| |
| |
| |
[Nummer 1]
Out of the box
Sytze van der Veen
links
Een van de oudste fotografische portretten in de Bijzondere Collecties: daguerreotypie van Gezina de Clercq-Goudzwaard, ca. 1850-1856. ‘Sientje’ trouwde in 1851 met Daniël de Clercq en overleed vijf jaar later op 28-jarige leeftijd, ‘na een langdurig en dikwerf zeer smartelijk lijden’. Foto Bettina Neumann.
| |
| |
Onder deze titel werd op 17 maart j.l. een opmerkelijke tentoonstelling geopend bij de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, Oude Turfmarkt 129. De expositie schetst een beeld van de rijkdom van de Bijzondere Collecties en van het andere erfgoed van de UvA. De eerste van de drie tentoonstellingszalen wordt gedomineerd door een muurhoge vitrine van tien meter lengte, die is ingericht als een grandioze pronkkast van topstukken, zo u wilt een overweldigend rariteitenkabinet. In zaal 2 voert een boekhistorische excursie langs de Rijn u naar het Melkwegstelsel, waarna u via een ontmoeting met de Wijze Koopman te maken krijgt met een hoofdstel voor spraakanalyse en mechanische rekenmachines. In zaal 3 vraagt een kritische beschouwing over de terugkeer van het fenotype uw aandacht en verdiept u zich in het aloude vraagstuk van de verhouding tussen geest en brein; en vervolgens, nog steeds in zaal 3, komt u na een rechtshistorische excursie naar het Nederlandse jodendom terecht in een muzikaal intermezzo met een dansende kaketoe. En wanneer u dat allemaal hebt doorstaan, belandt u in een kafkaëske nasleep die in het teken staat van de typografie, voor de gelegenheid herdoopt in typogragie.
Oorkonde van de Nobelprijs voor natuurkunde, in 1910 toegekend aan Johannes Diderik van der Waals (1837-1923) wegens zijn baanbrekende moleculair-theoretische werk. Van 1877 tot 1907 was Van der Waals hoogleraar natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Tenzij anders aangegeven zijn de afbeeldingen bij dit artikel afkomstig uit de Bijzondere Collecties van de UvA.
| |
De collecties van de universiteit
De Bijzondere Collecties beheren in de eerste plaats het erfgoed van de Universiteitsbibliotheek - handschriften, oude en bijzondere boeken, kaarten, prenten, archieven en nog veel meer. Ze behoren tot de belangrijkste universitaire collecties in Nederland en worden intensief gebruikt door onderzoekers. Ook de Artis Bibliotheek en het Universiteitsmuseum, met onder meer vijfhonderd schilderijen, vallen onder de Bijzondere Collecties. De overkoepelende universitaire organisatie is UvA-Erfgoed, dat eveneens het Allard Pierson Museum - de buurman van de Bijzondere Collecties aan de Oude Turfmarkt - en het Museum Vrolik in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam-Zuidoost onder zijn hoede heeft.
Zulke museale collecties zijn vaak begonnen als private verzamelingen die hoogleraren aanlegden ten behoeve van hun onderzoek en onderwijs. Bij het Allard Pierson Museum ging het om archeologische vondsten, bij het Museum Vrolik om skeletten, gedrochtjes op sterk water, medische preparaten en chirurgische instrumenten. De jongste loot aan deze stam is het in 1991 opgerichte Computermuseum, dat verouderde hard- en software verzamelt. Daarnaast bleven bij verschillende (sub)faculteiten instrumenten, apparaten en modellen bewaard als tastbare blijken van onderwijs en onderzoek uit het verleden.
Voor Out of the box werd een aantal hoogleraren, promovendi en studenten uitgenodigd om een selectie te maken uit deze historische schatten. Ze mochten vrijelijk rondstruinen in museumdepots, archieven en bibliotheken, op zoek naar voorwerpen die iets vertellen over hun onderzoeksgebied. Ze haalden uit depotdozen wat van hun gading was en gingen daarbij onorthodox en ‘out of the box’ te werk. Hun speurtocht resulteerde in acht historisch aangeklede thema's, elk samengesteld door een koppel van een hoogleraar en een jonge onderzoeker. In overeenstemming met de naam hebben de vitrines in de tentoonstelling de vorm van depotdozen.
