De Boekenwereld. Jaargang 27
(2010-2011)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
John Tholen
| |
Van Hoeve en de kolonieDirecteur en naamgever van de uitgeverij W. van Hoeve (1899-1968), raakte al vroeg in zijn carrière binnen het boekenvak geïnteresseerd in Nederlands-Indië. In 1928 ging hij voor een functie bij uitgeverij H. van Ingen naar Surabaya. Na zijn terugkeer in Nederland in de jaren 1930 besloot hij eigen baas te worden. Hij kocht boekhandel Dixon te Deventer en werd in 1941 als uitgever erkend. In Deventer bouwde Van Hoeve een fonds op dat voor een groot deel bestond uit boeken over Nederlands-Indië. Zijn bedrijf stond bekend als een uitgeverij met ‘uitgaven speciaal op Indisch gebied’.Ga naar eind2 Het betreft veelal luchtige boeken met een informatieve waarde voor een breed publiek. Van Hoeves interesse in Indië ging echter verder en in 1943 besloot hij een aandeel van vijftig procent in de Indische boekhandel en uitgeverij Vorkink in Bandung te kopen. Deze bediende met name de Nederlandse kolonisten van boeken. Achteraf gezien, met de politieke en maatschappelijke onrust en omwenteling in Indonesië voor de deur, is de aankoop op dat moment misschien een bedenkelijke stap. Voor Van Hoeve was ze dat niet. In verschillende boeken die begin jaren 1940 door Van Hoeve zijn uitgegeven, blijkt hoe weinig nationalistische geluiden vanuit Indonesië in Nederland op waarde werden geschat of überhaupt werden gehoord. Karakteristiek hiervoor is de uitgave Waarom moeten Nederland en Oost-Indië één zijn?, waarin bijvoorbeeld: ‘Dit besef [te behoren tot een gemeenschap] hebben zij [de Indonesiërs] thans nog niet, nog lang niet, en het zou tot schade van die volkeren zijn hun vroegtijdig een status op te dringen, die niet uit innerlijke kracht is ontsproten.’Ga naar eind3 De auteur gaat er blijkens dit citaat vanuit dat Indonesië nog lang niet toe is aan onafhankelijkheid, hoewel hij dit als (ver) toekomstperspectief ziet. Volgens hem zijn de Indonesiërs, die hij opdeelt in verschillende volkeren, daar niet aan toe door een gebrek aan gemeenschapsgevoel, dat fundamenteel is voor het voortbestaan van een staat. Op het moment van schrijven (het voorwoord dateert uit november 1945) zou van het opdringen van een onafhankelijke status allerminst sprake zijn. Sukarno had op 17 augustus van dat jaar immers reeds de onafhankelijkheid geclaimd. Ook in het boek Één met ons Indië! vinden we een dergelijke passage: ‘Als zij [de inheemse Indonesische bevolking] voor de keus werden gesteld: Japan of Nederland, dan kreeg Japan, zelfs onder de felste nationalisten, geen twee handen op elkaar.’Ga naar eind4 Het tegenovergestelde bleek het geval.Ga naar eind5 De auteurs waren niet op de hoogte van de antikoloniale geluiden die in de | |
[pagina 166]
| |
oorlogsjaren steeds sterker opkwamen en door de Japanners werden aangewakkerd door bijvoorbeeld het Nederlands en de omloop van Nederlandse boeken te verbieden.Ga naar eind6 Uit het feit dat de genoemde publicaties verschenen bij uitgeverij Van Hoeve kan worden geconcludeerd dat ook Van Hoeve de visie die uit deze teksten spreekt op zijn minst niet gedateerd vond, maar actueel. Deze visie kan ten grondslag hebben gelegen aan de aankoopgeschiedenis van Vorkink. Op grond van het bovenstaande was er voor Van Hoeve in 1943 namelijk geen reden om te twijfelen over een investering in Nederlands-Indië. W. van Hoeve (geheel links) met personeel, eind jaren 1940/begin jaren 1950. Particuliere collectie
