De Boekenwereld. Jaargang 31
(2015)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
De Schoutenstraat, gelegen tussen de Oude Gracht en de Neude in Utrecht, is een van die binnenstadsstraatjes met veel winkels, die nog enigszins de sfeer van vroeger uitstralen. Maar veel bedrijfswinkels zijn verdwenen, zoals de steendrukkerij van Johannes Anthonius Moesman (1859-1937), vlak om de hoek op de Neude 7, waar je rond 1900 allerlei curieus en interessant efemeer drukwerk kon kopen. Hij drukte veel voor de universiteit en het genootschap Kunstliefde. Ook het antiquariaat van de voormalige leraar Frans aan het Bonifatius Lyceum, Lapoutre, in het mooie Jugendstilpand Schoutenstraat 5, is sinds 2000 verdwenen. Daar kon je in de jaren '60 van de vorige eeuw alles rond Provo kopen, maar ook het Vietnam- en het Cubabulletin en zelfs Gandalf. De kunstenaar Jopie Moesman (1909-1988), zoon van de steendrukker, beschilderde er een binnendeur, die inmiddels uit het pand is verdwenen. En alweer zo'n drie jaar geleden heeft ook Niek Waterbolk (1945) de deuren van zijn kunstantiquariaat gesloten dat sinds 1976 gevestigd was op de Schoutenstraat 10. Wij brachten hem een bezoek in de lege winkelruimte en spraken over de afgelopen 40 jaar. Waterbolk formuleert niet voorzichtig, maar uiterst zorgvuldig.
Niek Waterbolk in zijn antiquariaat, Schoutenstraat 10, Utrecht, ca. 1990.
Wat voor opleiding heeft u gevolgd? In 1963 begon ik in Amsterdam aan de studie Rechten, maar door het lezen van Albert Camus raakte ik wat op drift. Mijn middelpuntvliedende krachten werden sterker dan mijn middelpuntzoekende. Ik voelde me aangetrokken tot de logisch-positivistische filosofie van Wittgenstein, maar als alfa was ik niet in staat die theorie te doorgronden. Na mijn kandidaatsexamen in 1965 stapte ik over naar Geschiedenis, omdat ik geschrokken was van de snelheid waarmee je bij Rechten in het pak werd gehesen. Het contrast met wat ik dacht en las was te groot. Toen ben ik gevlucht uit de universitaire wereld.
Uit wat voor nest komt u? Mijn vader, Edzo Hendrik Waterbolk, was historicus van de zestiende en zeventiende eeuw, kenner van de Noord-Nederlandse humanistiek. Ik was een vaderszoontje: als hij voor een lezing zweette, zweette ik mee. Dus ik kende de serieuze poppenkast erachter een beetje. De aantrekkingskracht van het antiquariaat was natuurlijk dat je je eigen territorium hebt, dat je geen last hebt van andere superieure vakgenoten.
Hoe begon u uw loopbaan? November 1971 ging ik bij het Utrechtse veilinghuis en antiquariaat Beijers werken. Voor ik daar terecht kwam, had ik hun Nieuwe Kunstcatalogus uit 1965 al bestudeerd. Die jubileumcatalogus was een idee van H.L. Gumbert, sinds 1947 directeur en sinds 1952 ook eigenaar van Beijers. Een van zijn talenten was dat hij steeds weer nieuwe deelcollecties begon op een nog niet ontgonnen terrein. De catalogi van Schuhmacher hebben daarbij een rol gespeeld, omdat in die beschrijvingen bandontwerpers werden genoemd. Gumberts lumineuze idee was om die boeken niet op auteur, maar op ontwerper te verzamelen en te beschrijven. Edgar Franco, sinds 1964 tweede directeur-vennoot, deed overigens de beschrijvingen. Hij was een erudiete man, een Armeense jood, opgevoed in Griekenland. Hij had in Frankrijk gewoond en was naar Engeland uitgeweken waar hij spionagewerk deed. Hij sprak zes of zeven talen. De Nieuwe Kunstcatalogus van Beijers uit 1965 was best aardig, maar ook wat willekeurig bij elkaar geharkt. Hij fungeerde bij mij vooral als een leeg postzegelalbum: als je iets vond, ging je meteen kijken of het hierin stond. Ik zie nu dat mijn manier van werken op die van Gumbert lijkt, namelijk collecties maken in plaats van gelijk losse items aanbieden.
