Het Boek. Jaargang 1
(1912)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||||||
[Nummer 7]Willem Bartjens.III. De Vernieude cijfferinge, en het Tweede deel. Laatste berichten.Van de Vernieude cijfferinge, 't eerste deel hebben we den ‘tweeden druck’ van 1636Ga naar voetnoot1), volgens opgaaf op de laatste bladzijde ‘seer verbetert ende vermeerdert’. De titel is gegraveerd (zie het facs.), en heeft een nieuw portret met zinspreuk in het Nederlandsch, en de opgaaf ae. 64, dus klaarblijkelijk gemaakt voor de eerste uitgaaf, die we blijkens privilegie, opdracht enz. op 1633 moeten zetten. De opdracht, aan de Regeering van Zwolle, is zeer breedsprakig, even-als die van 1604, en geeft slechts weinige zakelijke meedeelingen. Om mijn leven nuttig te besteden - daarop komt het betoog van ruim eene bladzijde neer - ‘so heb ick voor ettelijcke Jaren geleden in't licht gebracht, eenige van mijne Cijfferinge, ten besten ende tot bevorderinge van de Leer-gierighe Jeught, waeraen vele Liefhebbers der Konst een wel-gevallen gehad hebben. Nu wyders overdenckende de welbekende Spreucke Platonis dat den Mensche niet en is geboren voor sich selven; maer tot behulp van synen even-naesten, so heb ick de selfde Cijfferinge in veel plaetsen verbetert en verandert: (Daerom dat die by sommige eygen-baet-soeckige Boeck-verkoopers met nae-te-drucken, seer mishandelt zijn geworden.) Daer by voegende een ander ende grooter Werck, tracterende van Coopmans verscheyden Handelinge. Ende opdat desen myne geringe (doch moeyelijcken arrebeydt) den Leerlinghen ende Lief-hebbers te beter mocht aen-ghenaem zijn, soo heb ick my verstout, beyde de Deelen V. Ed: (als Voester-Heeren van Vrye-konsten) toe te eygen,...’ Dateering en onderteekening luiden: Vyt onse Studoor den 1 Sept. 1633. Vwe Ed: verplichten ende gedienstigen Dienaer, W. Bartjens. Iets meer over de vroegere uitgaven en de nadrukken vernemen we uit de hier in andere woorden herhaalde waarschuwing aan de schoolmeesters, en een zich daarbij aansluitend gedichtje. Het een en ander volgt hier onverkort. Aen alle Konst-lievende School-Meesters Salut. | |||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||
deren in de Grond-regulen van de loflijcke Arithmetica, welck by vele seer aengenaem is geweest: waerom dat het inde tijdt van acht-en-twintigh oft dertigh achter-een-volgende jaren, negen-mael verbetert ende herdruckt is gheworden. Nu ist also: datter sedert eenige jaren herwaerts, sommighe af-gonstige, onbeleefde ende eygen-baet-soeckende Zyn 't pylaren van Gods Kerck;
Die der Vromen lof, en Werck
| |||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||
Vernieten en verderven?
Ist een Christens deuchd oft daedt
Synen Naesten tot in smaet
Te brenghen, om 't be-erven
Van een weynigh schats oft geld?
Lydt den Hemel soo 't geweldt?
Zijn dat recht Cloppers-slaghen
Soo kan 't Gods Burght verdraghen.
't Is mijn schult.
Bartjens noemt ditmaal de nadrukkers niet bij naam, maar de toespelingen in het gedicht - waarvan we den maker niet kennen - wijzen zeer duidelijk Jan Eversz. Cloppenburch aan, wiens bekende boekwinkel op het Water den Bybel en Cloppenburch in den gevel voerde. De laatste was voorgesteld door een burcht, waartegen twee mannen met hamers kloppen; zie het uitgeversmerk in De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers in de 16e eeuw III bl. 325. In de Vernieude cijfferinge vinden we voorts terug het inleidende gedicht van ‘d' Autheur tot zynen Boek’, de Ode van van Mander en den Lofzang van Vondel. Nieuw er bij gekomen is een Lofdicht, dat over Bartjens' onderwijs te Amsterdam en te Zwolle, over de Cijfferinge en hare vele drukken, en ook over de herdrukken handelt, en dat ik dus hier meedeel. Lof-dicht
Op Mr. Willem Bartjens vernieuwde Cyfferinge. Gelijck van goede Boomen goede vruchten komen,
Te meer, wanneerse staen by klare water-stroomen:
Soo geeft ons Bartjens oock, syn vruchten over-goedt,
Die meer als ander Fruyt vermaecken ons' Ghemoedt.