In de jaren tussen de Japanse bezetting en de onafhankelijkheid zagen de Nederlanders zelf nog een cruciale rol weggelegd voor hun ontwikkelingshulp in de meest letterlijke zin. Ook het Nederlandse boekbedrijf aldaar was nog georiënteerd op de Nederlandse taal en cultuur. Het productiepatroon dat uitgeverijen gewend waren van voor de oorlog werd voortgezet, zonder aansluiting te zoeken bij de veranderende Indonesische maatschappij.Ga naar eind7 Nog in 1947, de uitgeverij is inmiddels verhuisd van Deventer naar Den Haag, verschenen ook bij Van Hoeve uitgaven als College-aantekeningen over het staatsrecht van Nederlands-Indië en Wetten en verordeningen betreffende het staatsrecht van Nederlands-Indië, publicaties die qua onderwerp geheel aansloten bij het vooroorlogse fonds van menig op Indië gerichte uitgeverij.Ga naar eind8 Van Hoeve was een koloniaal, in die zin dat hij voor Nederland een belangrijke rol zag weggelegd in de ontwikkeling van Nederlands-Indië, zoals zoveel Nederlanders. Wellicht heeft de in Nederland verblijvende Indonesiër Noto Soeroto hem hiertoe geïnspireerd. Soeroto (1888-1951) was als auteur en criticus prominent lid van de Nederlandse culturele sector en bepleitte gelijke rechten voor en volledige maatschappelijke integratie van de inheemse bevolking. Van Hoeve gaf verschillende werken van hem uit. In een voorwoord van een van deze uitgaven, in 1941, schrijft ‘de uitgever’, Van Hoeve dus: ‘Zijn [Soeroto's] gedachten zijn echter thans weer ten volle waard, door onze landgenoten overwogen en begrepen te worden, opdat wij - wanneer aanstonds de storm over de wereld uitgeraasd zal zijn - in goed begrip | |
[pagina 167]
| |
voort kunnen gaan met onze koloniale arbeid.’Ga naar eind9 Hierin refereert Van Hoeve aan een koloniale voortzetting na de Tweede Wereldoorlog. Wanneer het anders blijkt te lopen met het koloniale bezit, weet Van Hoeve dit echter op tijd in te schatten en stemt hij zijn bedrijfsstrategie af op de nieuwe situatie. Zijn koloniale gedachten vormden dus geen verstokt principe, maar waren eerder geënt op doelmatig denken. Ook later moet de opbouw van de Indonesische samenleving niet als doel worden gezien van Van Hoeves fonds, maar veeleer als middel. Dat hij met zijn boeken kon bijdragen aan de ontwikkeling van de nieuwe republiek was een positieve bijkomstigheid van zijn commerciële activiteiten. | |
Het Indonesische beginIn 1948 werd Van Hoeve volledig eigenaar van Vorkink. Na de eerste politionele actie (1947) drong in bedrijfskringen van Nederlandse ondernemingen in Indonesië langzaam door dat het herstel van de koloniale macht niet meer tot de reële opties behoorde. Veel bedrijven kozen er daarom voor zich aan te passen aan de nieuwe situatie.Ga naar eind10 Dit geldt vooral voor grote internationale ondernemingen, maar een dergelijk beeld kan ook opgaan voor Van Hoeve. De meeste Nederlandse uitgeverijen hadden rond de onafhankelijkheid geen idee hoe hun rol in de nieuwe republiek eruit zou kunnen zien.Ga naar eind11 Ook Van Hoeve is aanvankelijk nog zoekende naar de aard van zijn fonds, zoals te concluderen valt uit de kwestie die hij in een van zijn brieven uit het bedrijfsarchief aansnijdt over het in Indonesië te voeren impressum: ‘Als uitgever komt W. van Hoeve, Bandoeng, Den Haag blijft weg, zelfs is het mogelijk dat ik een nieuwe uitgeversnaam voor Indonesië aanneem. Wij zijn aan het zoeken, natuurlijk moet er iets van “Kultur” in voorkomen en dan in het Indonesisch.’Ga naar eind12 In 1949 had Van Hoeve nog geen goed beeld van de toekomstige ontwikkeling van zijn uitgeverij. Door ‘Kultur’ te noemen als kernwoord van zijn fonds, laat hij zien nog vooral uitgaven voor ogen te hebben zoals hij in Deventer gewend was, met informatieve boeken over algemeen culturele onderwerpen. Hoewel Van Hoeve niet duidelijk is over de redenering die achter de mogelijke naamsverandering binnen zijn impressum zit, kan wellicht worden gesteld dat hij zijn uitgeverij in eerste instantie, als gevolg van