Twee van de acht thema's zijn door de samenstellers uitgewerkt tot artikelen in De Boekenwereld. Eline Kortekaas schreef een mooie bijdrage over de Villa Rhenana, een landhuis dat werd verloot onder de intekenaren op een negentiende-eeuws prachtwerk. Haar artikel is een blikopener voor de opmerkelijke verkoopstrategieën die negentiende-eeuwse uitgevers hanteerden. Op de tentoonstelling heeft ze dit onderwerp vormgegeven in samenwerking met Lisa Kuitert, hoogleraar Boekwetenschap. Het tweede thema dat in dit blad aan de orde komt is de rechtshistorische positie van Nederlandse joden, beschreven door Marc de Wilde, hoogleraar Algemene Rechtsleer, en studente Emma Rengers. Zij verdiepen zich in het eerste reglement dat Hugo de Groot in 1615 opstelde voor joodse vluchtelingen die naar Nederland kwamen en vergelijken dat met de ‘Gelykstaat der Joden’ - de juridische gelijkstelling van joden met andere ingezetenen - waartoe de Bataafse Republiek op 2 september 1796 besloot.
| |
| |
Detail van een tekening van Anton Pannekoek met het ‘gemiddeld subjectieve beeld’ van de Melkweg, 1926. De Melkwegwolken zijn duidelijk zichtbaar. Pannekoek Instituut, Faculteit der Natuurkunde, Wiskunde en Informatica van de UvA.
Anton Pannekoek in 1919.
| |
Pannekoeks ‘gemiddeld subjectieve beeld’
De andere thema's worden hier kort samengevat op basis van teksten die de gastconservatoren hebben aangeleverd voor de tentoonstelling. Chaokang Tai is bezig met een proefschrift over de sterrenkundige Anton Pannekoek, onder begeleiding van hoogleraar Wetenschapsgeschiedenis Jeroen van Dongen. Pannekoek (1873-1960) was een overtuigd marxist en publiceerde meerdere werken waarin hij zijn politieke visie uitdroeg. Sinds 1925 was hij hoogleraar sterrenkunde aan de UvA. Uit zijn dagboeken, te zien op de tentoonstelling, blijkt dat hij reeds als zestienjarige geobsedeerd werd door de Melkweg.
Hij wilde het beeld van de Melkweg vastleggen, maar kwam tot de conclusie dat fotografie daarvoor ongeschikt was. Volgens hem was de Melkweg namelijk een optische illusie, het gevolg van het licht van vele sterren dat door onze ogen wordt samengevoegd tot Melkwegwolken. Toch vond hij deze illusie waardevol, omdat zij een intuïtieve structuur aanbrengt in de verdeling van de sterren. Bij een fotografische opname wordt het licht van individuele sterren opgelost tot afzonderlijke stippen op de glasplaat. Hierdoor verdwijnt het effect van de Melkwegwolken.
Een alternatief was tekenen, maar één enkele tekening van één individu gaf een zeer persoonlijk en subjectief beeld. Als oplossing bedacht Pannekoek ‘het gemiddeld subjectieve beeld’, samengesteld uit waarnemingen die onafhankelijk van elkaar door verschillende personen waren gedaan. Door deze waarnemingen te middelen in een compositietekening verdwenen de persoonlijk-subjectieve effecten en bleven de algemeen-subjectieve over, die beschouwd konden worden als uitvloeisel van de menselijke fysiologie.
Pannekoeks nadruk op een intuïtieve analyse in het Melkwegonderzoek kenmerkt ook zijn eigenzinnige, radicaal linkse versie van het marxisme. Hij wees de inbreng van partijen en vakbonden af, omdat hij vond dat arbeiders de revolutie zelf moesten voltrekken. Uiteindelijk ontwikkelde hij toch een fotografische methode om de Melkweg weer te geven, namelijk door opzettelijk onscherpe opnamen te maken. Daarbij werd de fotografische glasplaat niet precies in het brandpunt van de telescoop gelegd, maar iets erachter of ervoor.