Aen d' Amstel end' aen 't Y, heeft hy eerst vrucht ghedraghen
By veelen aenghenaem: tot konst lievers behaghen:
Niet min, en doet hy noch daer hy nu is gheplant,
't Is, 't noyt verheerde Zwol, een Stadt by d' Yssel-strandt;
't Os-rijcke Mastebroeck dat raeckt haer aen de Lenden,
Haer Schepen staegh inde A, en Swarte-water wenden:
Daer stijft hy 't losse Breyn van menich jeuchdich mensch,
Door Zegen van den Heer, baert hy-er vrucht na wensch.
Tot Godes Vrees', tot deuchd, tot kintsche goe-manieren,
Tot suyver Fransche-Tael, tot 't konstich penne swieren,
Tot d'edel Cyffer-konst, tot wel te houden Boeck
Geeft hy rijp onderwys, als d' Ouders doen 't versoeck:
Hem wordt van wijd en zijd, uyt Oosten end' uyt Westen,
Veel Jongers toe gheschickt, om die tot hunnen besten
Te voord'ren, in het stuck, hierboven aengeroert:
Daer hy van over-lang den lof af heeft gevoert.
Zijn dat niet vruchten schoon? Noch heeft hij daer beneven,
Voor 't algemeyne-Best des' goede vrucht gegeven,
| |||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||
Die over-al by veel met lusten wordt ghepluckt,
Soo dat dit Boeck al-meer dan thien-mael is herdruckt.
Behalven dattet noch was sonder zynen weten,
Van die, door d' eyghen-baet, 't ghemeene-best vergeten,
Seer slordich na-ghedruckt, verdorven en gheschendt,
Niet anders, oft d' Autheur waer dood oft onbekendt.
Op dat dan niemand mocht door na-gedruckte Vodden,
Den tijdt en zijn verstand verslijten noch versmodden.
So heeft d' Autheur, met vlyt, verniewt dit goede Werck,
Tot dienst en groot gerijf van Meester ende Klerck,
Heel grondich, kort en licht met ordre seer ghepresen
Dies wordt dit Werck te meer getrocken en gelesen.
Nu Bartjens toont uw gonst, en geeft ons 't tweede-deel,
Op dat uw Cyffering mach komen in't geheel.
Dat sullen wy van u, verlangende, verwachten,
In-middels sullen wy, oock onsen plicht betrachten,
En dragen goede sorgh, dat ghy tot uwen loon,
Dan oock verkryghen sult, een nieuwe Lauwer-Kroon.
Joost Hermans.
De dichter overdrijft een beetje, waar hij het aantal drukken opgeeft; zijn ‘meer dan thien-maal herdruckt’ hebben we volgens de zooeven aangehaalde woorden van den auteur zelven terug te brengen op ‘negen maal’. Daarentegen blijkt uit zijn dringende verzoek om ‘'t tweede deel’, dat de schrijver een beetje voorbarig was, toen hij in de opdracht schreef dat hij dit 2e deel er meteen bij voegde. De inhoud van de Vernieude Cijfferinge komt geheel met die van de Cijfferinge overeen. Niet alleen de indeeling en de volgorde, de opschriften en de definitiën zijn onveranderd gebleven, maar ook de vraagstukjes zijn slechts bij uitzondering eenigszins gewijzigd; op enkele plaatsen (bl. 43, 45, 47, 49) zijn Proeven tusschengevoegd, maar ook dan hebben de vraagstukjes zelfs de oude nummers behouden. Doorgaand is echter het woord Facit vervangen door Antw. Op bl. 56 vindt men, bij den overgang tot de gebroken getallen een nieuw versje in plaats van het hiervóor meegedeelde; het luidt: Leerling hebt ghy 't heel getal
Wel geleert, tot uwen voordeel:
Kond ghy van de Vragen all'
Geven een vast bundigh oordeel?