Met wie heeft u gewerkt bij het Utrechtse veilinghuis? Edith Rosenthal, die jaren later - in 1989 - het antiquariaat van haar moeder overnam, heb ik nog tijdens haar stage bij Beijers meegemaakt. En verder natuurlijk Kees Koeman, de zoon van de hoogleraar historische cartografie. Er was ook een aardige, wat sombere Duitser, Gundolf Lerch, die in Nederland niet kon aarden en daarom bij het Zwitserse antiquariaat L'art ancien in Zürich aan de slag ging. Bij Beijers verliep alles heel hiërarchisch. Ik herinner me mijn sollicitatiegesprek nog goed. Mahoniehouten tafeltje, prachtige neorenaissance stoelen, op de eerste verdieping, waar ook de handbibliotheek voor een deel stond. Gumbert bood me voor het gesprek een sigaret aan. De houding was vanaf het begin: ‘eigenlijk moet je betalen om hier te mogen werken.’ Het minimumloon was toen geloof ik zeshonderd gulden per maand. Gumbert vroeg mij wat ik dan wel dacht te gaan verdienen. Mijn ouders betaalden mijn huisvesting nog, dus ik kon me permitteren hem te antwoorden: driehonderdvijftig gulden. En Gumbert, altijd uiterst scherp, zei toen: ‘Dan heb ik nog een vraag: bruto of netto?’ Ik wist toen dat mijn verblijf daar geen tien jaar zou duren. Ik heb bij Beijers bijna twee jaar gewerkt. Ik geloof dat alleen Wouter van Leeuwen het er langer heeft volgehouden.
Was het wel leuk om daar te werken? Ondanks die formele sfeer was het natuurlijk ook spannend. In mijn enthousiasme vroeg ik de sleutel van het pand, omdat ik 's avonds door wilde werken aan de | |
[pagina 14]
| |
toen net binnengekomen collectie ‘populair proza’ van de verzamelaar Michiel Buisman. De mensen die er al langer werkten, hadden natuurlijk een heel andere instelling, maar dit was míjn eerste baantje. Ik wist niet wat een sociaal aanvaardbaar tempo was. Na enkele weken heb ik me wel geconformeerd. De bibliotheek van P.N. van Eyck was ook enerverend. Die stond twintig jaar na zijn dood nog in zijn Wassenaarse villa. Ik herinner me dat we met het inpakken vloeipapier hebben gebruikt, zo zorgvuldig moest het.
Vond u het een zinvolle tijd? Ik heb er veel geleerd, maar men was heel erg beducht voor initiatieven buiten het werk om. Op een veiling had ik bijvoorbeeld enkele Cats-uitgaven gekocht. Ik dacht dat ze misschien wel interessant waren voor de zaak. Ik had ze echter niet goed gecollationeerd, want er ontbraken complete katernen. Kortom, een totale miskoop. Uit schaamte heb ik die boeken toen zelf gekocht. Ze hebben nog jaren bij mijn vader in de kast gestaan. Ik heb er nog steeds eentje staan.
Wat deed u dagelijks? Je zat er met een denkbeeldige ketting aan je typemachine vast. Toen we eens bij het uittikken van beschrijvingen op systeem kaarten oude catalogi van Beijers hadden geraadpleegd, wat eigenlijk een beetje lui van ons was, had Gumbert bij het nakijken van ons werk flink zitten strepen. Ik was zo brutaal om hem op onze ‘recycling’ te wijzen, waarop hij snedig antwoordde: ‘Ja, maar het kan altijd beter.’ Gumbert had wederom het beste en laatste woord.
