Het Boek. Jaargang 1
(1912)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *8]
| |||||||||||||
Titel van 't Vermaeck der ieught, eerste druk.
| |||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||
[Nummer 5]t'Vermaeck der ieught.
| |||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||
blz. 149b i.m. Droom. | Aende eer ende Dueghrijcke. | Caselijntghen van Hemert. | Ontrent de tijt als t' moer-lichts groeysaem heete stralen |
blz. 150 is ingelast een lied op de Wyse: Ick heb den tijdt ghesien. | Hooghmoed gaet voor den val, dat heb ick nu bevonden, |
blz. 151b Liefs af-beeldingh | Vervatet in 6. Sonnetten. |
Aan het slot (blz. 152b), onder de spreuk Soeckt vrede het woord finis. Hiermede eindigde waarschijnlik de tweede druk, zoals die in 1616 door Abraham van den Rade was uitgegeven. Er volgen nog 3 katerns (v, x, y) met 15 gedichten van Starter en met een nieuw register, en een nieuw uitgeversadres en datering.
blz. 153 Inleydingh tot het ghesangh | Stemme. | Phoebus is nu lang over, &c. | Jeuchdige Nimphen die't Boerten bemint, |
blz. 153b i.m. Stemme. | Si tanto gratiosa. | Myn soete Coninginne, |
blz. 155a i.m. Stemme. | De nieuvve labore. | Stil, Stil een reys |
blz. 147 (lees 157)a i.m. Stemme. 't Enghelsche Schoenlapperken | O! Elleffmenten wat ick hoor! |
blz. 158a i.m. Stemme. Wanneer ick slaep. | Seght doch mijn licht |
blz. 159b i.m. Nieuw-Jaers Liedt. | Stemme. | Ick ly int hart pijn onghewoon. | Myn lief, mijn hoop, mijn troost, mijn vreucht, |
blz. 160b i.m. Boertich ghesangh: Op de wijse. | Ci c'est pour mon Pucellage. | Truytje laet jou lankterfanten, |
blz. 162 Stemme. | I. have à love so fair. | Vrou Voetster van mijn Jeucht |
blz. 163b i.m. Stemme. | Nu leef ick int verdriet, in swaer doleur en pijn. | O Overschoone Vrou, cieraet van onse tijt, |
blz. 165 Stemme. | Phoebus is langh over de Zee. | Welop mijn Musa heel vrolijck van zin | | |||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||
blz 165b i.m. Bruylofs ghedicht | In't midden vande nacht, doen's Hemels blauwe rocken | (er onder blz. 168a: Pictoribus atque Poetis, & c. | Zeer volmaect Natuyr. I.I. Starter.)
blz. 169b Stemme. | Courante Serbande. | Ghy vrolijcke Iongmans | (er onder: Finis.)
blz. 170a i.m. Stemme. | De Nieuwe Labore. | Sy heeft een kin, met een kloofken daer in. | De duysternis des nachts | (Er onder: Pictoribus atque Poëtis, & c.J.J. Starter.)
blz. 172 Ghesang | Op het vertreck vande Edele welghemanierde Iuffrou | LVCIA van EYSINGA. | Reysende naer Denemarcken tot haren Man den welgeboren Heer ende manhaften Cpt. | Eerich Brahe Steynzoon. | Heer tot Knusdorf & c. | Op de wijse: | O nacht Jaloersche nacht. | Bedroeft u nu met recht ghy welghemoede Vriesen, |
blz. 174 Aenden Constrijcken Instrumentist | Mr. Casper Poelgeest | Organist tot Franeker. | O Casper Poelgeest vrient, veel hooger waerdt verheven | Onder deze gedichten Gunst baert nijdt. J.J. Starter (het meest) of één van deze beide. Op blz. 175 volgt een herhaling van't Register, aangevuld met de bijgevoegde gedichten (echter niet kompleet; o.a. ontbreekt er in't ‘Bruylofs ghedicht. | In't midden vande nacht, doen's Hemels blauwe rocken’ |) Daaronder (blz. 176): Ghedruckt tot Franeker, | Verbetert ende vermeerdert met verscheyden vrolijcke Lieden, vermaeckelijcke | Bruylofts ghedichten, ende Sonnetten, door Ian Ianssen Starter Boeck-vercoper tot | Leuwarden by de Brol. Anno 1617. Als men hiermee de tietel vergelijkt, schijnt dit vreemd; daar de bladzijde-nommering doorloopt, en evenzo de signatuur S (onder blz. 137), S 2 (139), S 3 (141) enz. tot Y 3 (173) en dus [Y 4] onder 175, is't alsof deze tweede druk al begonnen was; en onder de hand eerst van blz. 144 tot 152 verzen van ‘Olivier soekt vrede’ er bijgevoegd zijn, en later door Starter op blz. 153 tot 176 verzen van hemzelf en een nieuw register.
