De Boekenwereld. Jaargang 31
(2015)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
De Bibliotheca Rosenthaliana tijdens de Tweede Wereldoorlog
| |
[pagina 33]
| |
De Bibliotheca Rosenthaliana, een van de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam, behoort tot de grote verzamelingen judaïca en hebraïca in Europa. Zij bevat handschriften vanaf de dertiende eeuw, ruim 100.000 gedrukte werken vanaf de vijftiende eeuw en daarnaast tijdschriften, prenten, foto's en archivalia. De oorspronkelijke collectie werd in Hannover bijeengebracht door de geleerde Leeser Rosenthal (1794-1868) en werd in 1880 door diens in Amsterdam wonende kinderen geschonken aan de stad Amsterdam, ter plaatsing in de universiteitsbibliotheek.
Familie Rosenthal, Hannover, ca. 1844(?). V.l.n.r. Mathilde (*1838), Leeser Rosenthal (*1794), zijn echtgenote Sophie Rosenthal-Blumenthal, George (*1828) en Nanny (*1835). Heropname door Koene en Buttinghausen (Amsterdam), z.j.
linksonder Jeremias Meijer Hillesum, conservator van de Bibliotheca Rosenthaliana van 1890 tot 1930. De foto werd genomen bij zijn afscheid in 1930.
rechtsonder Louis Hirschel, conservator van de Bibliotheca Rosenthaliana van 1930 tot 1940. Fré Cohen maakte deze tekening voor een artikelenreeks in het Nieuw Israëlietisch Weekblad 1935/6.
De eerste conservator van de Rosenthaliana was Meijer Marcus Roest (1821-1889), die vijf jaar vóór de schenking een gedrukte catalogus verzorgde van de 5200 boeken die zij destijds telde. De erven Rosenthal riepen een stichting in het leven die de aanschaf van nieuwe werken moest bekostigen, maar haar beleggingen werden tijdens de Eerste Wereldoorlog grotendeels waardeloos. De stad Amsterdam nam sindsdien ook deze taak voor haar rekening, aangezien de universiteit een gemeentelijke instelling was (wat zij tot 1971 zou blijven). Roest werd opgevolgd door Jeremias Meijer Hillesum (1863-1943), die veertig jaar lang de Rosenthaliana zou beheren en na hem kwam drs. Louis Hirschel (1895-1944). In 1940 voltooide Hirschel de eerste vijf delen van de systematische catalogus van de judaïca in de collectie, die op dat tijdstip was uitgegroeid tot 30.000 boeken.Ga naar eindnoot1 In datzelfde jaar begon de Duitse bezetting van Nederland, die Hillesum noch Hirschel zou overleven. De door hen gekoesterde bibliotheek dreigde eveneens ten onder te gaan, maar bleef dankzij uiteenlopende factoren gespaard. Het verhaal van een merkwaardige redding. | |