Kwam u in uw Beijers-tijd ook wel eens bij collega's? Ja, ik kwam veel bij De Slegte op de Oudegracht, bijna elke lunchpauze, en ik had de gewoonte om bij De Slegte voordelig ingekochte boeken bij antiquariaat Meyer in de Korte Jansstraat uit te stallen. Ik overlegde dan met de heer Driessen, sinds 1946 eigenaar van Meyer, wat we ervoor konden vragen en wat mijn percentage zou zijn. Stilaan begon Meyer dicht te slibben, ook door mijn aankopen, en in de loop van 1973 kon ik daar aan de slag om de verkoop te stimuleren en ‘achterstallig onderhoud’ uit te voeren. Er is zelfs sprake van geweest dat ik die zaak zou overnemen, maar gelukkig zag ik op tijd in dat dat idee volstrekt mesjogge was. Je zou namelijk het hele leven van die man hebben verstoord. Bij toeval ben ik hier wel voor mezelf begonnen. Ik stond in 1976 in de winkel van Meyer en er kwam een man binnen, die hier, waar we nu zitten, een klein restauratieatelier bleek te hebben. Nu had ik een schilderij thuis dat opnieuw bespannen moest worden, dus ik raakte met hem aan de praat. Die man was tegelijk in loondienst bij de Utrechtse kunsthandel Schoonheim en kreeg problemen met zijn baas over zijn eigen winkel. Hij moest kiezen en koos voor de zekerheid van een vaste baan. Ik kon het pand, toen nog heel anders ingedeeld, van hem als huurder overnemen. In 1985 heb ik het gekocht. Heel veel antiquaren hebben hun beste koop gedaan met de aanschaf van een huis en dat geldt voor mij gelukkig ook. Dat was mede mogelijk doordat ik in het begin van de jaren tachtig een prachtige verzameling affiches kon aankopen van meneer Bonger uit Alkmaar. Hij had die als student in de jaren dertig verzameld. Bijna alle affiches van Cassandre zaten erbij! Bij elk bezoek aan mijn winkel had hij een rolletje reclameplaten bij zich. Over de prijs werden we het altijd wel eens en ik kon afrekenen als ik ze had verkocht. Dat ik mijn huis in 1985 kon kopen, daar heeft Cassandre zeker iets mee te maken.
Hoe zag het ‘antiquaren-landschap’ er in de Domstad uit?
Niek Waterbolk en de Universele Rechten van het Boek: ‘Boeken zijn er niet alleen om te lezen, maar ook om te bewaren’ (foto Ronald Sweering; het negatief of een afdruk waren helaas niet meer te achterhalen).
Overbuurman Frans Lapoutre in de deuropening van zijn winkel, Schoutenstraat 5.
In Utrecht begonnen de antiquariaten zich in die tijd te specialiseren, dus je kon goed bij elkaar kopen. Iedereen deed Nederlandse literatuur, ik koos voor Nederlandse beeldende kunst uit de negentiende en twintigste eeuw. Taal, als fenomeen, is een moeras, iets vraatzuchtigs, terwijl beeld doorzichtiger en rustiger lijkt. Van de handel onderling trok iedereen profijt. Wanneer ik bij een inkoop wat afleveringen van De Stijl vond, dan kon ik dat voor een goede prijs aan Vloemans in Den Haag verkopen. En die had er natuurlijk al een klant voor. Ik was zeker voor 30% afhankelijk van de ver- | |
[pagina 15]
| |
koop aan superspecialisten. Verdeel en heers in eigenbelang. Op veilingen moest ik in het begin wel laten zien dat ik bestond. Zaken zoals Bergmans en Brouwer gaven zich niet snel gewonnen. Dus ik moest de eerste keren ‘door het plafond heen bieden’.
Wat waren uw ‘specialiteiten’? Een van mijn specialisaties was kunstcatalogi. Van sommige belangrijke kunsthandels, zoals Buffa, Kleykamp, Van Wisselingh en de Larensche Kunsthandel, had ik vrijwel complete series tentoonstellingscatalogi. Ik had ook veel doubletten, zodat ik die catalogi continu kon aanbieden. Ik verkocht veel aan kunsthandelaren. Bij een schilderij dat zij hadden, zochten ze dan een monografie of een oude catalogus waarin dat werk ooit was afgebeeld. Dat was bij de verkoop van het doek net het toefje op de taart. Zoiets verleent autoriteit aan je net verworven schilderij. Renée Smithuis uit Castricum gaf haar klanten ook wel eens een lijst met aan te schaffen titels op en onderaan stond mijn adres. Loek Brons, de grote verzamelaar en handelaar van het Nederlandse magisch realisme en surrealisme, kocht vaak tien exemplaren van iets. Later heb ik mijn doubletten, niet alleen catalogi, uitgezet bij kunsthandel en antiquariaat Parade aan de Prinsengracht in Amsterdam, die dan een percentage ontving per verkocht exemplaar.