de maatschappelijke spanningen en de antipathie jegens het Westen, zo veel mogelijk Indonesisch wilde doen voorkomen. De eerste stap was ‘Den Haag’ weg te laten, de volgende om ook het Nederlandse ‘Van Hoeve’ te vervangen. Kennelijk was de kwestie echter niet erg dringend, aangezien op het moment van schrijven het impressum ‘W. van Hoeve’ nog voldoet. De aanduiding ‘Van Hoeve’ is overigens altijd in het impressum blijven staan. Bovendien wordt in het impressum van veel uitgaven voor de Indonesische markt‘Bandung’ gevolgd door ‘'s-Gravenhage’, terwijl in uitgaven voor de Nederlandse markt ‘Bandung’ vaak niet eens wordt vermeld. In Indonesië werd ook wel alleen ‘Bandung’ in het impressum gebruikt, maar slechts bij een beperkt aantal uitgaven. Blijkbaar vond Van Hoeve het later toch belangrijk in Indonesië de Nederlandse origine van het bedrijf vermeld te laten, terwijl in Nederland de Indonesische tak niet interessant was. Betekent dit wellicht dat, ondanks het recente koloniale verleden, een Nederlandse origine van het bedrijf in Indonesië toch geassocieerd werd met een positieve waarde als kwaliteit of betrouwbaarheid? Indonesische uitgeverijen keken neer op de werkwijze van Nederlandse collega's, die voor bijvoorbeeld educatieve uitgaven nog erg gericht waren op Nederlandse bronnen.Ga naar eind13 Van Hoeve koos echter al snel voor een andere strategie. In de periode rond de Indonesische onafhankelijkheid vormt hij het fonds van zijn uitgeverij namelijk aanzienlijk om. Nederlandstalige uitgaven werden steeds minder talrijk binnen het Indonesische fonds en het Bahasa Indonesia werd de belangrijkste taal. Van Hoeve besefte dat de uitgeverij met de ontwikkelingen in de samenleving mee moest groeien en dat achterhaalde koloniale gedachten, die de basis vormden van zijn Deventer fonds, niet de toekomst waren. Van Hoeve zag voor zijn uitgeverij grotere kansen in boeken bestemd voor bijvoorbeeld het Indonesische onderwijs of boeken gericht op huishouden en beroep. Er wordt dan een drastische verandering in het fonds | |
[pagina 168]
| |
zichtbaar, die kan worden gekoppeld aan de sociaalmaatschappelijke en politieke context van de nieuwe Indonesische republiek. | |
Verandering binnen het fondsVan Hoeves Indonesische fonds, dat loopt tot 1957 - het jaar waarin het uitgeversbedrijf volledig uit handen werd genomen en werd genationaliseerd door de Indonesische overheid - wordt gekenmerkt door uitgaven die educatieve waarde hebben of het praktisch nut dienen in huishouden of beroep. Hiermee speelde Van Hoeve in op de nieuwe Indonesische samenleving. Voor de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949 stelden de Nederlandse en Indonesische autoriteiten tijdens de Rondetafelconferentie (van augustus tot november 1949 in Den Haag) een economische overeenkomst op die ervoor moest zorgen dat Nederlandse bedrijven in Indonesië niet te lijden kregen onder het nieuwe gezag. In ruil daarvoor zouden de Nederlandse bedrijven toezien op een snelle indonesianisasi van hun bedrijf door vooral in de bedrijfstop Indonesiërs op te nemen. Een probleem hierbij was dat er weinig deskundige Indonesiërs voor handen waren.Ga naar eind14 Dit element heeft mogelijk op twee manieren meegespeeld in de bedrijfsvoering van Van Hoeve in Indonesië. Ten eerste ontbrak het in Indonesië aan mensen die een uitgeverij konden leiden, wat Nederlandse ondernemers als Van Hoeve een kans bood. In de tweede plaats verschenen in Van Hoeves fonds verschillende boeken die bestemd waren voor het Indonesische (hoger) onderwijs. Na de onafhankelijkheid zorgden naast het bedrijfsleven vooral impulsen vanuit de overheid, die veel deskundig personeel nodig had voor de ontwikkelingen in het nieuwe land, voor een grote vraag naar