Weynigh mach u baten dat,
Al uw' arbeyd maer voor sonst ‘is,
Soo ghy niet 't beleyd en vat
Van 't Gebroken, dat de konst ‘is.
In het andere versje, dat den leerling tot de Cassiers Rekeningh leidt, zijn slechts enkele woorden gewijzigd. Aan het einde (blz. 176) vindt men de reeds vermelde meedeeling | |||||||||||
[pagina *15]
| |||||||||||
Willem Bartjens aet. 68. verkleind (ongev. 6:7)
| |||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||
‘Desen tweeden druck is seer verbetert en vermeerdert’, een opgaaf van enkele drukfouten, en 't adres van de drukkers: ‘t' Zwolle, Gedruckt by Jan gerritsz. ende Frans Jorrijaensz. Boeckdruckers. Ao 1636.’ De eigenlijke vernieuwing bestond dus niet zoozeer in wijziging van het oude, als wel daarin dat wat vroeger het geheele werk was, nu wordt aangeboden als een eerste deel, waarbij zich een tweede deel zal aansluiten.
Dit tweede deel, waarvoor tegelijk privilegie werd verkregen, en dat reeds bij voorbaat aan de Stadsregeering mee opgedragen wordt als ‘een ander ende grooter werck, tracterende van Coopmans verscheyden Handelinge’, was in werkelijkheid nog niet gereed. Het verscheen eerst enkele jaren later; van den eersten druk zijn verscheidene exemplaren bewaard. De titel luidt aldus: Willem Bartjens Cijfferinghe. Tweede deel, Handelende van verscheyde Regulen der Reken-konst, Alle Koop-lieden noodich te weten. t' Zwolle, Gedruckt voor Geraert Bartjens Boeckverkooper aen de Merckt. 1637. Het is inderdaad een ‘grooter werk’, 276 bladzijden tegen 176 van het eerste deel, en het verdient eene nadere beschouwing ten zeerste. Of het meer oorspronkelijks heeft kan ik niet zeggen, maar ik vermoed het wel, en zeker denk ik dat het tot den blijvenden roem van den auteur belangrijk heeft bijgedragen, al is het uit den aard der zaak niet zoo dikwijls herdrukt als het eerste boekje. Ik stel mij voor het hier vluchtig door te loopen, en mee te deelen wat mij èn uit het voorwerk èn uit het boekje zelf belangrijk of aardig voorkomt. De titel heeft geen andere versiering dan een gewoon houtsneevignetje tot vulling, op de keerzijde staat het reeds vermelde privilegie. Op het volgende blaadje wordt een nieuw schoon portret van Bartjens gegeven, met een bijschrift van Vondel. Het portret is geschilderd door P. Dubordieu, het onderschrift kunstig met de pen geschreven door A. Bartiens, dien we hiervóór als dichter leerden kennen, en dien we nu wel bijna zeker voor den zoon van Willem Bartjens en voor schoolmeester van beroep mogen houden. Het geheel is gegraveerd door Savery (zie het facs.)Ga naar voetnoot1). Onverkort laat ik hier volgen wat Bartjens aan den lezer meedeelt; het bevat geene wijsgeerige beschouwingen, en ook geen klachten over nadruk, maar handelt zakelijk over zijn werk. | |||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||
Aen den goed-gunstighen Leser. Hierop volgt weer een berijmde toespraak aan het boek, tot afweer van de berispers: Aen den Boeck.
Komt hier een verbrasten-Mond,
Die niet wel dit kooksel smaackt,
Is sijn Mage niet gesond,
Oft dat hem de Lever blaackt?
Door het storten van de Gal,
Stoort u niet aen sijn geral,
Want het bitter-galligh Bloedt,
Doet, dat hy so braken moet.
Gedenckt.
Wie dat timmert aen de Straet.
Veel berispen hy aen-hoort:
Tis wed'rom den besten raed,
Dat hy sich daer niet om-stoort.
