De Boekenwereld. Jaargang 30
(2014)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
[pagina 33]
| |
In 2012 maakte ik deel uit van een groep studenten die onder leiding van Marita Mathijsen een grootschalige inventaris samenstelde van de bibliotheek van wijlen Harry Mulisch. Laat ik eerst ruiterlijk bekennen dat ik, toen ik op een koude ochtend aanbelde bij een weinig opvallende deur aan de Leidsekade, niet het gevoel had het domein van mijn grote literaire held te betreden. Weliswaar staat De ontdekking van de hemel in mijn toptien van Nederlandse romans, maar ik was niet zo gefascineerd als de Mulisch-adepten die mij destijds watertandend uithoorden over de pantoffels van Harry Mulisch, het toilet van Harry Mulisch, de vloerbedekking van Harry Mulisch, enzovoort. Ik was toen nog geen redacteur van Propria Cures, gelukkig maar, anders had ik me waarschijnlijk helemaal een vileine indringer gevoeld.
Vertalingen van De aanslag in Mulisch' bibliotheek. Bovenop twee edities in het Hindi.
| |
Gelaagd universumDesondanks was het een vreemde gewaarwording dat ik mij even later in het trappenhuis van Harry Mulisch bevond. Aangestaard door een lange rij werken van Hugo Claus aan de muur beklom ik de trappen naar de etage met de woonvertrekken. Hier bevond zich ook het deel van de Mulisch-bibliotheek waar het in dit artikel om zal gaan, want de collectie bestaat, evenals het huis aan de Leidsekade, uit twee zorgvuldig gescheiden delen. Huize Mulisch bestrijkt drie etages. De onderste daarvan is de werkkamer, een serie ruimtes die dankzij de inrichting zelfs voor de grootste scepticus aanvoelen als een heiligdom. Die inrichting hield Mulisch secuur in de hand, er heerst een klassieke sfeer en elk oppervlak is even vol van symboliek en verwijzing als elk boek waarvan hier het manuscript bewaard wordt. Op deze etage bevindt zich het deel van de bibliotheek dat het meest waardevol en interessant is: zijn handbibliotheek die een plaats werd gegund in de nabijheid van het bureau waaraan geschreven werd. Deze boeken zijn het depot van de geest die een oeuvre bouwde waarin kennis zo'n belangrijke rol speelt. De twee etages erboven vormen het woonhuis en met uitzondering van het toilet heb ik hier geen ruimte gezien die geen boeken bevatte. Deze boeken, 4198 in getal, vormen het tweede deel van de collectie: de particuliere bibliotheek. De keuze welk boek in welke collectie hoort is dus van de hand van Mulisch. Toch zijn tijdens de inventarisatie zo nu en dan boeken naar beneden verhuisd. In dat geval ging het om boeken waaraan Mulisch zelf een bijdrage heeft geleverd. | |
CatalografieNa dit wat romantische begin is het tijd om zakelijk te worden en onze methode uiteen te zetten. De boekenkasten in het woonhuis waren ooit gecategoriseerd, maar die indeling was al heel lang niet meer bijgehouden. Desondanks was de collectie op te splitsen in drie delen, waar evenveel tweetallen studenten mee aan de slag konden: kunst, Nederlandse literatuur en buitenlandse literatuur. Dan restten nog alle boeken die op tafel, op de grond en op andere meubels stonden. Dat werd mijn taak. Alleen, want we waren met een oneven aantal, hoewel ik ook een aantal dagen wel met anderen heb samengewerkt. Een boek diende als volgt te worden beschreven. Iedereen hield een excelsheet bij waarin achtereenvolgens auteur, titel, plaats, uitgever, jaar, druk, soort, bijzonderheden en kast werden genoteerd. De soort bevatte typeringen als ‘proza’, ‘kunstboek’ of ‘reisgids’. In de kolom ‘bijzonderheden’ kwamen tekst en auteur van een eventuele opdracht, de precieze bewoordingen waarin Mulisch zijn eigendomskenmerk had genoteerd (variërend van ‘Mulisch’ tot ‘Harry K Mulisch 29-7-47’), en een lijst met de pagina's waarop aantekeningen stonden of waar losse vellen in het boek waren gestopt. In die laatste categorie vond ik onder meer brieven van uitgevers die een boek toezonden, uitnodigingen voor lezingen en congressen over de hele wereld, toegangsbewijzen voor musea, vliegtickets, ansichtkaarten en zo meer. Vaak was dit voor Kitty Saal, die ons onafgebroken met koekjes, chocolaatjes, koffie en thee verwende, aanleiding voor | |
