Het Boek. Jaargang 1
(1912)– [tijdschrift] Boek, Het– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Boekbesprekingen.Eene rijke verzameling levensbeschrijvingen.Reeds een paar maanden ligt het eerste deel van ‘den nieuwen Van der Aa’ voor ons. Dit zal wel nauwelijks iemand hebben verwacht, toen we nog pas anderhalf jaar tevoren het voor en tegen bespraken van het plan door de heeren Blok en Molhuysen in overleg met Sijthoff's uitgeversmaatschappij opgezetGa naar voetnoot1). En het is een werk dat gezien mag worden, zoowel om zijn uiterlijk als om zijn inhoud In 1600 kolommen vindt men hier tusschen de 2000 en 3000 levens in compressen maar helderen druk. Wat dadelijk in het oog valt als men den ouden Van der Aa en andere soortgelijke woordenboeken kent, is het korte en zakelijke van wat we hier te lezen krijgen. Die omhaal van woorden, waar een vorig geslacht van hield, is zeker niet meer van onzen tijd. Levensbeschrijvingen van verscheidene kolommen zijn er wel, maar in betrekkelijk gering aantal, dikwijls daarentegen vindt men zes of zeven levens in één kolom Leest men dan die uitvoerige biografiën, dan blijkt bovendien, dat zij niet zonder reden meer ruimte innemen, dat het niet de literaire inkleeding is die ze zoo lang maakt, maar de overvloed van stof Staatslieden als Daendels, Baud, Van der Capellen, vorsten als Willem de Zwijger, Philips II, Albrecht van Saksen, Don Jan van Oostenrijk kunnen niet behoorlijk in weinige regels worden afgedaan. Een enkel maal is zelfs te veel gewoekerd met de ruimte; in het leven van Albrecht van Saksen vind ik b.v. zinnen als deze (kol. 66): ‘De vorst kwam naar de Nederlanden en Albrecht kon hem zijn beide kinderen te gemoet zenden; eene dezer, 's keizers moeder en hare gelijknamige grootmoeder, de hertogin-weduwe van Bourgondië, mochten den hertog nu er toe bewegen zich den baard te laten afnemen, dien hij gezworen had zich niet te scheren vóór de bedwinging der Nederlanden.’ Dit zou, om duidelijk te zijn, veel meer woorden vereischen. De zin lijkt mij bijzonder geschikt voor een examen in geschiedenis; kan de examinandus vertellen van wien die beide kinderen zijn, wie ‘eene dezer’ is, en hoe de ‘gelijknamige grootmoeder’ heet, dan is hij een bolleboos in zijn vak. Behalve deze veelbewogen levens is er nog eene rubriek die in verhouding een groote ruimte inneemt, en voor de lezers van dit tijdschrift van meer belang is; sommige geleerden vergen veel plaats voor de bibliografie van hunne werken. De titels van de werken van Isaac Vossius vullen anderhalve kolom die van Professor Engelmann meer dan vier. Natuurlijk is van zulke mannen eene goede bibliografie meer dan welkom, en dan moet de plaatsruimte er voor gevonden worden. Toch komt bij den laatstgenoemde de gedachte op, dat al die opstellen uit de ‘Onderzoekingen gedaan in het Physiologisch Laboratorium’ wel door eene enkele verwijzing naar die uitgaaf hadden kunnen worden vervangen. Maar ik zou hiervan niet graag eene ernstige aanmerking maken tegenover een werk, waar beknoptheid zoo doorloopend bereikt is. Letten we nu bij wijze van tegenstelling op de heel korte berichten - van levensbeschrijvingen kan men hier niet spreken, - de vermeldingen van zoo goed | |
[pagina 34]
| |
als onbekende personen, waarvan niet veel meer dan de naam, en nog iets omtrent leeftijd of werkzaamheid kon gegeven worden. Zulke artikelen zijn er in zeer groot aantal, en als men ze ziet vraagt men zich wel eens af, of die nu alle moesten worden opgenomen. Natuurlijk heeft ook de levensbeschrijver zelf zich die vraag voor elk bijzonder geval gesteld, en heeft ook de redactie daarover weer na ernstige overweging moeten beslissen, zoodat ook hier een derde slechts met bescheidenheid zijne meening mag zeggen. Toch schijnt mij meer beperking aanbevelenswaardig, vooral ten opzichte van dominees en kunstenaars. Wat hebben we er aan, te vernemen dat Sicco of Sixtus Abeli ‘misschien een zoon’ was van A.J.v. Stellingwerf en dat hij ‘voor zoover blijkt’ in 1602 tot 1605 predikant was te Ezinge, dat Jac. Hoekstra(± 1779-1850) achtereenvolgens op verschillende plaatsen doopsgez. leeraar was, en als emeritus naar Kampen vertrok, dat Joh. Hoekstra (± 1740-1776) een dergelijken levensloop had, en daarbij als ‘ijverig en getrouw’ geroemd werd? Voor zoover deze vermeldingen noodig zijn voor het begrijpen van