Gaet ghy maer in liefden he'en
Helpt den Leerling, 't best ghy meught:
Doet nu vlijt by groot en kleen,
Wel-doen baert by jeder vreuchd:
Dyn verstand, al ist niet veel:
't Brengt den kleyn tot meerder-deel,
| |||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||
't Geeft Lief-hebb'ren graege lust,
Te beseylen hooger-kust.
Benyders loon.
Is Schimp en hoon.
Op 't volgende blaadje (A 4) brengt een oud-leerling die zich A.C. Zwoll teekent, een Danck-seggingh aan zijn ‘ghewesene Meester Willem Bartiens: Uyt-munter inde Schrijf-konste, ende vermaert Cyfferaer’. Hieruit laat ik eenige versregels volgen, waarin het onderwijs van Bartjens nader omschreven wordt; en voorts de Toe-gift. Na dat ick door u vlijt, was konstich onderwesen,
In Cyffer-konst, in Tael, in Schrijven en in Lesen,
't Boeckhouden van gelijck, waer op den Italiaen
Soo moedich snorckt en pocht, hadt grondich doen verstaen
En hoe ick eerlijck oock, mijn Ouder sou ontmoeten,
En hoe ick ander Li'en eerbiedich sou begroeten
Ja hoe ick my altoos, ootmoedich en niet trots,
Sou buygen onder 't jock, en goede wille Godts.
.......
Toe-gift.
O Nederlantse groene Jeught
Singt Bartjens lof, en juycht van vreught.
En brenght u groen te saemen,
Tot prys van zynen Naeme.
Hy die geen kost noch moyten spaart,
Maer dach en nacht zijn breyn vergaart,
Om u als jonge Enten,
De deught wel in te prenten.
Hy die niet liever sien en mach,
Als dat men yets breng' aen den dach
Dat streckt tot lofs vermeeringh,
En andere tot leeringh.
Hy brenght hier weer als op 't tonneel
Een Cyfferingh, een tweede Deel,
Een werck soo hoogh geklommen,
Daer Meesters schier voor stommen.
Hy wijst u hier seer konstich aen,
Een tweede-wech, een rechte baen;
Op dat ghy soud verkloecken,
Den derden wech te soecken.
Dus soo gh'hier in niet arrebeyt
Met kloecke sin en Neersticheyt,
En yver laet verdwynen
Zyn 't roosen voor de Swynen.
O Nederlantse groene Jeught
Singht Bartjens lof, end' juycht van vreught,
Die u als Fackel lichtet,
Selfs leert, en and're stichtet.
A.C. Zwoll.
| |||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||
Hierna volgt nog een sonnet tegen Momus en Soïlus gericht, waarvan de laatste regels luiden: U doen is wel bekent, ghy geeft goet onderwys,
In d'Edel Cyffer-konst, dies hebt ghy lof en prys,
En moogt den Lauwer-crans, daer voor om 't Hooft wel dragen.
't Is mijn schuld.
Wie deze dichter is, die ook vier jaren vroeger het versje tegen Cloppenburch maakte, weet ik niet. Met bl. 10 begint de Herhalingh van 't eerste Deel, slechts uit 26 korte vraagstukjes bestaande, waarna de auteur tot zijn nieuwe onderwerpen overgaat met dit rijm: Hier is van 't eerste Deel, den inhoudt meest herhaalt,
Dit tweed', bewerckt geheel, uw' arbeyd wort betaalt.
In de hiervóór afgedrukte mededeeling aan den lezer is de indeeling reeds grootendeels opgegeven. Op de Mangelingh volgt een hoofdstuk Reeckeninghen van versenden (bl. 149), dan Silver ende Goud-Rekeninghe (155), Alligationis ofte Menginghe (165), en dan de Regel van valsche Positien, ofte gheveynsde ghetalen (186). Bij dezen regel die in de oude rekenboekjes altijd een ruime plaats inneemt geeft de meester de volgende geheugenversjes voor de oplossing, op bl. 187 en op bl. 191. Somwylen nae dat de vraghe is { Plus ofte Meer substraheert,
Somwylen nae dat de vraghe is { Minnus ofte Min addeert.
Somwylen nae dat de vraghe is { 't Contrarie mede useert.
Altijdt.