Had u profijt van de locatie van uw winkel?
Van 1980 tot 1985 huurde Waterbolk het prachtige pand Schoutenstraat 7, aan de overkant van zijn winkel op nr. 10.
Het exterieur van het antiquariaat van Niek Waterbolk, Schoutenstraat 10, Utrecht.
Door die enorme ruit was mijn winkel een soort kijkdoos. Overal boeken te zien. Mijn etalage richtte ik met zorg meestal thematisch in. Kijk, een journalist publiceert in zijn krant, voor mij als middenstander was mijn machtsmiddel het venster, de etalage. Toen Wim T. Schippers een tentoonstelling in het Centraal Museum had, heb ik mijn etalage aan hem gewijd. Ik was nogal een fan van zijn werk, dus ik bouwde het op van Van Gogh via Mondriaan naar Schippers als logisch gevolg. Leuk om een statement te maken. Carel Blotkamp stuurde zijn studenten soms naar mijn etalage om te bestuderen wat er allemaal stond en bestond. Ik liet ook 's nachts het licht van de etalage aan. Wat me echt heeft ontroerd, was een kunstverzamelende machinist van de spoorwegen, die 's nachts een uur over had en van het rangeerterrein naar mijn etalage liep om er even te kijken.
Hebt u altijd hier gezeten? Toen de zaken goed gingen, heb ik van 1980 tot 1985 het pand aan de overkant op nr. 7, van oorsprong een togamakerij, erbij gehuurd. Ik werd verliefd op dat prachtige negentiende-eeuwse interieur. Hier heb ik een tiental antiquariaatscatalogi Kunst na 1800 uitgebracht. Mijn oude zaak aan de overzijde was toen ingericht als Prentenkabinet.
Hebt u echte klappers in uw zaak gemaakt? Een hoogvlieger ben ik nooit geweest. Ik had nooit tien-, of twintigduizend gulden op zak om iets groots te kopen. Ik behoor tot de idioten die als ze voor een goed bedrag hadden verkocht dat geld te snel weer uitgaven aan een paar dingetjes, in plaats van oppotten en wachten op iets echt bijzonders. Wat Adriaan Venema wel kon, op een beurs zijn hele meegebrachte voorraad ruilen tegen één schilderij van Pyke Koch, is mij nooit gelukt, helaas.
Maar u heeft toch wel eens bijzondere stukken in huis gehad? Bijzondere inkopen heb ik gedaan in het huis, al bijna leeg helaas, van Lou Loeber in Blaricum. En ergens op de Utrechtse Heuvelrug kon ik een heel aardig antroposofisch georiënteerd bibliotheekje van de tuinarchitect Haersma van Oucoop kopen met wat avant-garde. Ik heb altijd meer voor mezelf verzameld dan voor de zaak. Grafisch ontwerp van naoorlogse ontwerpers uit de jaren '50 en '60: die collectie is, omdat ikzelf niet zo'n goede onderhandelaar ben, via André Swertz van antiquariaat Reflex bij Meermanno beland. Waar je maar een verzameling van kunt aanleggen, daar maak ik een begin mee. Zo heb ik een map met negentiende-eeuwse vloeibladen. Het is geen kunst, het is geen document, maar het is wel schitterend, zuiver esthetisch en van een hoge nonsens-waarde. Wie weet van welke beroemdheden de handtekening in dit vloeiblad is getrokken. Ook verzamel ik mappen met etiketten en linten, nu leeg, maar ooit de bewaarplaats van tekeningen. Het marmerpapier op de mappen is soms van een ongekende schoonheid. En in de vitrine ligt een kleine collectie imaginaire veilingcatalogi, zo'n genre dat Abraham Horodisch, de directeur van antiquariaat Erasmus in Amsterdam, ook beviel. Verder heb ik nog enkele tientallen boeken uit het bezit van Charley Toorop. Franse en Duitse literatuur, en een bewijs van haar brede culturele interesse. Al die verzamelingen van mij ontstaan terloops, zonder vooropgezet plan, zonder een lijst met titels.