RSHAOp 10 mei 1940 viel het Duitse leger Nederland binnen, op 14 mei bombardeerde de Luftwaffe Rotterdam en op 15 mei capituleerde het Nederlandse leger. Het Reichssicherheitshauptamt (RSHA), de overkoepelende veiligheidsdienst van het Derde Rijk, sloeg meteen een begerig oog op de joodse bibliotheken in het veroverde gebied. ‘Amt VII’ van het RSHA was belast met ideologische taken, waaronder antisemitische propaganda, en richtte ten behoeve daarvan een omvangrijke bibliotheek in. Op 18 mei, drie dagen na de capitulatie, schreef Walter Kellner (1906-1963), vakreferent voor de joodse collecties in de RSHA-bibliotheek, een memorandum voor zijn chef. Hij wees erop dat de Duitse overwinning een unieke gelegenheid schiep om de eigen collectie uit te breiden met de joodse bibliotheken van Brussel en Amsterdam. Deze oorlogsbuit moest ‘sichergestellt’ worden en Kellner liet weten die taak gaarne op zich te nemen.Ga naar eindnoot2 De voorgestelde boekenroof werd niet op stel en sprong uitgevoerd. Ruim een jaar later, op 12 augustus 1941, werd beslag gelegd op vier bibliotheken in Amsterdam: (1) die van Beth Hamidrasj Ets Haim (Rapenburgerstraat 109), (2) die van het Nederlands-Israëlietisch Seminarie (Rapenburgerstraat 177) en (3) Ets Haim/Livraria Montezinos (verbonden aan het Portugees-Israelietisch Seminarium) - alle bibliotheken werden verzegeld. De leeszaal van (4) de Bibliotheca Rosenthaliana in de universiteitsbibliotheek aan het Singel onderging hetzelfde lot. Later zou ook de grote privébibliotheek van Sigmund Seeligmann volgen. In september 1941 stuurde ‘Amt VII’ van het RSHA SS-Hauptsturmführer Friedrich MurawskiGa naar eindnoot3 en SS-Obersturmführer FockeGa naar eindnoot4 naar Amsterdam om het geconfisqueerde joodse boekenbezit te inspecteren. Zij kregen opdracht in het bijzonder aandacht te besteden aan de Bibliotheca Rosenthaliana, aangezien deze volgens naziideoloog Alfred Rosenberg van bijzondere waarde zou zijn.Ga naar eindnoot5 Murawski kwam echter op grond van zijn inspectie tot een negatief oordeel over de Rosenthaliana en de andere in beslag genomen bibliotheken. Voor zover deze | |
[pagina 34]
| |
in zijn ogen ‘bruikbare’ boeken bevatten, waren die al aanwezig in de centrale bibliotheek van het RHSA. Murawski's criterium van bruikbaarheid was blijkbaar gebaseerd op de mate waarin boeken en tijdschrjften informatie gaven over de actuele situatie van het jodendom - in het verleden was hij minder geïnteresseerd. De overname van de Rosenthaliana en de andere joodse bibliotheken zou volgens hem neerkomen op de ‘zwecklose Herbeischaffung von Dubletten und einer Unmenge von geistigem Schrott’.Ga naar eindnoot6
Interieur van de Amsterdamse gemeentelijke schuilkelder in Castricum, 1941/2. De kisten aan de rechterkant met het merk ‘JHM” (Joods Historisch Museum) werden later in beslag genomen door de Duitsers. Fotocollectie Stedelijk Museum, Amsterdam.
| |
Onderduik in de duinen
Bladzijde uit de beroemde ‘Leipnik-haggada’ (Altona, 1738), een van de topstukken die werden verborgen in de schuilkelder te Castricum (later in die van Zandvoort). De afbeelding toont de bouw van de steden Pitom en Raämses in Egypte (Exodus 1:11), waartoe de Israëlieten werden gedwongen. Het is onderdeel van het verhaal over de uittocht uit Egypte, dat op sederavond verteld wordt.