Meer van Meer substraheert,
Doet soo met Min en Min:
Maer Meer en Min addeert,
Dan komt des Regels zin.
Het derde vraagstukje geeft eene aanduiding over het begin van de onderwijzersloopbaan van Bartjens, met eene eigenaardig-wijsgeerige verzuchting: Item, 1627 jaeren nae Christus gheboorte, wierdt my gevraegt hoe langh ick toch Schoele gehouden hadde? antwoorde: dat ick tot die tijt, noch so veel jaeren toe-telden, met de ½ ende het ¼ sampt 1 jaer, 't sonde 100 Jaeren zijn, voorwaer al te lang geploegt om niet rijck te wesen, end' in rust te leven, patientie. - Facit 36. Het zevende vraagstuk schetst een tooneeltje van twee verliefden: Een amoureus Jongman vereerden aen zijn alderliefste zeker ghetal witte Pruymen, Hij bemerckende dat het ghetal kleyn was: doeter ¼ des getals + 5 pruymen by: Sijn beminde de beleeftheyd aensiende, geeft hem de helft, + 4 pruymen van alle wederom, behoudt noch 6 pruymen. Vrage hoe veel pruymen den eerbaren Borst ten eersten by sich hadde? Antw. 12. | |||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||
Het negende doet ons kennis maken met een contract tusschen een boekverkooper en een binder: Een Boeck-verkooper gheeft een Binder te wercken, op conditie, dat wanneer den Binder werckt, hij des daegs winnen sal 12 stuyv. ende kost, daer teghen als hy niet en werckt, hy voor de kost betalen sal 6 stuyv. daegs. Na 30 dagen verreyst den Binder met gesloten borse, dat is: hy en ontfanght noch en betaelt niet, vrage hoeveel dagen hy gewrocht ende leedich gegaen heeft? - (10 dagen gearbeydt, 20 dagen gerust). Het 21ste vertoont ons eene aandoenlijke ontmoeting van man en vrouw: Uyt 's Graven-Haghe, gaet een Man, ende uyt Zwol zijn Vrouw, malkander teghen, den Man gaet 4 mylen, de Vrou 3 mylen, ontmoeten den anderen met blydtschap des derden daeghs..... Op bl. 211 volgt nog een klein hoofdstukje over de Rekeninghe Caecis ofte Virginum, die ‘veel eer Bachis Rekeninghe’ zou moeten heeten, ‘vermits die in Maeltyden by d'onervaren Jeught, ofte by de Dronckers in Bier- en Wijn-ghelagen, dickwils ongerymt worden voorgegeven.’ Dan volgen (bl. 217) Besluyt-vraghen, waarin de vinding en luim van den meester ook weer vermakelijke schetsjes brengt. Ik deel er hier eenige mee, waaronder er zijn, die stellig te weinig gegevens verstrekken voor de oplossing (zie 7 en 20).
| |||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||
Bladz. 235 tot 275 brengen een Toegift, aen de Lief-hebbers gheschoncken, waarin gehandeld wordt van Progressio en van wortels: quadraet, cubic, en zens de zens. De laatste bladzijde eindelijk wordt ingenomen door twee berijmde mededeelingen van den auteur; in de eerste neemt hij als 't ware afscheid van zijn werk, in de tweede deelt hij in een vraagstukje mee, hoe oud hij is bij het in de wereld zenden van dit boek, dat hij als zijn zoon toespreekt. Tot den Boeck.
Dus verr' heb ick met lust
Be-yvert dit bedryven,
In aenghename rust,
Meen ick nu wat te blyven.
D'Algebra, 't heel beschryven
By and'ren is ghedaen,
Om sulcken te gheryven.
Die 't onder-soeck bestaen.
Wil nu mijn Leerlingh gaen?
Voldoen gheleertheyds Plichten,
Hy vangh den arbeyd aen,
Elckx Fackel sal hem lichten.
Godt is mijn Heyl.
Tot den Boeck.
Oft yemandt vraeghde nae mijn Jaren,
Doen, Sone ick dy liet heenen varen,
Laet hem (21381376) door zens de zens verkleenen,
't Heeft radix, acht-mael acht, vier eenen:
Kan hy dat doen door Regel recht,
Houdt hem voor een goet Reken-knecht,
Klimpt hy voort op van Trap tot Trap,
Wel haest raeckt hy tot Meesterschap.