[pagina 34]
| |
kleurrijke anekdotes over de reizen waar deze geïmproviseerde boekenleggers een souvenir van waren. Alle bijzonderheden, van een opdracht door een beroemd auteur tot een kruisje in de kantlijn, moesten worden gefotografeerd. De particuliere collectie is inmiddels voor een deel verdeeld onder de nabestaanden, maar elk boek is voortaan met behulp van deze gedetailleerde inventaris te identificeren. Een voorbeeld van de informatie in de kolom ‘bijzonderheden’ is de volgende, lijvige opsomming, ontleend aan de beschrijving van Plato's Ueber Liebe und Unsterblichkeit: ‘Gesigneerd Harry K. Mulisch '47, aantekening achterin over Memoires van een waanzinnige, voorts aantekeningen op p. 34, 35, 87, 88, 90, 124, 125, 133, 158-162, 168, 169, 179, 216-222, 232, 235.’ Ik herinner mij het beschrijven van dit boek nog goed, omdat, zo zal de oplettende lezer intussen begrepen hebben, de grote hoeveelheid aantekeningen vereiste dat ik het in totaal 27 keer gefotografeerd heb. Aangevuld met een foto van de titelpagina aan het begin, om aan te geven welk boek op de 27 volgende foto's staat afgebeeld, en een foto van het tafelkleed om deze reeks foto's te scheiden van de volgende.
Mulisch voor een van zijn boekenkasten.
Huize Mulisch.
| |
Goethe en Vestdijk in de slaapkamerNa het beschrijven van de losse boeken in de woonkamer kreeg ik een taak die ik als zeer bijzonder heb ervaren: het inventariseren van de slaapkamer. Bovenop een volle boekenplank boven het bed stonden twee boeken met anatomische platen van het menselijk lichaam, links de man en rechts de vrouw. Daaronder stonden de boeken die Mulisch nog dichterbij wilde houden dan die in zijn werkkamer. Deze boeken waren uitverkoren om over hem te waken terwijl hij sliep. Het waren de 144 banden met het verzameld werk van Goethe, de 52 romans van Vestdijk en een klein rijtje andere boeken waaronder Rilke, Hölderlin en veel Plato (onder andere het eerder genoemde werk). De meeste van deze losse boeken had Mulisch, getuige zijn (toen nog) zorgvuldige eigendomskenmerken, aangeschaft in de jaren veertig en vijftig, in het prille begin van zijn schrijverschap dus. De kloeke reeksen Goethe en Vestdijk leken haast onaangeraakt, alsof beneden de gebruiksexemplaren stonden en op deze plank de banden met een meer sacrale functie. Verder stond in de kleine slaapkamer een kast met hoofdzakelijk Russische literatuur, boeken over Venetië, Amsterdam, Japans bloemschikken en andere varia, en een grote kledingkast. Hierin trof ik een eigenaardig soort huisaltaar aan. Op een diepe plank stonden allerlei doosjes met zaken als manchetknopen, vlinderdassen, kammen en andere dandyeske parafernalia. Vooraan op de plank lag een handjevol kleingeld en een rijbewijs, alsof Mulisch hier gisteravond zijn zakken had geleegd alvorens zijn pak in de kast te hangen. Bij deze uitstalling, tegen de wanden van de kast, stond een aantal boeken als wachters rondom. Het betrof een kleine verzameling werken over hoe zich te kleden, etiquette, catalogi van dure schoenenmerken en twee boeken met geblinddrukte staalkaarten van de juiste combinaties van overhemd-, das- en kostuumkleur voor elk seizoen. Ook deze boeken heb ik een voor een beschreven en daarna zorgvuldig op de juiste plek teruggezet. Het volgende vertrek (ondertussen waren mijn collega's nog altijd aan het zwoegen op de lijvige kasten met kunst en letterkunde) was de pianokamer, waar ik een kast met meer dan vijftig reisgidsen aantrof. Het is vooral hier dat ik bijzonderheden invoerde als ‘Toegangskaartje Pompeï op p. 5’ of ‘diverse tickets en folders voorin’. Regelmatig moesten wij ons wenden tot Marita Mathijsen of Kitty Saal wanneer een aantekening onleesbaar was, Mulisch' handschrift herkend moest worden of andere opvallende zaken zich voordeden. Nu en dan maakte zich van ons een lichte opwinding meester, als een bijzonder boek tevoorschijn kwam. Mulisch' exemplaar van Mandarijnen op zwavelzuur, met een persoonlijke opdracht van Hermans, is een tijdperk uit de literatuurgeschiedenis in objectvorm. Op de zolder doken alle obscure tijdschriften op die we enkel van college kenden. | |