Zonderlinger wordt deze uitgave evenwel, daar na blz. 176 nog twee bladen volgen. Het eerste heeft de signatuur S 2, en't sijfer 139 en't zelfde Danck-seggich lof-dicht van P.H. Mint ghy wint (NB. let op de spelling) als al stond voor't oude Register | |||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||
(zie hiervóór blz. 87). Op de keerzij blz. 140 staat echter niet dit Register, maar: Fantasye. | Wanneer de Vorst des lichts, zijn onverzaegde paerden | dat op blz. 141 eindigt, ondertekend met: Verkiest het beste. Blz. 142 heeft een vers: Redens ghebruyck can geyl-lust temmen. | Al waer ick ben, of koom, ick hoor veel menschen claghen, | ook ondertekend Verkiest het beste. Schuin daaronder volgt't woord SONNET, verwijzende naar de aanhef van de volgende bladzij. Deze twee bladen zijn blijkbaar bestemd om te komen in plaats van de bladzijden 139-142, die in het hier beschreven eksemplaar voorkomen. Het oude register en de Sangh tot lof van Franeker werden zodoende door twee nieuwe gedichten van Wellens vervangen. Er bestaan ook eksemplaren waarin dit gebeurd is. Eekhoff toch beschrijft een eksemplaar van de heer J.D. Hesselink te Groningen, vóor in sijn 1e druk van dit ‘Vermaeck’, dat hem in 1863 ter hand kwam, aldus: ‘De zang, (niet het sonnet) tot lof van Franeker, die in den 1en druk achter het Register volgt, is in den 2en geheel weggelaten. Daarin volgen na blz. 139: een Fantasye, Redens ghebruijck en Sonnet op Franeker van Wellens (Verkiest het Beste); dan zeven gebrekkige rijmen van Olivier, Soeckt vrede, waaronder die op Dianira Tetardi van Harlingen, Hester Veldhuijsen van Alkmaar en Catelijntghen van Hemert, die in Friesland scheen te zullen trouwen; en eindelijk, van blz. 153 tot het slot van blz. 175, vijftien liederen en verzen van Starter, allen geteekend met zijn naam of de spreuken: Gunst baert nijdt, Pictoribus atque Poetis etc. en Zeer volmaect Natuyr, welke hij alle drie reeds vroeg bij afwisseling voerde.’ Een eksemplaar dat hiermee geheel overeenkomt, is in de verzameling van wijlen de heer V. van Gogh.
Er zijn dus twee uitgaven van de tweede druk geweest: de eerste die alles van de eerste druk, zelfs het Register inhield, alleen de laatste bladzij (144, zie hiervóór) was met de vervolgverzen van Olivier bedrukt die verder nog een vel (T) vulden. Om ze er op te krijgen is een kleinere letter gebruikt, op de laatste bladzijden zelfs een zeer kleine. Terwijl in de tweede weggelaten was dit Register en de Sang tot lof van Franeker, en er iets anders van ‘Verkiest het Beste’ voor in de plaats gegeven. Dit was de uitgaaf van Starter, van | |||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||
1617; hij gaf op drie vellen nog 15 eigen liederen en een nieuw register. Starter begint zijn verzen met een ‘Inleydingh tot het ghesangh.’ Had hij toen al plan op een samenvoeging en een volgorde als in z'n latere Lusthof? Of - stelde hij dit laatste nog uit, nu hem zijn bijvoegsel bij dit Vermaeck der Jeught zo goed was bevallen? Uit het boekje van 1612 blijkt hoe al vóór Starter in Friesland veel engelse melodieën, zowel als andere, in omloop waren. Toch heeft Starter wel nieuwe wijzen in omloop gebracht, al is't er niet zoveel - blijkens vorenstaande mededelingen - als Ten Brink in zijn Bredero (II, 179, noot) aanneemt.