Het gevaar van deportatie was daarmee niet van de baan, want een hernieuwde aanslag kon niet worden uitgesloten. Herman de la Fontaine Verwey (1903-1989), sinds november 1941 bibliothecaris van de Amsterdamse universiteitsbibliotheek, vond het dan ook nodig aanvullende maatregelen te nemen. In overleg met hem maakte Louis Hirschel, sinds eind november 1940 ontslagen als conservator van de Rosenthaliana, een lijst van de manuscripten, incunabelen en boeken van na 1500, die in | |
[pagina 35]
| |
ieder geval in veiligheid gebracht moesten worden. Drie kisten met ruim tweehonderd topstukken werden heimelijk aan de verzegelde leeszaal en het magazijn onttrokken en opgeslagen in de bunker die de gemeente Amsterdam - speciaal voor het Stedelijk Museum - had laten bouwen in de duinen bij Castricum.Ga naar eindnoot7 De la Fontaine Verwey had al eerder topstukken uit de collectie van de Universiteitsbibliotheek in die bunker ondergebracht en de drie kisten van de Rosenthaliana werden daar geruisloos bijgevoegd.Ga naar eindnoot8 | |
ERRNa het negatieve rapport van Murawski had het RSHA geen belangstelling meer voor de Bibliotheca Rosenthaliana, maar het Derde Rijk telde meer organisaties die zich van haar meester wilden maken. De beruchte Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg (ERR) was belast met het systematisch plunderen van joodse bibliotheken en archieven in de bezette gebieden. De rooforganisatie was genoemd naar partij-ideoloog Alfred Rosenberg, die in juli 1940 het zogenoemde ‘Institut zur Erforschung der Judenfrage’ had opgericht in Frankfurt am Main. Geroofde boeken uit joodse bibliotheken moesten het antisemitische onderzoek van dit nazi-instituut onderbouwen. SS-Sturmbannführer Albert Schmidt-Stähler, leider van de Hauptarbeitsgruppe Niederlande van de ERR, had op 31 januari 1943 een ontmoeting met burgemeester Edward John Voûte van Amsterdam. Namens de ERR eiste Schmidt-Stähler de Bibliotheca Rosenthaliana op, terwijl de burgemeester en zijn medewerkers argumenten naar voren brachten om haar deportatie te voorkomen. Het lukte de Amsterdammers om de zaak te traineren, maar van het uitstel kwam helaas geen afstel: op 16 augustus 1943 eiste Schmidt-Stähler dat de bibliotheek, waar allang beslag op gelegd was, daadwerkelijk op transport werd gesteld. Hij herhaalde nog eens dat het niet ter zake deed dat de Rosenthaliana grotendeels was bekostigd door de gemeente, zoals Amsterdam aanvoerde. Ook het argument van onmisbaarheid en onvervangbaarheid sneed volgens hem geen hout. De collectie van de Rosenthaliana kon immers niet meer worden gebruikt voor onderzoek of onderwijs, daar zij in haar geheel onder de noemer ‘verbotenes und unerwünschtes Schrifttum’ viel.Ga naar eindnoot9 Voûte, tevens voorzitter van het curatorium van de Gemeentelijke Universiteit, trok aan het kortste eind. In zijn antwoord aan Schmidt-Stähler liet de burgemeester doorklinken dat hij gedwongen was deze belangrijke universitaire collectie af te staan: ‘Slechts zwichtend voor overmacht zal ik aan uw verzoek voldoen.’Ga naar eindnoot10 | |
Hillesum en Hirschel‘Ondertussen’, zo schrijft De la Fontaine Verwey, ‘werd het lot van de Amsterdamse Joden op gruwelijke wijze bezegeld. (...) Het lukte mij de families Hirschel en Hillesum geplaatst te krijgen bij de z.g. Barneveld-groep. Deze werden aanvankelijk op het kasteel “De Schaffelaar” ondergebracht en later naar Theresienstadt gevoerd. Maar de beide bibliothecarissen, wetsgetrouwe Joden als zij waren, weigerden naar Barneveld te gaan omdat het voedsel daar niet onder rabbinaal toezicht stond. Alle aandrang onzerzijds om tóch te gaan stuitte af op dit principiële bezwaar.’ Nadat de lijst gesloten was en ze hun tegenstand ter wille van de kinderen hadden opgegeven, kon ook Verwey daar ondanks zijn inzet niets meer aan doen. ‘Kort daarna, in de nacht van 19 op 20 juni 1943, werden alle bewoners van de Transvaalbuurt opgepakt om gedeporteerd te worden naar de Duitse concentratiekampen. Vroeg in de ochtend werd ik gewaarschuwd (...) en snelde naar het Stadhuis om te pogen iets voor onze vrienden te doen. Ik kwam er aan tegelijk met burgemeester Voûte, die niets van de razzia's bleek te weten en diep verontwaardigd was. Helaas, het was te laat. De families Hirschel en Hillesum zijn door de nazi's omgebracht.’Ga naar eindnoot11
De steenfabriek van het stadje Hungen, die werd gebruikt voor opslag van de boeken van de Rosenthaliana.
