.
De 7 Boetpsalmen en de Litanie komen in bijna alle middeleeuwsche gebedenboeken voor. Vgl. hss. Haarlem 43-66, 91 en 110.
De namen van de heiligen, welke in de Litanie voorkomen, leveren, evenals die van het Kalendarium, het bewijs, dat de tekst van het Horarium ontleend is aan een handschrift, dat onder Franciscaanschen invloed stond. Men vindt o.a. denamen Ludovicus (bisschop; bl. 102a), Franciscus, Antonius, Bernardinus en Clara (bl. 102b). Verder is op bl. 102a nog in den bovenrand bijgeschreven: ‘sancti berarde petre accurce adiute et otte [sic] orate pro nobis’, waarmede de in 1220 in Marokko vermoorde eerste Franciscaansche martelaren bedoeld zijn, en tevens vindt men op bl. 102a nog een heiligennaam na het woord ‘sancte’ uitgekrast en daarvoor in de plaats geschreven: ‘bonauentuera’. Eindelijk is nog na den naam van Ludovicus met de pen bijgevoegd: ‘gommare’ (zie daarover beneden, art. II. 2).
Verder wordt de Franciscaansche oorsprong van het origineel nog betuigd door den naam van Franciscus in het eigenaardige gebedje, dat zich op bl. 107b bevindt:
‘Suscipe sancte pater omnipotens eterne deus obsequium seruitutis mee merilis beate marie virginis. beati francisci. et omnium sanctorum, vt si quid digne laudis in eo tue obtuli maiestati dignanter suscipe et quod negligenter peractum est clementissime pater ignosce Per Christum [dominum nostrum. Amen]’Ga naar voetnoot1). Zie verder beneden, art. II. 2.
Bl. 92b bevindt zich in een linkschen rand (facs. II-IV) een houtgravure, voorstellende
|
| |
| |
|
koning David in biddende houding. De gravure is (zonder den rand) afgebeeld bij Holtrop, Monuments typographiques, pl. 102c. |
14. | (BI. 109a-133a). Vigilie mortuorum.
Het is het gewone Officium Defunctorum met 3 Noclurnen (Lange Vigilie), zooals het ook thans nog gebeden wordt. Vgl. ook hss. Haarlem 28, 43-52, 54, 58-60, 62, 64, 65, 91.
Bl. 108b dezelfde rand en gravure als bl. 19b (een lijkdienst). |
15. | (Bl. 134a-136b). Gebeden tot Christus.
De eerste groep bestaat uit drie gebedjes (bl. 134a-135b), waarvan de beginwoorden zijn: I. Deus deus meus qui voluisti pro redemptione mundi... II. Ave domine ihesu christe verbum patris filius virginis (Chevalier 1778?)... III. Domine ihesu christe qui hanc sacratissimam carnem... - De Mnl. tekst van deze gebeden komt voor in hs. Haarlem 108, bl. 99a-100a, waar in de voorafgaande rubriek gezegd wordt: ‘Ende die derde paues innoceneius heeft ghegheuen een yghelic die diese ghebeden deuoetelic lesen verghiffenis alle hoerre sonden’. Het derde der bovenstaande gebedjes komt nog afzonderlijk voor in hs. Haarlem 65, bl. 135b; bs. 91, bl. 90b (Lat. tekst) en hs. 110, bl. 30b (Mnl. tekst), waar erbij gezegd wordt, dat Paus Bonifacius VI (lees VIII) 2000 (hs. 91 zegt 12000!) jaren aflaat eraan verleende op verzoek van koning Philips van Frankrijk.
De tweede groep bestaat uit drie gebedjes (bl. 135b-136b), welke betrekking hebben op drie zgn. Vreugden van Christus, nl. de verlossing van het menschdom, de verlossing der zielen uit het Voorgeborchte, en de verschijning van Christus aan Maria ‘in... nocte pasche’. De beginwoorden luiden: I. Domine ihesu christe ego peccator rogo te et ammoneo pro tua nobili humanitate... II. Domine ihesu christe salvator et redemptor totius mundi rogo te et ammoneo in honore illius gaudii quod habuerunt tui dilecti amici... III. Domine ihesu criste rogo te et ammoneo in honorem illius gaudii quod dilecta mater... - Iets dergelijks (vijf Vreugden) in hs. Haarlem 108, bl. 111a in Mnl. tekst.