Eynde.
Godt zy de Eere.
Bartjens laat den vrager dus de vierdemachtswortel (zens de zens) trekken uit het opgegeven getal, en voegt ten overvloede de oplossing in den volgenden regel bij het vraagstuk, n.l. 8 × 8 + 4, d.i. 68. Hierdoor worden we met zekerheid op 1569 als geboortejaar aangewezen, terwijl de vroegere gegevens nog twijfel tusschen 1569 en 1570 toelieten. Hij deelt meteen mede dat hij geen plan heeft, en het ook niet noodig acht, nog een boekje over de algebra te schrijven, hij meent nu wel aanspraak op rust te hebben. Of die ‘aangename rust’ hem lang gegund is, heb ik niet kunnen te weten komen; van zijn dood heb ik geen bericht gevonden, en wat we verder over zijne familie weten is zeer onvolledig. | |||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||
Wel zal hij het huwelijk van zijn zoon Willem nog hebben beleefd. Deze trouwde, volgens van Doorninck, op 7 Maart 1637 met Janneken Smijters, Henrick Smijters dochter aen de groote Marckt. We zullen deze Janneken voor een kleindochter mogen houden van den bekenden schoolmeester en dichter Anthonis Smyters, van ouds bevriend met de familie Heyns, en sinds 1595 schoonvader van den broeder van Zacharias, Jaques Heyns die schoolmeester te Kampen was. Deze jongere Willem liet, alweer volgens van Doorninck (bl. 100) ‘28 Nov. 1637, 2 Dec. 1638 en 8 Maart 1640 drie kinderen doopen, met den naam Maria, Willemina en Willem, van wie verder evenwel niets bekend is.’ In 1638 laten de schrijvers met groote eenstemmigheid Willem Bartjens den vader weer naar zijn geboortestad teruggaan (v. Doorninck bl. 98, Schotel Vaderl. volksboeken I 272, e.a.); ik heb hiervoor echter geen enkele aanwijzing kunnen vinden.Ga naar voetnoot1) Was hij nog in leven, dan heeft hij in het volgende jaar moeten ondervinden dat ondanks het privilegie zijn werk opnieuw werd nagedrukt. De weduwe van Mathijs Bastiaense te Rotterdam was zoo slim, niet de Vernieude Cijfferinge maar de oude Cijfferinge na te drukken, en wel de Cloppenburch-uitgaaf van 1632. Gelijktijdig met dezen nadruk zal ook al wel een derde druk van de Vernieude Cijfferinge verschenen zijn. Ten minste in 1645 verscheen de vijfde druk ‘Tot Swol, voor Geraerd Bartjens, met Privilegie.’ Dit boekje heeft een titel, nagegraveerd naar den vroegeren, met het portret op 64jarigen leeftijd, dat in de copie ook al niet beter geworden is, al is het bij de latere namaaksels vergeleken nog fraai. Het privilegie is in deze uitgaaf afgedrukt zonder jaar; het is zeker geen nieuw privilegie geweest, maar het oude dat nu geen kracht meer had. Ook de opdracht en de waarschuwing aan de schoolmeesters zijn nu zonder de dateering opgenomen. Overigens is alles, het voorwerk en het boekje zelf blad voor blad herdrukt, en wel door dezelfde drukkers Frans Jorrijaensz. en Jan Gerritsz. te Zwolle. De lijst van drukfouten is grooter geworden. Het boekje geeft geen antwoord op de vragen, of Willem Bartjens nog in leven was, en waar hij in dat geval woonde; wat den | |||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||