Het ‘Offenbach Archival Depot’ werd door de Amerikanen ingericht om de geroofde boeken te sorteren naar herkomst en gereed te maken voor terugzending. De afbeelding toont de kisten gemerkt NIRO (‘Niederlande Rosenthaliana’) op de vierde verdieping. Nationaal Archief Den Haag, Arch. Graswinckel, nr. 21, 6 [9].
| |
Gedeporteerde boeken en achtergehouden collectivesDe persoonlijke bemoeienis van Alfred Rosenberg is mogelijk doorslaggevend geweest in de gang van zaken. In mei 1944 bracht hij een bezoek aan Nederland en aan het Nederlandse filiaal van zijn Einsatzstab, gevestigd in het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis | |
[pagina 36]
| |
(Keizersgracht 264)Ga naar eindnoot12; het IISG was al in juli 1940 gesloten, maar de belangrijkste boeken en archivalia waren kort vóór de Duitse inval verscheept naar Londen. Rosenberg had tijdens zijn verblijf in Nederland een onderhoud met Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart, waarin wellicht ook de kwestie van de Bibliotheca Rosenthaliana aan de orde kwam.Ga naar eindnoot13 Toen Schmidt-Stähler zich ‘begin juni’ weer aandiende bij De la Fontaine Verwey, deelde hij kortaf mee dat de collectie binnenkort ‘abtransportiert’ zou worden. De protesten van de directeur van de universiteitsbibliotheek legde hij schouderophalend naast zich neer, onder verwijzing naar de instemming van Seyss-Inquart.Ga naar eindnoot14 Eind juni 1944 werd een begin gemaakt met het inpakken van boeken in kisten die gemerkt werden met het opschrift ‘NIRO’ (Niederlande Rosenthaliana). Herman de la Fontaine Verwey handelde als een echte ‘bibliothecaris in oorlogstijd’, want hij hielp de Duitsers door de boeken die ze verlangden voor hen uit het magazijn te laten halen - waardoor tegelijkertijd de enorme joodse tijdschriftencollectie, de brochures en de prenten, waar ze niet om vroegen, konden achterblijven. De bestemming van het transport was het Hessische stadje Hungen, ongeveer 70 kilometer ten noordwesten van Frankfurt, dat met kasteel en een aantal opslagplaatsen de ‘Ausweichstelle des Institutes für Judenforschung Frankfurt’ was geworden. De plaatselijke steenfabriek, met een totale oppervlakte van 2700 m2, werd speciaal gehuurd voor het grote transport van de bibliotheek uit Amsterdam.Ga naar eindnoot15 De kisten van de Bibliotheca Rosenthaliana werden vanaf 2 september 1944 in deze fabriek opgeslagen. Tot nader order, maar gelukkig kwamen er in de chaotische nadagen van de oorlog geen nadere orders meer. Toen Amerikaanse troepen begin april 1945 Hungen innamen, ontdekten ze de boekendepots in het stadje inclusief de steenfabriek en meldden dienovereenkomstig: ‘Nazi loot found in Hungen, Germany’.Ga naar eindnoot16 | |
TerugkeerNa de Duitse capitulatie organiseerden de Amerikanen de terugkeer van het roofgoed. Aanvankelijk werd daarvoor een depot ingericht in de voormalige Rothschildbibliotheek in Frankfurt, tegenwoordig onderdeel van het Jüdisches Museum aldaar. Eind 1945 besloot de legerleiding echter om alle geroofde boeken en archivalia uit de Amerikaanse bezettingszone bijeen te brengen in een centrale opslagplaats in Offenbach am Main. Als leider van dat verzamelpunt werd de Amerikaans-joodse kapitein Seymour Pomrenze (1916-2011) aangesteld. De vruchtbare samenwerking tussen Pomrenze en de Nederlandse verbindingsofficier jhr. Dirk P.M. Graswinckel (1888-1960), tevens Algemeen Rijksarchivaris, leidde ertoe dat de eerste verscheping vanuit Offenbach naar Nederland ging. Dit transport van 8 maart 1946 omvatte ook 194 kisten met het opschrift ‘NIRO’, die de boeken van de Bibliotheca Rosenthaliana bevatten.Ga naar eindnoot17 Op 8 april van dat jaar kon De la Fontaine Verwey berichten dat de vrijwel volledige collectie in Amsterdam was teruggekomen.Ga naar eindnoot18 | |