Aan de hier onder n. 15 beschreven gebeden gaat op bl. 133b vooraf een gravure voorstellende de zgn. Gregorius-MisGa naar voetnoot1). Zij is gevat in den linkschen rand (facs. II-IV). Dezelfde gravure doch met een anderen rand (4 stukken) eromheen vindt men terug in de Duytsche ghetyden, Antwerpen, Adr. van Liesvelt, 1495, 29 Juli (Campbell 839), bl. 92b. |
16. | (Bl. 136b-138a). Oratio deuota ad nomen ihesu.
(Beg.) O bone ihesu O dulcis ihesu O ihesu fili virginis marie plenus misericordia... De laatste woorden (bl. 137b, reg. 18) luiden: O pijssime ihesu propicius esto michi |
Bl. 138a met het vervolg van het gebed ontbreekt (zie boven, art. I, blz. 6). De Mnl. tekst van dit gebed staat in hs. Haarlem 108, bl. 91a (waarschijnlijk ook in hs. 61, bl. 83b), en in de zooeven aangehaalde Duytsche ghetyden, bl. 94a. |
17. | (Bl. 139a-139b). Oratio (sic) beati gregorij pape.
Het zijn de dikwijls voorkomende Septem orationes van Gregorius. Het eerste gebed begint: Domine ihesu christe adoro te in cruce pendentem. De Latijnsche tekst in hss. Haarlem 65 en 91; de Mnl. in hss. 62, 66, 97, 98 en 108 (tweemaal), alsmede in de Duytsche ghetyden, bl. 93a. Zie voor nauwkeuriger verwijzingen naar de Haarlemsche hss. de plaatsen, aangehaald bij hs. 62 sub 19.
Bl. 138b heeft ongetwijfeld in een linkschen rand (facs. II-IV) een voorstelling bevat van de Gregorius-Mis zooals op bl. 133b (zie art. I, blz. 6,11 en 14). |
18. | (Bl. 139b-140b). Octo versus beati bernardi.
(Beg.) Illumina oculos meos... - Het laatste vers eindigt: et consolatus es me. Daarna nog de oratie: Omnipotens sempiterne deus qui ezechie regi... Voor ieder vers (er
|
| |
| |
| zijn er geen 8, maar 9) staat een aanroeping van Christus in deze volgorde: O iuda, O bone ihesu, O adonay, O messias, O eloy, O christe, O emanuel, O agios, O rabbi.
Deze 8, elders 7, en in dit Horarium 9 verzen, genomen uit de psalmen, waren volgens de legende aan den H. Bernardus door den duivel aangewezen, als zijnde zeer krachtig ter zaligheid. Vgl. hs. Haarlem 64, bl. 82b (Lat. tekst) en hs. 54, sub 10 met de daar aangehaalde hss. 55, 58, 66, 108 en 109 (Mnl. teksten). |
19. | (Bl. 140b-150b). Hymnen en gebeden.
1o. (Bl. 140b-141a). De sancto spiritu hymnus. (Beg.) Veni creator spiritus (Chevalier 11204).
2o. (Bl. 141b). Oratio ad dominum deum nostrum. (Beg.) O benignissime domine ihesu christe respicere digneris super me miserum peccatorem oculis misericordie tue quibus respexisti petrum...
3o. (Bl. 141b-143a). De sancta trinitate antiphona. (Beg.) Libera nos salua nos... Daarna een versikel met oratie.
4o. (Bl. 142a-144b). Oratio ad beatam virginem mariam. (Beg.) Obsecro te domina sancta maria mater dei pietate plenissima... Dit gebed, dat ook wel begint met de woorden: Domina (mea) sancta Maria, komt gewoonlijk tegelijk met het O intemerata en meermalen daarbij ook het Stabat mater (zie onder 7o en 8o) in bijna alle gebedenboeken, ook nog in de 17e-18e eeuw, voor. Zie verder den Catalogus-Haarlem, hs. 55, sub 13 en de Addenda en Corrigenda daarop, achter de Inleiding.