onderwijs.Ga naar eind15 Typerend voor het fonds van Van Hoeve is het advies van de heer Sumarto Djojodihardjo, een van Van Hoeves adviseurs in Indonesië en zelf ook werkzaam als vertaler, over een bepaald manuscript: ‘Het manuscript “Meer geld verdienen” is naar mijn mening niet geschikt voor een Indonesische uitgave, noch voor schoolgebruik noch voor de praktijk.’Ga naar eind16 In dit geval blijkt dat uitgave van een boek geen doorgang vindt omdat het niet onderwijskundig van aard is en het onderwerp geen praktisch nut beoogt. Djojodihardjo, in dienst geweest bij Van Hoeve in Den Haag, was hoogopgeleid en werkzaam in het Indonesische hoger onderwijs. Via die betrekking had hij toegang tot andere vooraanstaande mensen binnen de onderwijswereld en was daarmee van groot belang voor Van Hoeves onderneming. Djojodihardjo kon hem met zijn contacten in de onderwijswereld van dienst zijn. Via deze contacten kon worden geïnformeerd naar de wensen die er waren op het gebied van studiemateriaal. In een brief aan Van Hoeve schrijft Djojodihardjo bijvoorbeeld, dat hij gesproken heeft met de directeur van het opleidingsinstituut voor bestuursambtenaren te Malang en hem enthousiast heeft gemaakt voor drie boeken van Van Hoeve, waarover deze op korte termijn iets zal horen.Ga naar eind17 Bovendien heeft hij met de directeur gesproken over problemen in het Indonesische onderwijs, zoals het feit dat het studiemateriaal grotendeels in het Nederlands is gesteld, terwijl de meeste studenten dat niet kunnen lezen en ze daardoor hun examens niet halen. Djojodihardjo adviseert Van Hoeve naar aanleiding hiervan de rechten te verwerven van twee boeken die gebruikt worden door rechtenstudenten en voor een Indonesische uitgave te zorgen. Van Hoeve hoeft zich geen zorgen te maken over de afzet, want ‘over een minimum-afname van bijv. 1000 ex. behoeven we zeker niet ongerust te zijn’, aldus Djojodihardjo in dezelfde brief. In geval Van Hoeve vanuit Indonesië een advies kreeg over een boek dat er niet, onvoldoende of niet in het Indonesisch beschikbaar was, onderzocht hij de mogelijkheden om het uit te geven. Zo speelde hij bewust in op de vraag vanuit het Indonesische hoger onderwijs, in tegenstelling tot veel andere Nederlandse uitgeverijen die vooral het lager en middelbaar onderwijs bedienden. Bij het bepalen of een werk geschikt was om in Indonesische vertaling op de markt te brengen, valt op dat telkens nadrukkelijk werd bekeken of het werk gevoeligheden bevatte voor de bevolking. De trapsgewijze opbouw van het productieproces van een boek bezorgde Van Hoeve sowieso weinig risico een uitgave uit te brengen die bij Indonesiërs op weer- | |
[pagina 169]
| |
stand zou stuiten. Door dit proces niet volledig in Nederland te laten plaatsvinden, maar er vooral Indonesiërs in te betrekken, werden gevoeligheden snel geëlimineerd. Vanuit Nederland werd een manuscript of boek naar een adviseur in Indonesië opgestuurd om te worden beoordeeld op geschiktheid, die het vaak weer aan een ander voorlegde. Vervolgens werd een Indonesische vertaler op het werk gezet, die het, zonder expliciete opdracht, nogmaals scande op gevoeligheden. Soms weigerde een vertaler het boek of manuscript te vertalen omdat hij zich niet kon vinden in de inhoud.Ga naar eind18 Bij een eventuele Indonesische vertaling van Het Westerse economische leven vraagt Van Hoeve zich bijvoorbeeld af of ‘Westerse’ wel ‘aanvaardbaar’ is.Ga naar eind19 Over een mogelijke vertaling van het Duitse boek Japan Heute zegt Djojodihardjo: ‘Alleen ben ik bang, dat de publieke opinie er nog niet helemaal rijp voor is.’Ga naar eind20 Hij doelt op de sentimenten die onder de bevolking leefden over de Japanse bezetting van de jaren 1940. Ook Indonesische vertalingen