In deze bundel staat een lied van Starter, dat niet in zijn latere uitgave is opgenomen; maar wel in de nadruk (of vóórdruk) 't Lusthoofken, Utrecht 1621. Klonk het teveel als een navolging van Bredero's Datsen Vryster! datsen Meyt!?Ga naar voetnoot1) Ik laat het hier afdrukken:
Boertich ghesangh: Op de wijse. | Ci c'est pour mon Pucellage. Truytje laet jou lankterfanten,
Haest jou, benje noch niet klaer?
Kijck een reys wat comen daer
Juffers met Graeff Maurits kanten!
En kijck ginder comt de Breyd,
Dats een Vryster, dats een Meyd.
2.
Truytje, 'k bid jou kijck een reysje
Heer! wat schoonicheyt is dit?
D'ooghen bruynder als een git,
En daer by suck blancker vlysje
Maer! as't oock al is gheseyd,
Dats een Vryster, dats een Meyd.
| |||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||
3.
Maer! hoe puntich staet heur bouwen,
Aers noch aers dan of het haer
Om het lijff gheschildert waer,
En hoe passen heur de mouwen
Maer! voor sucken zinnelijckheydt,
Dats een Vryster, dats een Meydt.
4.
Siet dat hayr een reysjen krullen,
En heur gladde veurhooft dat
Is soo Elementich glat,
Dat wy 'er ons in spieghlen sullen,
Als ons daer de noodt toe leydt,
Dats een Vryster, dats een Meydt.
5.
Maer hoe stemmich kan sy kijcken,
En hoe statich staet haer mondt,
Haer kin is t'overdadich rondt,
Laet ons doch eens deegh bekijcken
Dese heldere schoonicheydt,
Dats een Vryster, dats een Meydt.
6.
Wat, ick kan niet langher duyren
Sulcken schoonicheyt te sien,
Is beget nu niet ghemien,
Sy is't puyckjen vande Buyren,
Dies seg ick met goedt Bescheyd,
Dats een Vryster, dats een Meyd.
I. Starter.
Het laatste gedicht van de bundel is nog nooit herdrukt. Het volgt hier. Aenden Constrijcken Instrumentist
Mr. Casper Poelgeest
Organist tot Franeker.
O Casper Poelgeest vrient, veel hoogher waerdt verheven
Als ymant dien ick weet in uwe Const te leven
| |||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||
Apolloos hoochsten roem, Naturaes wonder werck
Schat-camer van de Const, der Meesters ooghen-merck
Amphion van u tijdt, ick sweer by de Syrenen
En by Apolloos lier, en by Orpheï beenen
Iae by al 'tghene daer een mensch by sweeren can
Dat ick noyt soo veel Consts ghesien heb in een Man
Te lieren op een Veel, te pypen op de Snaren,
Wie heeft doch dies ghelijcx zijn leven oyt bevaren?
En dat noch 'tmeeste is, dit wonder werck gheschiet
Op yets, dat gheen Fioel, maer Lentumtirum hiet
Een krijter noemtmen't oock, maer vrient is dat ghekreten?
Soo heb ick tot noch toe van't krijten niet gheweten,
Is't krijten segh ick noch, lacht vry u selven moe
Ick laet het lachen staen, en loop nae't krijten toe.
Doch't zy dan vvat het vvil, ghy toont daer aen te deghen
Dat het vermaeck'lijck spel niet is alleen gheleghen
Aen Instrumenten braef, noch Snaren vvel ghespant
Maer inde Meesters Const, en vvijsheyt van zijn hant.
Dies segh ick dat de Stadt sich vvel verheucht mach toonen
En roemen van gheluck daer ghy in comt te vvonen.
Gunst baert nijdt.
I.I. Starter.
F. Buitenrust Hettema.
|
|