Schrijver kun je niet wordenAan drie vondsten wil ik wat meer aandacht besteden. Laten we beginnen met de minst spectaculaire, hoewel ik de sensatiebeluste lezer er vast op voorbereid dat er geen werkelijk schokkende ontdekkingen zijn gedaan. | |
[pagina 35]
| |
Op de grond in de woonkamer vond ik Dan Browns The Da Vinci Code, een boek dat ik tegelijk wel en niet verwacht had aan te treffen. Gezien de beduimelde staat was het duidelijk gelezen. Van Susan Sontag was ik even tevoren een boek tegengekomen dat nog in het plastic zat - en hier lag sensatieschrijver Brown, compleet met vouwen en ezelsoren. Had Harry Mulisch het in het geniep verslonden? Kitty Saal hielp me uit de droom. Zij en haar zoon hadden het met veel plezier gelezen, maar Mulisch zelf had het alleen even ingezien. Minder anekdotisch en uit wetenschappelijk oogpunt interessanter is deel V van de Verzamelde Werken van Multatuli. Achterin staat een lovende aantekening van Mulisch, waarin hij onder meer aangeeft in Multatuli een zielsverwant te hebben gevonden. Deze vondst was voor Marita Mathijsen aanleiding tot een publicatie, want de notitie getuigt van meer affiniteit tussen Mulisch en Multatuli dan tot dusver werd aangenomen. Dat is het voordeel van zo'n onderneming: de overleden schrijver kan niet meer vertellen wat zijn voorkeuren zijn of zijn geweest, maar door middel van dit onderzoek kunnen wij doen wat veel boekliefhebbers doen als ze voor het eerst bij iemand thuis komen: een persoon typeren aan de hand van zijn boekenkast. In mijn ervaring zijn die typeringen vaak even nauwkeurig als een goed gesprek, zo niet nauwkeuriger. Dit is zo dicht als we nu nog bij een goed gesprek met Mulisch kunnen komen. De derde opvallende vondst bestaat uit drie boekjes die op zolder werden aangetroffen. Ik ben er zelf niet geweest, de zolder is door een collega doorgespit, maar op grond van het excelbestand stel ik me die voor als een stoffige berging waar voornamelijk dozen met tijdschriften staan. Uit een van die dozen (stapels? kasten?) kwamen evenwel drie boekjes tevoorschijn die een nieuw licht op de schrijver werpen. Hoewel Harry Mulisch altijd heeft volgehouden dat je schrijven niet kunt leren en dat aanleg alles is, lagen op zolder drie boekjes getiteld How to write a short story, Fiction writers on fiction writing en De kunst van het korte verhaal. Getuige de eigendomskenmerken heeft hij ze aangeschaft tussen '46 en '49, toen hij tussen de 19 en 22 jaar oud was. Deze ontdekking heeft van alles wat we hebben gevonden misschien wel de grootste impact op het beeld van Mulisch zoals dat tot dusver bestond, aangezien het hem toch net wat minder autodidact maakt. Overigens wil ik dat zeker niet als sneer naar voren brengen, al is Mulisch' opvatting over het aangeboren schrijverschap naar mijn smaak wat rigide. Me dunkt dat zelfs een groot talent op negentienjarige leeftijd nog een hoop kan leren. Wat deze vondsten laten zien geldt bij uitbreiding voor hoe ik dit hele onderzoek heb ervaren: wanneer je alle mythevorming en het geflirt met onsterfelijkheid achterlaat in die statige werkkamer en de trap neemt naar zijn privéleven, is ook Harry Mulisch gewoon een mens. En dat is eigenlijk maar goed ook.
Frank Potter, De kunst van het korte verhaal. Den Haag, Copy Instituut, 1934. Cursus in tien lessen.
Eerste les uit Frank Potter, De kunst van het korte verhaal.
|
|