5o. (Bl. 144b-146a). Item de beata maria virgine. (Beg.) Gaude flore virginali. que honore speciali. transcendis (Chevalier 6810). Daarna versikel en oratie.
6o. (Bl. 146a). Item de domina nostra antiphona. (Beg.) Gaude dei genitrix virgo Immaculata (Chevalier 6757). Het gebedje is gedrukt onder de werken van Sint Anselmus (Migne, Patrologia latina, t.158. col. 1046).
7o. (Bl. 146a-147b). De beata virgine Maria antiphona (lees: prosa of hymnus). (Beg.) Stabat mater dolorosa (Chevalier 19416). De hymnus is van den bekenden Italiaanschen dichter Jacopone da Todi. O.F. M. († 1306). Litteratuur bij Chevalier l.c., en in diens Répertoire des sources historiques du moyen age. Bio-Bibliographie, II (Paris 1907), col. 2299s. Zie ook hs. Haarlem 55, bl. 191b; hs. 62, bl. 112a (Mnl.); hs.64,bl. 100b en hs.65, bl. 119a. Vgl. (Lat.), de bij hs. 55 aangehaalde plaatsen, en zie ook hierboven onder 4o.
8o. (Bl. 147b-149b). Oratio deuota de domina nostra et et (sic) sancto iohanne euangelista. (Beg.) O intemerata et in eternum benedicta. - Dit gebed was zeer veel verspreid en wordt ook in de middeleeuwsche Marialegenden meermalen als zeer krachtig aangeprezen. Vgl. hs. Haarlem 55, bl. 184b en de daar aangehaalde hss. 54, 66, 101, 110, 144 (Mnl. tekst), 64, 91 (Lat. tekst), en de verdere litteratuur, waarnaar t.a. p. verwezen wordt. Zie ook hierboven onder 40.
9o. (Bl. 149b-150b). De beata virgine Maria [Oratio]. (Beg.) O beata dei genitrix virgo maria, piissima domina mea. spes mea. consolatio mea. |
20. | (Bl. 150b-160b). Antifonen, versikels en oraties tot verschillende Heiligen.
Bl. 150b De sancto Michaele. - 151a De sancto iohanne baptista. - 151a De sancto iohanne euangelista. - 151b De Sanctis petro et paulo. - 152a De sancto andrea.-152a De sancto iohanne (lees: marco). - 152b De sancto laurentio. - 153a De sancto sebastiano. (Beg.) O quam mira refulsit gratia (Chevalier 30904).- 153b De sancto christoforo. (Beg.) O martyr christofore miles ihesu cristi (niet bij Chev.).- 154a De sancto erasmo. - 155a Oe sancto adriano (Beg.) Aue sancte adriane (Chevalier 2106). - 155b De sancto hermete. - 156a De sancto dyonisio et alijs. (Beg.) Dionisi radix gratiae (Chevalier 4707 [= Dionysi radius Graeciae])Ga naar voetnoot1). - 157a De sancto martino.-
|
| |
| |
| 157a De sancto nicholao. - 157b De sancto amhonio [Erernita]. - 158a De sancta katherina. (Beg.) Aue gemma claritatis (Chevalier 1807). - 158b De sancta barbara. -159a De sancta appollonia (Beg.) Virgo martyr egregia (niet bij Chevalier). - 159b De sancta genovefaGa naar voetnoot1). - 160a. De sancta clara (Beg.) Flos florum fons ortorum regina polorum Spes veniae lux letitie (niet bij Chevalier; n. 26701 aldaar is iets anders). - 160b De sancta katherina et alijs. (Beg.) Katherina tyrannum superans (Chevalier 2691)Ga naar voetnoot2) -Zie het vervolg onder n. 22. |
21. | (BI. 160b-161b). Oratio sancti AugustiniGa naar voetnoot3).