afstamming en verwantschap van belangwekkendere familieleden, of om verwarring te voorkomen met interessantere naamgenooten, kunnen ze in 't voorbijgaan vermeld worden. Neemt men al zulke meedeelingen als zelfstandige biografiën op, dan mag het werk wel op dubbelen omvang gebracht worden; de predikantenbiografiën van Borger, in handschrift in de Amsterdamsche bibliotheek, vullen, in zeer klein, gedrongen schrift, duizenden blaadjes. Nog sterker is het met de kunstenaars. Zeker dient men rekening te houden met het feit dat juist tegenwoordig de kunsthistorici belang stellen in alle namen en levensbijzonderheden van vroegere kunstbeoefenaars. Toch is het wat heel onbelangrijk zoo vele vermeldingen te vinden van menschen, waarvan men volstrekt niets anders weet dan den naam. Van Hans van Asch vernemen we alleen dat hij portretschilder te Delft was, en een landschapschilder tot zoon had, van Pieter Ariens dat hij glasschilder was te Delft, van Pieter Arkes dat hij als houtsnijder vermeld wordt. Zijn nu zulke ‘biografien’ hare plaats waard? En nog gekker wordt het als de mannen, aan wie hier eene plaats is gegeven, niet eens als kunstenaars maar alleen als leerlingen vermeld zijn. Bernardus Accama (2) was een zoon en leerling van Matthys A. (1747-1768). ‘werk van hem is niet bekend’; Simon Accama evenzoo, Abr. Jacobsz. v. Ammelerveen ‘werd in 1624 leerling van Abr. Bloemaert’, Claes Adriaensz. v. Atteveld was in 1611 leerling van Jan v. Malsen, Sam. Cabeljauw in 1661 van Arent van Ravesteyn, enz. Gaat het zoo verder, dan is het einde niet te voorzien; waarom zou men dan ook niet op elk ander gebied leerlingnamen vermelden; men zal dan b.v. kunnen beginnen het geheele Album Studiosorum van Leiden over te nemen. Het Biografisch Woordenboek wordt op die manier bedorven. Deze opmerkingen daargelaten, dient echter erkend te worden dat we in het verschenen boek eene zeer belangrijke reeks levensbeschrijvingen hebben, en dat het werk als het zoo voortgaat een blijvend monument voor onze geschiedenis en letteren wordt, dat zijne voorgangers ver overtreft. Hoe jammer ondertusschen, dat de titel door v. d. Aa en andere biografienverzamelaars gebruikt, behouden is. Heet een boek als | |
[pagina 35]
| |
dit met recht een ‘woordenboek’? Neen, deze naam past voor werken als de Vries en te Winkel, van Dale en dergelijke, die ons over ‘woorden’ inlichten, die ons van een ‘woord’ de beteekenis, de geschiedenis, de afleiding meededen. De woorden waarop we hier zoeken, zijn uitsluitend namen, en wat we er in zoeken is niet eene inlichting over deze namen, maar over de dragers er van. Dit in een duidelijk sprekenden titel uit te drukken, had het streven van redactie en uitgevers moeten zijn; de gelegenheid daartoe is helaas voorbij! Afstappende van den titel, komen we tot de rangschikking, de groote kwestie waarmee de mogelijkheid om de onderneming te doen doorgaan, zoo nauw samenhing. Uit dit eerste deel blijkt natuurlijk alleen het voordeel van het aangenomen stelsel; niemand zal op zichzelf het feit betreuren dat we deze rijke schat van levensbeschrijvingen met alle letters van het alfabet beginnende nu hebben gekregen, en niet een deel met uitsluitend A-namen, dat trouwens onmogelijk in zoo korten tijd zou hebben kunnen gereed komen. De bezwaren zijn daarmee echter niet opgeheven, ze zullen zich eerst laten voelen als we meer deelen hebben, en wel sterker naarmate het aantal toeneemt. Of ze de gebruikers erg zullen hinderen, hangt af van de beloofde registers. En nu - hoewel we hopen dat alles wel zoo goed mogelijk zal gedaan worden - komen er toch wolkjes opzetten. Vooreerst heeft dit deel geen register, en moet men namen als Aefferden en Afferden, Ackersdijk en Akkersdijk, Amama en Ammama dadelijk in het werk zelf op twee plaatsen zoeken, van personen die nu eens alleen met voornaam en vadersnaam, dan weer bij hun familienaam genoemd worden, weet men niet waar te zoeken; komen er nog verlatiniseerde namen bij, of dubbele familienamen, dan wordt deze moeielijkheid nog grooterGa naar voetnoot1). Heel ernstig is dat bezwaar echter bij dit eene gemakkelijk te hanteeren boekdeel nog niet, en denkelijk zal het tweede deel spoedig volgen. De naaste levensvraag voor het werk is dus, of dat tweede deel nu een compleet en goed register op de beide deelen zal brengen - en in dit opzicht luidt hetgeen