Herdenking en heropeningNa een onderbreking van vijf jaar kon de Bibliotheca Rosenthaliana weer worden opengesteld voor bezoekers. De kostbaarheden uit de kunstbunkers, de teruggekeerde boeken uit Duitsland en de in de magazijnen achtergebleven collecties - alles stond weer ter beschikking. Verwey had geaarzeld over een nieuwe start: ‘Wat moet er met de Bibliotheca Rosenthaliana in het nieuwe bestel geschieden? (...) Had een centrum van Joodse cultuur in Amsterdam reden van bestaan nu het Joodse volksdeel grotendeels vernietigd was? [...] Na rijp beraad koos ik voor het herstel van de oude toestand, en ik heb er nooit spijt van gehad.’Ga naar eindnoot19
De ‘Mary Rotterdam’ vertrok op 8 maart 1946 uit Offenbach met aan boord o.a. de boeken van de Rosenthaliana. Uiterst rechts rijksarchivaris Graswinckel. NA Den Haag, Arch. Graswinckel, nr. 21, 10 [18].
| |
[pagina 37]
| |
Heropening van de Rosenthaliana, 6 november 1946. Achter het katheder de nieuwe conservator Leo Seeligmann; zittend v.l.n.r. mr. Herman de la Fontaine Verwey, directeur van de UB, prof. Izaak Kisch, en prof. M.A. Beek, opvolger van prof. J. Palache (1886-1944), die in de week erna zijn oratie zou houden. Op de achtergrond Fried Hirsch van de Commissie voor het Joodse Boek.
Een gelukkige omstandigheid was dat hij drs. Isaac Leo Seeligmann (1907-1982), die met zijn gezin uit Theresienstadt was teruggekeerd, bereid vond om het conservatorschap van de Rosenthaliana op zich te nemen, weldra bijgestaan door Leo Fuks (1908-1990), die hem in 1949 zou opvolgen. Bij de heropening van de Rosenthaliana op 6 november 1946 werden Hirschel en Hillesum herdacht door De la Fontaine Verwey, diens collega H. van de Bijl en de nieuwe conservator Seeligmann. De laatste stelde dat ‘de herinnering aan zijn voorgangers, die als slachtoffers van hun Jood-zijn, als martelaren voor Gods eer, zijn gevallen, de post heiligt die hij nu bezet’. Hij sprak over ‘de actuele betekenis van de Joodse godsdienst en de Joodse wetenschap en gaf voorbeelden van de waarde van de kennis van Joodse linguistiek, historie en sociologie voor de algemene wetenschap’. Met drie woorden uit Ezechiël sloot hij af: ‘Weat bedamajich chajjie!’ - ‘en jij, in jouw bloed: leef!’ Deze rituele woorden, die worden gericht tot een pasgeborene en ook worden gebruikt in de besnijdenisliturgie, wijzen op de opdracht tot leven ondanks moeite en pijn. Zo zou ‘de Rosenthaliana met hulp van velen weer kunnen bloeien, ondanks de harde slagen haar toegebracht’.Ga naar eindnoot20 In de tijdlijn bij de ingang van de Bijzondere Collecties aan de Oude Turfmarkt is sprake van ‘de grote verliezen van de Bibliotheca Rosenthaliana in de Tweede Wereldoorlog’. Dat is niet zo zeer de materiële schade, maar, zo lees ik, de herinnering aan de moord op onze voorgangers en velen van hun lezers. |
|