Dankzij deze extrafocale positie werden de sterren niet als punten, maar als ronde, wazige schijven zichtbaar op de fotografische plaat.
De bedenker van de Wijze Koopman: Caspar Barlaeus, (1584-1648), hoogleraar aan de Illustere School van Amsterdam. Gravure van Theodor Matham naar een ontwerp van Joachim Sandrart, [1632-1649].
| |
| |
‘Arlequyn Actionist’. Spotprent op de windhandel uit Het groote tafereel der dwaasheid, ets en gravure, 1720. Een menigte opgewonden beurshandelaren verdringt zich om de aandelen te kopen die over hen worden uitgescheten.
| |
UvA Erfgoed
2,5 miljoen objecten |
1000 collecties en archieven |
Waaronder: |
600.000 brieven |
150.000 kaarten |
40.000 prenten en tekeningen |
30.000 foto's |
20.000 antieke kralen uit de hele wereld |
15.000 originele striptekeningen |
10.000 archeologische vondsten van aardewerk |
2500 bijzondere boekbanden |
500 geleerdenportretten uit 500 jaar |
430 fragmenten van Koptisch textiel (400-1000 n. Chr.) |
250 gipsen van Griekse en Romeinse beelden |
|
Grootste collectie: het archief Bibliotheek van het Boekenvak op vijf km plankruimte |
Grootste voorwerp: geschilderd achterdoek voor een theater uit 1847, 13 × 8 m |
Zwaarste voorwerp: sarcofaag van Dionysos, 2000 kg |
Grootste kaart: Java en Madoera, ca. 1900, 5,69 m × 1,80 m |
Grootste affiche: Circus Amar du Monde (1959), 2,40 × 6.40 m |
Grootste boek: Description de l'Égypte, Parijs 1820-1830, 74 cm |
Kleinste boek: Het Onze Vader in zes talen, Amsterdam ca. 1952, 6 mm |
Oudste tekst: kleitabletten met spijkerschrift, omstreeks 2400 voor Chr. |
Oudste handschrift: fragment uit een handschrift met brieven van Paulus, ca. 400 |
Oudste gedrukte boek: blokboekfragmenten, ca. 1460 |
Oudste kaart: Dit is die caerte vander zee: om Oost en West te zeylen, 1541 |
Oudste foto: daguerreotypie Ida Pierson-Oyens, ca. 1845 |
Nieuwste collecties: archief Arnon |
Grunberg, collectie Irma Boom |
Handschriften van Marie Antoinette, Peter de Grote, Lodewijk XIV, Napoleon, Beethoven, Vivaldi, Josephine Baker, Annie M.G. Schmidt, Ramses Shaffy, Vincent van Gogh, Charles Darwin, Erasmus, Gerardus Vossius en Caspar Barlaeus, Menno Simons, Joost van den Vondel, P.C. Hooft, Multatuli en vele, vele anderen. |
| |
De Wijze Koopman
Economen wordt wel verweten dat ze de huidige crisis niet hebben voorspeld. Los van de vraag of dat waar is, wel is pijnlijk duidelijk geworden dat de economische wetenschap slechts een beperkte voorspellende waarde heeft. Gekscherend wordt soms gezegd dat weermannen, eveneens notoir onbetrouwbare voorspellers, er alleen toe dienen om economen in een beter daglicht te stellen. Econome Barbara Baarsma, hoogleraar aan de UvA, ontdekte in de Bijzondere Collecties vele historische schatten op haar vakgebied. Zij is ervan overtuigd dat economen betekenisvollere uitspraken kunnen doen over hedendaagse vraagstukken, als ze de geschiedenis van het economisch denken kennen. Wat overigens niet betekent dat de economie ooit een exacte wetenschap zal worden die nauwkeurige voorspellingen kan doen - het blijft een maatschappijwetenschap.