uitgever betreft schijnt er wel uit te volgen dat deze te Zwol is blijven werken. Geraerdt woonde, zooals we zagen, in 1637 ‘aen de Merckt’ te Zwolle; Ledeboer (Alfabetische lijst bl. 10) geeft op, dat zijn woonplaats in 1639 was ‘in de Sassenstraat tegenover 't Raadhuis’, en zoo schijnt het buiten allen twijfel, dat hij Zwol in 't geheel niet verlaten heeft. Echter vond J.W. Enschedé (Amsterdamsch Jaarb. 1904 bl. 53) als kooper van boeken op de verkooping van Michiel Colijn te Amsterdam (15-30 Maart 1638) vermeld ‘Geraert Bartjens in de Zoutsteegh, boekverkooper’, voor wien Hendrik Laurentsz. de bekende Amsterdamsche confrater als borg optreedt. Of we hier met een anderen Geraert Bartjens te doen hebben of met een tijdelijk verblijf te Amsterdam, kan ik niet uitmaken. Eerst in 1647 vinden we over 't eene en 't andere punt weer zekerheid. Geraerdt woont te Zwolle als uitgever van den zesden druk van de Vernieude Cijfferinge van zijn vader, die dan overleden is. In een lateren nadruk van het boekje vinden we namelijk de ons reeds bekende meedeeling ‘aen alle Konst-lievende School-Meesters’ (zie hiervóór) met eenige belangrijke wijzigingen, die ik hier cursiveer, en met nieuwe dateering: Ick en twijffele niet ofte U.E. is eenighsints bewust, dat voor ettelijcke Jaeren gheleden (door den Druck) in 't licht ghebracht is, yets wat van de Cyfferinghe mijns overledenen Vaders, streckende om de Leerlinghen te vorderen in de Grondt-regulen van de loffelijcke Arithmetica, welcke by vele seer aenghenaem is gheweest, waerom dat het in de tijdt van veertigh achter-een-volgende jaren meer dan vijfthien reysen verbetert ende meer-malen herdruckt is gheworden. Nu is 't alsoo: datter sedert eenighe Jaren herwaerts, naer 't overlijden des Autheurs mijns zal: Vaders sommighe afgonstighe, onbeleefde ende eygen-baet-soeckende Boeckverkoopers hun onderstaen, die geseyde Cyfferinghe nae te doen drucken, die onghecorrigeert (op sijnen naem) als principale gedistribueert, ende noch daghelijcks distribueren, in welcke nae-drucksels, insonderheyt 't gene by eenen Bouman, in 't 1645 jaer, is uyt-ghegeven, al te vele (ja schier ongelooflijcke) grove fauten ende ongheschickte mistellinghen zijn te vinden, tot groot nae-deel der ghener die, die in hare Schole laten ghebruycken, waerom ick ghenootsaeckt ben gheweest, de voorsz. Cyfferinghe in veele plaetsen naer 't geschrevene Origineel des Autheurs by my berustende, te veranderen, ende onder anderen Titel met Privilegie, by Nicolaes van Ravesteyn, met een geheel nieuwe Letter, ende nette ghebroockens, te laten herdrucken.... Hier wordt dus voor 't eerst uitdrukkelijk de dood van Willem Bartjens vermeld. Iets meer mogen we er echter niet uit opmaken. Dat hij reeds ‘eenighe jaren herwaerts’ dood zou zijn staat er wel, maar is toch niet zeker; het stuk is niet nieuw opgesteld, maar is een gecorrigeerde herdruk van het vroegere, en de aangehaalde woorden stonden reeds daarin. Evenmin mogen we uit de tegenstelling | |||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||
van dezen druk en den vorigen, waar het stuk nog door Willem Bartjens zelf onderteekend was, besluiten dat hij juist in dien tusschentijd is gestorven. Geraerdt heeft in de nieuwe drukken eenvoudig zonder wijziging afgedrukt wat er vroeger al stond, ook nog in 1645, en eerst de nadruk van Bouman van dat jaar heeft hem tot wijziging van het stuk genoopt. Ook de vermelding van het privilegie leert ons niets nieuws. Er is stellig geen nieuw privilegie verkregen. De uitgever blijft het oude aanhalen zonder vermelding van jaar, en de nadrukkers weten heel goed dat het geen rechtskracht meer heeft; naast de talrijke herdrukken van Geraerdt Bartjens verschijnen in toenemend aantal de nadrukken. Na dien van Bouman van 1645 ken ik er al weer twee van 1648. Ik stel mij voor, in eene volgende studie een overzicht van al de mij bekende uitgaven van de beide boekjes te geven.
C.P. Burger Jr. |
|