het voorbericht ons meedeelt, niet volkomen geruststellend. De redacteuren vinden het nu niet eens de moeite waard iets over dat register en de latere mee te deelen, en paaien ons met een ideaal-register ‘aan het eind van het geheele werk’. Dat is nu wel het naaste noodige wegstoppen achter een zeer verwijderd toekomstvisioen! Wel is het verblijdend deze mannen na een jaar van zwaren arbeid zoo vol moed en energie te zien, dat zij niet alleen geen oogenblik twijfelen aan de voltooiing van hun werk, maar dat hun zelfs de daarvoor noodige tijd niet eens zoo verschrikkelijk lang schijnt. Evenwel, ze dienden toch te rekenen met mogelijken twijfel bij anderen. Zal die voltooiing ooit bereikt worden? Is die bij dezen opzet van het boek mogelijk? Zal die b.v. binnen 20 jaren bereikt worden? En als dan het laatste deel er eindelijk is, zal er dan al niet weer zooveel nieuwe stof zijn, om een supplementdeel, en daarna nog meer dergelijke, te laten volgen? Al die vragen blijven | |
[pagina 36]
| |
open; en wat we intusschen verlangen, is een tweede deel met een goed, compleet register op de beide deelen, daarna een derde met bijgewerkt register op de drie deelen enz. Alleen zoo hebben we altijd een afgerond geheel, altijd een betrekkelijk compleet werk, en kunnen we het voorloopig stellen zonder dat nog mooiere eindregister, waarvan we niet zeker zijn dat het ooit zal gereed komen. Dank en waardeering heeft dus de Redactie verdiend met dit eerste deel; een tweede met een goed en volledig register zal de waardeering en de dankbaarheid ruimschoots verdubbelen. En nu de afzonderlijke biografiën? Zijn die doorgaand zoo goed als ze zouden kunnen zijn? Natuurlijk niet. Zij vertoonen met de voordeelen alle nadeelen van individueel werk. Het groote voordeel is, dat niet steeds domweg vroegere biografiën nageschreven worden. Daartegenover staat het nadeel dat de medewerkers vaak geneigd zijn, den man wiens leven zij beschrijven, bij voorkeur te beschouwen van den kant die hun het meest interesseert, en daardoor wel een interessante schets, maar geen volledige levensbeschrijving geven. Een medewerker die in de Geldersche geschiedenis te huis is, laat een Gelderschman midden in zijn loopbaan los, omdat hij toen het gewest verlaten heeft, een schrijver van predikanten-biografiën vermeldt de standplaatsen van een dominee en zijne twisten met de synode heel nauwkeurig, maar weet niet dat dezelfde prediker een literair werk heeft geleverd dat eigenlijk van meer belang is. Een geneeskundige schetst goed de verdiensten van een ouden ambtsbroeder in zijn vak, maar vergeet dat hij ook buiten de geneeskunde wel iets van beteekenis heeft verricht. Zoo komt ook de genealogie vaak te kort; de leden van ééne familie worden in behoorlijken samenhang behandeld, wanneer ze zich aan hetzelfde vak hebben gewijd; loopt hun levenswerk uiteen, dan ziet men den familiesamenhang niet altijd goed. Een eigenaardige leemte in dit opzicht vertoont zich bij onze tijdgenooten; dezen worden in dit werk opgenomen als ze vóór jaar en dag gestorven zijn, en dan vergeten de levensbeschrijvers ons precies op te geven in welke betrekking deze overledenen staan tot de nog levende broeders, zoons of neven. Met deze aanmerkingen is volstrekt geen blaam bedoeld voor de redactie of voor den bestuurder van het Genealogisch archief; integendeel ben ik overtuigd dat in heel vele gevallen juist door hun toedoen nog wel gezorgd is dat deze gebreken niet in veel erger mate voelbaar zijn. Toch zal in dit opzicht eene nooit verslappende leiding van de redactie moeten uitgaan. Ik laat het hier bij deze algemeene opmerkingen, al zou het misschien juister en beter zijn, alle opgemerkte fouten en tekortkomingen aan te wijzen. Immers een boek als dit maakt er geen aanspraak op, eindresultaten te geven, maar is bestemd als hulpboek, als grondslag voor verdere studie. Toch staat het mij tegen, al dit ernstige werk te begroeten met eene reeks van kleine aanmerkingen. Eer stel ik mij voor, over enkele personen, wier levensbeschrijving ik hier onvolkomen of onjuist vind, later eens uitvoerigere aan vullende meedeelingen te geven. Terwijl ik dit schrijf, gaat het werk voort, en binnen een jaar kunnen we al weer een band van 1600 kolommen biografie verwachten, naar we hopen met een goed en volledig register op de beide deelen.
C.P. Burger Jr. |
|