Zijn er nog andere bijzondere vondsten ie noemen? Een ander voorbeeld dat bij toeval op mijn weg kwam was een album met foto's van R.N. (Rik) Roland | |
[pagina 16]
| |
Holst. Er stonden kiekjes in van Rik en Henriëtte en van enige gasten in hun huis op de Buyssche heide. Dit album kwam uit het bezit van een hoogbejaarde dame uit Amsterdam, die amoureus bevriend was geweest met R.N. Er kwamen haar praatjes ter ore over het liefdesleven van A. (Jany) Roland Holst, die ze verwarde met Rik. Ze smeet het album boos bij het oud papier. Antiquariaat de Friedesche Molen kocht het van een vuilnisbootkapitein. Via mijn antiquariaat kwam het bij een kunsthistorica terecht, die op R.N. Roland Holst promoveerde.
Is uw voorliefde voor de Nieuwe Kunst steeds blijven bestaan? Een goed deel van de lol van het verzamelen van Nieuwe Kunst, toen, was dat we een soort storm zagen opkomen, van: in godsnaam, we willen die banden verzameld hebben voordat het boek van Braches uit is. In februari 1973 organiseerde ik samen met Dick Veeze een tentoonstelling Nieuwe Kunst in het souterrain van het huis waar ik toen woonde, aan de Leliegracht. Braches kwam daar ook op af, en zelfs Johan Polak is langs geweest. Een vriend van mij, Boudewijn Brinkman, heeft kort daarna ervan nog een film van bijna 40 minuten gemaakt. Met behulp van enorme lenzen kon hij de banden tot schermbreed opblazen. Er was vóór 1890 een totale afwezigheid van besef hoe esthetisch een boekband in elkaar zou moeten zitten: het waren bijna allemaal geprefabriceerde banden uit Duitsland. Met de film konden we die revolutie in het ambacht laten zien, de rijkdom van de Nederlandse boekband. Die film is een aantal keren vertoond, onder andere voor leden van de Vereniging van Assistent-Antiquaren; ja, die bestond echt - Waterbolk toont ons een reeks gestencilde verslagen van vergaderingen. Bij die bijeenkomsten werd vooral geklaagd over het gebrek aan informatie, want wij konden heel moeilijk aan antiquariaatscatalogi komen. Wat je nu van het internet haalt, moest je toen uit een papieren catalogus halen, die vaak heel beperkt werd verspreid.
Toen kwam uw eerste grote verkoop en bloc. Mijn eerste verzameling boekbanden Nieuwe Kunst heb ik voor 23.000 gulden verkocht aan de Universiteitsbibliotheek Groningen. Daar zat niemand tussen. Ik had bovendien een goede afspraak gemaakt met de toenmalige bibliothecaris Wim Koops: niet aanwezige banden die wel in de collectie pasten, mocht ik naleveren. Na de eerste leverantie hoorde ik dat ijverige bibliotheekmedewerkers stickers op de zo mooi gedecoreerde ruggen hadden geplakt! Achteraf had ik natuurlijk notarieel moeten laten vastleggen hoe met die collectie moest worden omgesprongen. Een ander zou zeggen: je hebt die boeken verkocht, zij hebben betaald, ze mogen die boeken ook opeten als ze dat willen. Ik vond van niet.