Ook voor student Chris van Merwijk ging bij de Bijzondere Collecties de wereld van het verleden open. Wie zich verdiept in Het groote tafereel der dwaasheid, een grandioos prentenboek over de windhandel van 1720, doet inzichten op die ook voor de financiële crisis van 2008 en daarna van belang zijn. Leerboeken voor kooplieden illustreren op verrassende wijze dat Amsterdam een handelsstad was: men kon daaruit leren wisselkoersen en kortingspercentages te berekenen en maten en gewichten om te rekenen. In hun selectie is ook een plaats ingeruimd voor de fameuze rede over de Mercator Sapiens/Wijze Koopman, die Caspar Barlaeus in
| |
| |
1632 uitsprak bij de opening van het Athenaeum Illustre aan de Oudezijds Voorburgwal, de voorloper van de UvA. Barlaeus was van oordeel dat handel, wetenschap en filosofie hand in hand moeten gaan, een gedachte die ook hedendaagse economen ter harte kunnen nemen.
| |
De mythe van zachte en harde wetenschap
Rens Bod, hoogleraar Digitale Geesteswetenschappen, en Bas Cornelissen, student wiskunde en logica, hebben een mechanisch hoofdstel voor spraakanalyse en mechanische rekenmachines naast elkaar tentoongesteld. Wat hebben deze apparaten met elkaar te maken?
Het hoofdstel - zie het omslag van dit nummer en het aan het einde van dit artikel afgedrukte affiche - werd in het begin van de vorige eeuw gebruikt voor fonetisch onderzoek. Het apparaat registreerde de bewegingen van onderkaak en bovenlip tijdens het spreken en bracht die over op beroet papier. Het instrument laat zien dat ‘zachte’ alfawetenschappen als de fonetiek naast een interpreterende methode een empirische aanpak hanteren.
Rekendame op het Mathematisch Centrum, ca. 1960. Centrum voor Wiskunde en Informatica, Amsterdam.
De rekenmachine Facit CI-19 uit 1956. Computermuseum UvA.
De oude rekenmachines uit circa 1950 staan symbool voor de wiskunde, de taal van de ‘harde’ wetenschap. Sinds een jaar of veertig wordt alle rekenwerk gedaan door steeds betere en snellere computers, maar eerder zaten bij het Mathematisch Centrum vingervlugge dames met zulke rekenmachines dag in dag uit te rekenen aan statistieken, vliegtuigen of Deltawerken.
Zelfs de rekendames lieten wel eens een steekje vallen, in tegenstelling tot computers. Tegenwoordig maken we vooral fouten bij het interpreteren van berekeningen, of het nu gaat om studierendementen, klimaatmodellen, migratiecijfers of economische voorspellingen. Cijfers lijken misschien ‘hard’ en onpersoonlijk, maar zijn dat zelden. Ze vragen om interpretatie, net zoals een oud handschrift. Daar herinneren de rekendames en hun rekenmachines ons aan.
Het is een mythe dat alfawetenschap zacht en bètawetenschap hard zou zijn. Alle wetenschap, alfa, bèta en gamma, is mensenwerk. De interpreterende en historische aanpak is kenmerkend voor alfawetenschappen, maar zij maken ook gebruik van instrumenten; de wiskundige en experimentele aanpak is kenmerkend voor de bètawetenschappen, maar zij maken ook gebruik van interpretaties en historische analyses, bijvoorbeeld in de evolutiebiologie en de geologie.
| |
Terugkeer van het fenotype
Amade M'charek, hoogleraar Antropologie van de Wetenschap, en promovenda Lisette Jong laten objecten zien die te maken hebben met de wetenschappelijke belangstelling voor de uiterlijke kenmerken van de mens, het fenotype.
De fysiognomie of gelaatskunde veronderstelde vanouds een relatie tussen uitwendige gelaatskenmerken en innerlijke eigenschappen. De verwante frenologie beschouwde de vorm en welvingen van de schedel als een indicator voor het karakter van individuen. De Italiaan Cesare Lombroso (1835-1909) meende criminelen te kunnen herkennen op grond van uiterlijke ken- | |
| |
merken en baseerde zijn theorie over de erfelijkheid van misdadigheid op de fysiognomie en frenologie. Fysisch antropologen deden tot ver in de twintigste eeuw onderzoek naar kenmerken die typerend werden geacht voor bevolkingsgroepen, zoals schedelomvang, oogkleur en haarsoort. Gewapend met kunstogen voor oogkleurmeting, haarstalen, hoofdhoogtemeters en schedelpassers bedreven zij wetenschap.