van Multatuli's Max Havelaar en Woutertje Pieterse vonden geen doorgang, omdat Van Hoeves Indonesische consulenten de boeken niet geschikt achtten voor de Indonesische markt, die ‘een ander soort lectuur’ vroeg.Ga naar eind21 Hoewel deze werken in Nederland als antikoloniaal werden gelezen, werden ze in Indonesië zelf kennelijk toch vooral geassocieerd met de koloniale bezetting. Ook na de onafhankelijkheid bleef Van Hoeve voor de Nederlandse markt boeken uitgeven over Indonesië, zoals hij dat voor 1949 had gedaan over Nederlands-Indië. De nadruk in dit Nederlandse fonds lag nu vanzelfsprekend niet meer op een praktische toepassing van de uitgaven, maar vooral de schoonheid van het land kwam hierin naar voren. Het prentenboek Tanah air kita is daarvan een sprekend voorbeeld. Bijzondere Collecties uba
| |
Moeilijkheden bij de productieNa jaren van oorlog en onrust stond de uitgeversbranche in Indonesië er slecht voor in de tijd dat Van Hoeve zijn entree maakte op de Indonesische markt. Er was een tekort aan deskundig personeel, inkt, papier en apparatuur.Ga naar eind22 Ondernemen in Indonesië was voor een Nederlands bedrijf als dat van Van Hoeve niet gemakkelijk. Van Hoeve zelf spreekt hierover in onder andere een brief aan collega-uitgever G.A. van Oorschot: ‘Het is U toch bekend, dat de import in Indonesië hoe langer hoe moeilijker wordt en dat wij Nederlandse uitgevers op het ogenblik niet bij benadering kunnen zeggen hoe de situatie zich voor ons zal ontwikkelen.’Ga naar eind23 Vergunningen die nodig waren voor het verkrijgen van deviezen om buitenlandse aankopen te doen, werden niet altijd gemakkelijk verkregen.Ga naar eind24 Ook Van Hoeve lijkt hier in bovenstaand fragment last van te hebben. Van Hoeve heeft zich bij de door de Indonesische overheid opgelegde beperkingen echter niet altijd zomaar neergelegd. Zo riep hij voor de invoer in Indonesië van Indonesië nu,Ga naar eind25 dat met behulp van een subsidie à f4000 (!) van de afdeling Voorlichting van het Hoge Commissariaat van Indonesië te Den Haag tot stand was gekomen, de hulp van de directeur van deze diplomatieke instelling in: ‘Gezien de huidige moeilijkheden verbonden aan de import van Nederlandse boeken in Indonesië zouden wij echter een verklaring van Uw zijde behoeven waaruit blijkt dat de uitgave met Uw instemming is geschied, waarmede wij kunnen trachten een deviezen-vergunning te bekomen.’Ga naar eind26 Hier zien we een goed voorbeeld van Van Hoeves gebruik van het netwerk dat hijzelf, zijn per- | |
[pagina 170]
| |
soneel in Nederland en vooral ook zijn mensen in Indonesië opbouwden. Met behulp van contactpersonen (op invloedrijke posities) trachtte hij, ondanks de moeilijkheden die ondernemen in Indonesië met zich meebracht, zijn bedrijf zo succesvol mogelijk te laten opereren. | |
Prominente politiciProminenten werden niet enkel achter de schermen van het productieproces ingezet, maar ook zo veel mogelijk ervoor. Zoals elke uitgever probeerde Van Hoeve auteurs meteen goede naam aan zijn uitgeverij te verbinden. In Indonesië slaagde hij hier goed in en we zien dan ook verschillende namen van prominente Indonesiërs, vooral uit politieke kringen, maar bijvoorbeeld ook hoogleraren, in zijn fonds opduiken. Soms schrijven zij een voorwoord, soms een boek(je). Vaak gebeurt dit bij de kleinere uitgaven die gericht zijn op ‘de gewone man’. Het zijn de boekjes, vaak in serie uitgebracht, die bijvoorbeeld vertellen over de praktijk van het telen van fruit, over autotechniek, over landbouw of, zoals de serie Pemeliharaan Ikan, over visteelt. De secretaris-generaal van het ministerie van Landbouw schrijft hierin een voorwoord, waardoor de inhoud van de publicatie als het ware wordt gelegitimeerd. Door gebruik van