Heeft u ook andere collecties op het gebied van de Nieuwe Kunst aangelegd? Ja, ik heb enige tijd kalenderbladen van rond 1900 verzameld. In 1978 organiseerde ik in mijn winkel aan de Schouten straat 10 een tentoonstelling van wandkalenders gemaakt tussen 1850 en 1950. Die collectie is vijf jaar lang te koop geweest, maar geen instelling wilde eraan. De kalenderbladen van Hoytema, Toorop, De Roos en vele anderen zijn uiteindelijk gekocht door mijn geduchte collega Wouter van Leeuwen, die de kwalitatief mindere dingen eruit gooide en de topstukken en bloc voor veel geld aan onze met een eigen trein rondrijdende miljardair in Miami verkocht. Van de familie Van Dishoeck heb ik de getekende illustraties van Jan Sluijters voor Jongensdagen gekocht. Die zijn nu in de stadsbibliotheek van Haarlem, afdeling kinderboeken.
Bent u uw specialismen steeds trouw gebleven of wisselde u wel van spoor?
links
H. van Aalst, Onder martieners en bietsers. Dertig jaar uit mijn leven in volkslogementen en in woonwagens, Rotterdam z.j. Een van de eerste boekjes die Waterbolk kocht voor zijn verzameling boeken over zwervers.
Jan Feith, De man zonder kaartje, Amsterdam z.j. De tekening op de band is van Willy Sluiter. Het boekje behoort tot Waterbolks verzameling boeken over zwervers.
Uitvoerige opdracht van Erich Wichman aan zijn vriendin Riek Schoonhoven van Beurden, d.d. 26 februari 1925, voorin het boek Erich Wichman tot 1920. Afbeeldingen en geschriften met een inleiding van Dr. W. Vogelsang, Amsterdam 1920. Exemplaar uit de collectie Waterbolk.
Voor wie een antiquariaat of boekhandel opent: wee de eerste etalage die je inricht, want daar kun je je leven lang mee geassocieerd worden. Braches kreeg er op den duur toch ook een hekel aan alleen maar met de art-nouveauband in verband gebracht te worden. Daar had ik ook een beetje last van. Ik heb dat bijvoorbeeld gehad met een over jaren opgebouwde collectie eerste nummers van Nederlandse tijdschriften, die ik overigens verkocht heb aan de Amsterdamse antiquaar Benjamins. Mensen bleven maar met eerste nummers aankomen, terwijl ik dat verzamelgebied allang achter me had gelaten. | |
[pagina 17]
| |
Ik bleef maar beleefd en zit dus nu nog met een paar dozen. Iets beginnen is makkelijker dan iets beëindigen.
Niek Waterbolk en Frits Knuf op een van de antiquarenbeurzen in de Beyneshal te Haarlem, ca. 1985 (foto René Höckner).
Wanneer hield uw belangstelling voor het samenstellen van zo'n verzameling op? Op het moment dat je met nieuwe andere interessante onderwerpen aan de gang gaat, neemt de spanning rond het oude verzamelgebied af.
Hebt u werk van Nieuwenkamp verkocht? In de jaren '90 heb ik van een kleinzoon een collectie Indische litho's kunnen kopen waarvoor ik vrij snel liefhebbers vond. Ook het boek Houtsneden met de fraaie band heb ik ooit verkocht.
Bent u actief geweest in het verenigingsleven of in besturen? Ik ben, mocht daar ooit sprake van zijn, helemaal geen bestuursman geweest. Ik heb me altijd in de positie van tweede secretaris gemanoeuvreerd. Ik ben weleens bij een 25-jarig jubileum van een club geweest, waarbij mij op de feestavond bleek dat ik al 20 jaar in het bestuur zat. Dat was Pers en prent van mijn vriend Hans Mulder.
Wie kwamen er zoal in uw winkel? Gerrit Komrij is een paar keer bij mij in de winkel geweest. Wanneer ik hem dan vroeg ‘Wat zoek je eigenlijk!’ Dan gaf hij mij het nietszeggende compliment ‘Wat je hebt staan.’
Heeft u nog bijzondere stukken die tot nu toe winkeldochters zijn gebleken? Uit de glazen vitrine achterin zijn zaak pakt Waterbolk een groot cahier. ‘Dit is misschien wel de vondst van mijn leven, waar verder niemand iets in ziet. Een fantastisch document: het oorlogsdagboek van de hoogste militair in Nederland en adjudant van prins Bernhard, kolonel P.L.G. Doorman. Hij doet verslag van allerlei belangrijke gebeurtenissen en ontmoetingen. Hierin staat ook de mededeling dat Bernhard 200 SS'ers zonder proces wilde executeren. Ik dacht het zeker voor 10 à 15.000 euro te kunnen verkopen, maar niemand wilde eraan en ook veilinghouders die ik benaderde, willen het voor hooguit een paar duizend euro proberen. Het NIOD koopt niks, tenzij je met Anne Frank, Dagboek 2 aankomt. Mijn instelling is overigens: of ik krijg er een goed bedrag voor, of ik doe het eens cadeau aan een universiteit of bibliotheek. Alles of niets.’