Oratio beati Augustini quam qui puro corde dixerit nec dyabolus nec homo malus sibi nocere poterit. anima vero eius non intrabit in infernum. et quidquid a deo peticrit iuste obtinebit. (Beg.) Domine ihesu christe qui in hunc mundum venisti vt peccatores de sinu patris adam redimeres. |
22. | (Bl. 161b-103b). Antifonen, versikels en oraties tot verschillende Heiligen (voortzetting van n. 20).
Bl. 161b-162b. Oratio de sancto Rocho. (Beg.) O lampas ardens in virtute. O speculum pudicicie (Niet bij Chevalier). - 162b-163a. De sancta Anna. (Beg.) Aue felix anna per te detur nobis manna (niet bij Chevalier; vgl. echter n. 1791. waar iets dergelijks voorkomt). - 163a-b De omnibus Sanctis. De oratie daarvan eindigt bl. 163b bovenaan: tribue: et remedia sempiterna concede Per Christum Dominum nostrum Amen. |
Daarachter volgt onmiddellijk het colophon, zooals het boven (art. I, blz. 6-7), gegeven is. Het laatste gedeelte daarvan (bl. 164a), dat in het ex.-Olschki ontbreekt, en dat in art. I. blz. 7 uit Lacombe n. 579, en geheel volgens diens schrijfwijze, is aangevuld, kan ik hierachter, dank zij de welwillende hulp van den Heer Lacombe, door een foto op de juiste grootte van het origineel vervangenGa naar voetnoot4).
| |
| |
Vooral de fotografie van het eind van het colophon was mij welkom, niet alleen omdat het daardoor mogelijk is geworden, het Horarium als incunabel volledig te beschrijven, maar ook omdat daardoor aan dit opstel de eenige goede reproductie van type II van Gerard Leeu kon worden toegevoegd, welke in Nederland bestaat.
Want zooals in art. I, blz. 14 reeds is opgemerkt, is op facsimile I (art. 1, blz. 5), genomen van het cliché-Olschki, de type te vet afgebeeld, terwijl de twee andere facsimiles van type 11 slechts in de zeldzame Engelsche werken van Gordon Duff en de Type Facsimile Society te vinden zijn.
Woerden.
B. Kruitwagen. O.F.M.
(Slot volgt.).
|
-
voetnoot1)
- Zie Catalogus van de handschriften en boeken van het Bisschoppelijk Museum te Haarlem. Amsterdam, C.L. van Langenbuysen, 1913. Het werk zal vermoedelijk op het eind van dit jaar verschijnen. In de straks volgende beschrijving van het Horarium wordt steeds naar dezen Catalogus verwezen.
-
voetnoot1)
-
Vattassos
und Littles lateinische Initien in Zentralblatt für Bibliothekswesen,
XXVI (1909), S. 73.
-
voetnoot2)
-
Inkunabelverzeichnisse und literarische Wissenschaft
in Zentralblatt, XXV (1908), S. 241-255.
-
voetnoot3)
- Hetzelfde kan men zeggen van den schat van allerlei gegevens, welke verborgen ligt in W. Nijhoff's Bibliographie de la typographie néerlandaise des années 1500 à 1540, livr. 1-20 (La Haye 1901-1912). Ook deze gegevens worden slechts zeer matig benuttigd. Ter gedeeltelijke verklaring dient echter, dat het werk nog niet in den handel is (wèl is het op allerlei groote bibliotheken in binnen- en buitenland aanwezig), en vooral, dat eerst in October 1912 een Algemeen register, en meer dan dat, begon te verschijnen (in Het Boek, 1, blz. 281 vv.; II, blz. 32 vv., 105 vv., 167 vv.).
-
voetnoot1)
- Over de kenmerken van een Utrechtsch Kalendarium zie de aanteekening bij hs. Haarlem 8, bl. 3a.
-
voetnoot2)
- De tekst en het versje staan ook afgedrukt bij P. Lacombe, Livres d'heures imprimés au XVe et XVIe siècle conservés dans les bibliothèques publiques de Paris (Paris 1907), p. LVI.