dergelijke teksten beïnvloedt Van Hoeve de manier waarop zijn boeken worden ontvangen door het publiek. Dit is ook het geval bij Ibu dan anak, geschreven door Abu Hanifah. Hij was prominent strijder voor de Indonesische onafhankelijkheid en maakte onder president Sukarno als minister van Onderwijs en Cultuur deel uit van de regering van de Verenigde Staten van Indonesië (1949-1950). Bovendien was hij arts en ziekenhuisdirecteur.Ga naar eind27 Hanifah schaarde zich, samen met Sukarno, Hatta en Supomo, de minister van Justitie uit dezelfde regering, onder de vier schrijvers van ‘1ste class standing’.Ga naar eind28 Hoewel Djojodihardjo dit in de bewuste brief afzwakt als ‘nu overdrijft hij n.m.m. wel een beetje’, wuift hij het niet weg als onzin. Kennelijk was Hanifah een invloedrijk persoon en auteur. De reden dat Hanifah zich zo nadrukkelijk etaleert als topauteur is zijn ontevredenheid met de arbeidsvoorwaarden die hij met Van Hoeve heeft afgesproken, zoals uit de brief blijkt. Hij is van mening dat andere uitgeverijen gunstiger royalty's bieden en eist eenzelfde regeling. Djojodihardjo ad viseert Van Hoeve hierin mee te gaan, waaruit het belang van deze auteur voor de uitgeverij blijkt. Op het uiteindelijke boek komen Hanifahs naam en doctorstitel dan ook prominent op de kaft. Djojodihardjo was voor Van Hoeve actief op zoek naar auteurs met een grote naam. Hij schrijft aan Van Hoeve: ‘Wanneer wij het voorgaande in het oog houden, dan zal het ons zeker niet moeilijk vallen om gezaghebbende auteurs te zoeken (momenteel ben ik in het bezit van 2 manuscripten, ter beoordeling), hetgeen zeker niet weinig zal kunnen bijdragen om de positie van Uw uitgeverij te verstevigen.’Ga naar eind29 Djojodihardjo noemt oprukkende concurrentie als drijfveer voor het zoeken. In zijn brief heeft hij het over ‘aandrang’ van nationale uitgeverijen, die een bepaalde voorsprong hebben door soepele regelingen. Van Hoeve is daarom op zoek naar een manier waarop hij boven andere uitgeverijen kan uitsteken. Het feit dat Djojodihardjo reeds twee manuscripten van vooraanstaande personen in bezit heeft en het mogelijk acht nog meer mensen bereid te vinden, is een aanwijzing voor het goed functioneren van zijn netwerk. Dit blijkt ook uit Djojodihardjo's persoonlijke contact met Parada Harahap, die hij als auteur bij Van Hoeve aanbeveelt.Ga naar eind30 Parada Harahap was Indonesisch journalist en werkte gedurende zijn carrière vooral bij Indonesische kranten, sommige door hemzelf opgericht. Op het moment van aanbevelen is hij onder andere hoge ambtenaar bij het ministerie van Informatie.Ga naar eind31 Het is daarom niet verwonderlijk dat de aanbeveling niet zozeer zijn werk geldt, dat door Djojodihardjo op grond van inhoud tamelijk wordt gebagatelliseerd, maar vooral de naam van de auteur en het feit dat hij Indonesiër is. Abdoel Hamid, die ‘vermoedelijk in April als consul in San Francisco’ wordt geplaatst en mr. Soenarjo, die ‘voor partijbelangen op toernée’ is en een vertaling zou verzorgen, passen ook in dit rijtje.Ga naar eind32 Meneer Soehardi wordt benaderd voor het maken van een vertaling. Hij wordt ondermeer geschikt bevonden op grond van zijn functie als parlementslid en het feit | |
[pagina 171]
| |
dat hij hoogleraar is aan een universiteit.Ga naar eind33 Tot slot moet Jusuf Wibisono genoemd worden. Vanaf 1946 tot 1957 bekleedt hij diverse posten in verschillende Indonesische kabinetten. Hij bracht bij Van Hoeve een boek uit en schreef voor een andere uitgave het voorwoord.Ga naar eind34 Door samenwerking met verschillende personen van een zekere maatschappelijke status, waarvan de bovengenoemde uitzonderlijke voorbeelden zijn, probeerde Van Hoeve de waarde van zijn boeken te verhogen en het aanzien van zijn uitgeverij te vergroten bij de Indonesische bevolking, die nu zijn klant was. | |