Wie beschouwt u binnen uw vak als ‘originele’ antiquaren? Ik wil met name mijn goede collega Everhard Fukkink, op het Haarlemmerplein in Amsterdam, noemen. Boudewijn Büch en Sergej Sitniakowsky kochten bij hem de vergeten auteurs. Een erudiete jongen. Zo iemand hoort bij de zware categorie. ‘Wij lezen zelf.’ Buitenlandse collega's met wie ik zaken gedaan heb en die ik zeer waardeer zijn Arthur Cohen van Ex-libris in New York en Geoffrey Perkins van Warrack & Perkins uit Engeland, beiden te vroeg overleden. Hun catalogi zijn nog steeds een verfijnde cultuurschat.
Wat doet u nu met deze lege ruimte? Mijn formule nu is die van de afwezige galeriehouder. Ik verhuur de begane grond aan kunstenaars. Het souterrain is momenteel ingericht als tenniskabinet. Ik verzamel namelijk ook boeken en attributen rondom het tennisspel. Met een clubje ben ik een paar keer naar Engeland gegaan om daar het oude jeu de paume, van vóór het lawn tennis, te spelen. Op de verdieping hierboven staat mijn verzameling boeken over zwervers en vagebonden. Die hebben al lang mijn belangstelling. Het is de mens in zijn natuurlijke staat, die niet weet wanneer hij eet of waar hij slaapt. En hoe ziet de wereld er voor hem dan uit? Ja, er zijn veel meer mensen die vorsten verzamelen, helemaal aan de andere kant van het spectrum. Ik vind dit gewoon interessanter. Literatuur van bekende auteurs zoals Jan Feith en M.J. Brusse en minder bekende zoals Frits Lapidoth en Ed. Verburgh. Ook buitenlanders maken deel uit van deze verzameling zoals Jack Kerouacs On the road. Gekke woordenboekjes Bargoensch, de politie wilde weten met wie ze te maken had, en vooroorlogse bundels met smartlappen horen er ook bij. Er is een journalist die zich voor dit alles zeer interesseert, maar al bij het eerste telefoongesprek klikte het niet. Zijn toon was mij te bevelend, te eisend. Typisch een figuur met wie het altijd eenrichtingsverkeer zal zijn. Dus ik heb hem kort van repliek gediend: ‘Wat, mijn beste, is er mooier dan te weten dat er nog zoveel te ontdekken is?’
Over Niek Waterbolk verscheen een uitvoerig artikel van Adriaan van Dis in NRC/Handelsblad 22 april 1977. In Het oog in 't zeil 8 (1990) nr. 1, p. 60-61, schreef Hans Olink over de verzameling boeken over zwervers in de collectie van Waterbolk. Aan de verzameling ‘Kleurrijke kalenders’, die Waterbolk tentoonstelde in zijn winkel in de Schoutenstraat wijdde Jan Juffermans sr., een artikel in Antiekwereld 3 (1978) nr. 12, p. 30-35. Aan het verzamelen van eerste nummers van Nederlandse tijdschriften is vrij uitvoerig aandacht besteed in het Cultureel Supplement van NRC/Handelsblad van 11 december 1979. De catalogus van Beijers uit 1965 die ter sprake komt, is: Het Nederlandse boek 1892-1906 met een inleiding van E. Braches. De boeken waren te zien in het Universiteitsmuseum te Utrecht. Dezelfde catalogus, ditmaal met een inleiding van E. de la Fontaine Verwey, werd - met enkele aanvullingen - ook gebruikt bij de gelijknamige tentoonstelling in het museum Meermanno-Westreenianum. |
|