-
voetnoot1)
- Vgl. U. Chevalier, Repertorium hymnologicum, I-IV (Louvain 1892-1912). De Addenda et Corrigenda zijn thans aan 't verschijnen. Het geheele werk is en wordt gepubliceerd in vellen, welke achter de afleveringen van de Analecta Bollandiana zijn gevoegd. Een verwijzing naar Chevalier beteekent, dat men daar alle plaatsen kan opgenoemd vinden, waar een of ander berijmd Latijnsch stuk gedrukt is.
-
voetnoot1)
- Dit gebedje is een tegenhanger van het in de 16e eeuw algemeen in zwang gekomen ‘Sacrosanctae et individuae trinitati’. Ziedaarover de voetnoot bij hs. Haarlem 91, blz. 180a-192a. De tekst van het bovenstaande gebedje is bijna dezelfde als die, welken men in het Breviarium Romanum, Venetiis, 1564, bl. 478b. aantreft. In de zooeven verschenen Appendix ad Breviarium Romano-Scraphuunt (Romae 1912) wordt die tekst, na ongeveer 350 jaren uit de Breviers te zijn weggelaten, weer afgedrukt.
-
voetnoot1)
- De beschrijving daarvan is reeds gegeven in art. I, blz. 14. Over de voorstellingen der Gregorius-Mis zie E. Mâle, L'art religieux de la fin du moyen age en France (Paris 1908), P. 95-97.
-
voetnoot1)
- Uit dit gebedje tot den H. Dionysius, en vooral uit het gebedje tot de H. Genovefa (iets verder, bl. 159b), blijkt de specifiek-Fransche invloed op den tekst van het Horarium wel het meest. Alleen in hs. Haarlem 65 (vgl. aldaar sub 10) vindt men gebedjes tot deze twee heiligen; doch dat hs. is ook van Fransche afkomst. - In het gebedje tot den H. Dionysius worden nog aangeroepen: Georgius, Christopherus, Blasius en Egidius. Het zijn de zoogenaamde Quinque sancti martyres privilegiati. Door het bijeenvoegen van bepaalde groepen van heiligennamen werd volgens de middeleeuwsche meening aan sommige gebeden en devoties een bijzondere kracht verleend. Vgl. A. Franz, Die Messe im Deutschen Mittelalter (Freiburg 1902), S. 17of. Een Mis (3 Orationes) van de Quinque sancti privilegiati vindt men in het Missale Trajectense, Leiden 1514 en Antwerpen 1540, beide op bl. 286aI.
-
voetnoot2)
- In dit gebedje worden aangeroepen: Catharina, Margaretha, Martha en Barbara. Het zijn de 5 (hier slechts 4) Sanctae virgines privilegiatae (vgl. de voorvorige noot). Bij Franz, Messe, S. 171 wordt gesproken van de Quatuor virgines capitales, nl. Catharina, Barbara, Margaretha en Dorothea, terwijl de straks aangehaalde Utrechtsche Missaals van 1514 en 1540 op bl. 286a2 als Quinque sanctae virgines privilegiatae noemen: Margaretha, Catharina, Martha, Christina en Barbara.
-
voetnoot3)
- Door dit gebed van Sint Augustinus wordt de serie van gebeden tot allerlei heiligen, vermeld onder n. 20 en 22, zonder eenige reden verbroken. De meest aannemelijke veronderstelling is deze, dat het oorspronkelijke handschrift eindigde met het gebedje: De sancta katherina etaliis (160a-b), dat daarna de een of ander het gebed van den H. Augustinus heeft toegevoegd, en dat toen weer door een derde de serie van gebedjes tot verschillende heiligen eenigszins is voortgezet. Dit laatste wordt vooral hierdoor waarschijnlijk, dat de vereering van de HH. Rochus en Anna betrekkelijk jong is (15e eeuw).
-
voetnoot4)
- Ik stel er prijs op, den Heer Paul Lacombe te Parijs hier nog eens mijn bijzonderen dank te betuigen voor de groote welwillendheid, waarmede hij mij geholpen heeft.
|