Vrouwen als erfelijk belaste misdadigsters en hoeren. C. Lombroso en G. Ferrero, Das Weib als Verbrecherin und Prostituierte, Hamburg 1894.
Cassette met schedelmeter voor craniometrisch onderzoek. Museum Vrolik, AMC/UvA.
De instrumenten die voor zulk onderzoek werden gebruikt en de conclusies die eruit voortvloeiden roepen vragen op over de raciale vooronderstellingen van de wetenschappers. Het is verleidelijk te denken dat het ras na de Tweede Wereldoorlog wetenschappelijk irrelevant is geworden, maar het verleden is zelden een gesloten boek. De geschiedenis van het classificeren van mensen op basis van uiterlijke kenmerken weerspiegelt zich niet alleen in boeken en instrumenten van vroeger, maar laat ook sporen na in hedendaagse praktijken en technieken.
Toen in juni 2000 de ruwe versie van de genetische kaart van de mens werd gepresenteerd, werd tevens bekendgemaakt dat alle mensen voor 99,9% identiek zijn - het genetisch bewijs dat ras niet bestaat. Deze post-raciale claim van de genetica wordt echter ondergraven door bijzondere aandacht in bijvoorbeeld biomedisch en forensisch onderzoek, voor de 0,1% van verschil.
Deze ‘genetisering’ van verschillen gaat hand in hand met een hernieuwde aandacht voor de biologie van uiterlijke kenmerken, het fenotype. Genetisch onderzoek naar het gezicht is daar een duidelijk voorbeeld van. Kennis over de genetica van het gezicht heeft forensische waarde, omdat het een gezicht kan geven aan een onbekende verdachte. Maar hoe verhouden oude en nieuwe technieken om het uiterlijk te kennen zich tot elkaar? Hoe zorgen we ervoor dat de terugkeer van het fenotype niet leidt tot de terugkomst van het ras?
| |
Geest en brein
In de loop der tijd is heel verschillend gedacht over de relatie tussen geest en brein. Damiaan Denys, hoogleraar Psychiatrie, en studente Eva Tolmeijer laten een aantal objecten zien die deze ontwikkeling illustreren.
Leren buidel met haarstalen voor haarkleurmeting volgens de Fischer-Saller schaal, 1920-1930. Museum Vrolik, AMC/UvA.
De verhouding tussen geest en brein - of ‘mind’ en ‘brain’ - fascineert filosofen, neurowetenschappers, psychologen en psychiaters al heel lang. In de negentiende
| |
| |
eeuw beseften artsen dat er een verband moest zijn tussen beide. Stukje bij beetje brachten ze de hersenen in kaart en beschreven hoe bepaalde hersengebieden overeenkwamen met specifieke functies als het taalvermogen of de emoties.
Frederik van Eeden aan het werk als handopleggende psychiater, eind negentiende eeuw.
Daarentegen vond Sigmund Freud (1856-1939) de nadruk op het brein en de hersenen te eenzijdig. Hij geloofde dat onderdrukking van onbewuste gedachten en gevoelens kon resulteren in somatische en psychische symptomen. Zulke klachten waren te genezen met behulp van de door hem ontwikkelde psychoanalyse, die berustte op het principe van de vrije associatie. Freud stond in verbinding met de bekende Nederlandse schrijver en psychiater Frederik van Eeden (1860-1932). Beiden geloofden heilig in de invloed van de geest op het brein, al bleef die werking mysterieus.
De verhouding tussen geest en brein roept ook tegenwoordig nog vragen op. Patiënten met dwangstoornissen ervaren hun gedachten als compulsief en hebben een dysfunctie van specifieke hersencircuits. De laatste tijd wordt in zulke gevallen deep brain stimulation (DBS) toegepast. Deze methode, waarbij delen van het brein elektrisch worden gestimuleerd, blijkt succesvoller in combinatie met een gedragstherapie die zich richt op de geest. We zien graag ‘mind’ en ‘brain’ los van elkaar, maar in werkelijkheid kunnen we ze niet scheiden.
| |
Van muziek naar muzikaliteit
Henkjan Honing, hoogleraar Muziekcognitie, en promovendus Carlos Vaquero voeren een dansende kaketoe ten tonele en staan stil bij pogingen om vogelzang in muziekschrift te vangen. Volgens hen is de vraag irrelevant of een vogel muziek maakt. Van belang is niet dat wij het lied van een vogel muziek noemen, maar of het de vogel zelf als muziek in de oren klinkt.
Röntgenfoto van een schedel tijdens deep brain stimulation. DBS maakt het mogelijk de elektrische activiteit van de hersenen af te lezen als een weergave van de geest, maar kan ook de geest beïnvloeden.
Jac. P. Thijsse, 1865-1944. Onderwijzer, bioloog en schrijver van de bekende Verkade-albums.
Zij onderzoeken niet zozeer wat een bepaalde melodie, harmonie of ritme tot muziek maakt, maar veeleer welke vermogens je in staat stellen iets als
| |
| |
muziek te ervaren. Daarmee verschuift de aandacht van muziek naar muzikaliteit.
Snowball, de dansende kaketoe. Foto Irena Schulz.
Ontwerp: Funcke Creatieve Partners, Haarlem.
De bekende bioloog Jac. P. Thijsse (1865-1945) maakte honderden transcripties van vogelgeluiden. Hij noteerde fonetisch hun gezang en probeerde dat ook in notenschrift weer te geven. Soms stelde hij vast dat een vogelgeluid ‘zeer valsch’ klonk - dat wil zeggen, in onze oren en niet in die van de vogels. Thijsses veldwerk is een mooi voorbeeld van de vele enthousiaste pogingen die zijn ondernomen om vogelzang in muziekschrift te vangen. Sinds de introductie van het sonogram en andere technieken zijn vogelgeluiden op grote schaal geanalyseerd, waaruit blijkt dat de overeenkomsten met menselijke muziek beperkt zijn.
In 2009 verscheen echter een wetenschappelijk artikel over Snowball, een witte kaketoe die over maatgevoel beschikte. Snowball bracht in de biologie een sneeuwbaleffect teweeg: de dansende vogel was de aanjager van een hernieuwd onderzoek naar muzikaliteit en de mogelijke biologische basis van muziek.
Sinds het einde van de negentiende eeuw werden apparaten ontwikkeld om geluiden te analyseren. Ze werden ook gebruikt in de muziekwetenschap, met als gevolg dat er allerlei muzikale patronen werden ontdekt. Dat leverde weer nieuwe vragen op: zijn deze patronen over de hele wereld en bij alle mensen dezelfde? Hoe komt het dat we deze geluiden herkennen als muziek? De ontwikkeling van de computationele musicologie heeft fascinerende resultaten opgeleverd, maar er moet nog veel gebeuren om deze vragen echt te kunnen beantwoorden.
| |
ErfgoedLab Typograag
In het ErfgoedLab achter de tentoonstellingsruimte vindt tegelijkertijd een (deels digitale) expositie plaats over tekens en hun betekenissen, geïnspireerd door het verhaal ‘Voor de wet’ van Franz Kafka.
18 maart t/m 4 september 2016, ma-zo 10-17 uur Bijzondere Collecties, Oude Turfmarkt 129, Amsterdam www.bijzonderecollecties.uva.nl en 020 525 7300
Studenten en medewerkers van de Universiteit van Amsterdam hebben gratis toegang tot de tentoonstellingen bij de Bijzondere Collecties en het Allard Pierson Museum.
Een bezoek aan de Bijzondere Collecties valt uitstekend te combineren met een visite bij de buren, het Allard Pierson Museum. De gebouwen van beide instellingen lopen in elkaar over en een toegangsbewijs is een combiticket. Afgezien van de vaste archeologische opstelling is bij het Allard Pierson Museum tot en met 22 mei het DWDD Pop Up Museum te zien. Negen bekende tafelgasten van het televisieprogramma De wereld draait door hebben negen zalen ingericht met werk uit Nederlandse musea, onder de noemer ‘Verborgen Kunstwerken’. De gastconservatoren zijn: Paulien Cornelisse, Robbert Dijkgraaf, Beatrice de Graaf, Carice van Houten, Paul de Leeuw, Sywert van Lienden, Sander van de Pavert, Daan Roosegaarde en Wim T. Schippers.
|
|