Samenwerking met de overheidDoorgang van uitgave hing vaak af van toegezegde afname vanuit het onderwijs, de overheid of instanties binnen de sfeer van semi-overheid. Specifiek voor het boekenvak vormden de ministeries van Onderwijs en Informatie een belangrijke stimulans in hun beleid tegen analfabetisme en ter bevordering van het onderwijs. Veel orders werden daarom door de overheid geplaatst.Ga naar eind35 Ook Van Hoeve heeft hiervan geprofiteerd. Een boekje over de Verenigde Naties, U.N.O. Perserikatan Bangsa-Bangsa,Ga naar eind36 kon bijvoorbeeld rekenen op een afname door het ministerie van Informatie. Bij een boekje over groenten is het idee het ministerie van Onderwijs en Cultuur hiervoor te interesseren.Ga naar eind37 Voor het boek van Hanifah meldt Djojodihardjo dat Van Hoeve geen risico zal lopen, hoewel de auteur een prijs van vijftien roepia eist, wat volgens Djojodihardjo aan de dure kant is. Dit is mede te danken aan de ‘afdeling Bibliotheek’, die tenminste duizend exemplaren zal afnemen. Eveneens verwacht Djojodihardjo dat de ‘Bond van Verplegend personeel’ en ‘de Vrouwen-organisaties’ belangstelling zullen hebben.Ga naar eind38 Van Hoeve trachtte de banden tussen zijn bedrijf en de Indonesische regering actief aan te halen door bijvoorbeeld presentexemplaren van een nieuwe uitgave toe te sturen, zoals bij Indonesië nu. Zes exemplaren deed hij toekomen aan het Hoge Commissariaat te Den Haag, die vervolgens doorgestuurd konden worden naar de ministeries van Informatie en van Buitenlandse Zaken in Indonesië. Van Hoeve zelf zou tijdens zijn verblijf aldaar zorg dragen voor het aanbieden van exemplaren aan president Sukarno, minister-president Hatta en enkele andere hooggeplaatste personen uit de Indonesische politieke top.Ga naar eind39 Opvallend is dat Van Hoeve persoonlijk het contact met de Indonesische politieke top voor zijn rekening neemt, terwijl het misschien meer voor de hand zou liggen dat ook dit via de Indonesische vertegenwoordiging in Nederland werd geregeld. Bovendien lijkt te worden gesuggereerd dat er sprake is van het fysiek aanbieden van het boek, niet slechts van het posten ervan. Helaas ontbreken nadere gegevens hieromtrent. Omslag van Ibu dan anak. Bijzondere collecties uba
Een lijst van personen naar wie een exemplaar van Ibu dan anak moest worden gezonden werd in samenspraak met de auteur, Abu Hanifah, opgesteld. Hierop zijn namen te lezen van Sukarno en Hatta, en worden verschillende ministeries en aan de overheid gelieerde organisaties genoemd.Ga naar eind40 Opmerkelijk is echter dat de kopstukken ontbreken op de daadwerkelijke verzendlijst met personen en instellingen. Wel lezen we bijvoorbeeld een naam als van Arifin Harahap, toekomstig minister.Ga naar eind41 Het blijft onduide- | |
[pagina 172]
| |
lijk of de namen die op de definitieve lijst ontbreken geen exemplaar in handen hebben gekregen, aangezien deze lijst expliciet vermeld dat het om toegezonden exemplaren gaat. De personen en instellingen die hier niet op staan, zijn mogelijk op een andere manier voorzien. Deze uitgave, gericht op toerisme, bracht Van Hoeve in 1956 uit in opdracht van het Indonesisch toeristenbureau en het ministerie van Informatie. Bijzondere Collecties uba
Mogelijk hebben contacten met personen als Abu Hanifah en Harahap gezorgd voor een voorsprong op andere (Nederlandse) uitgeverijen in Indonesië. Door contacten met de juiste mensen in de politieke top was het wellicht makkelijker om in contact te treden met instanties en personen die als afnemer, opdrachtgever of auteur een bijdrage zouden kunnen leveren aan de uitgeverij. Over daadwerkelijke contacten kunnen we helaas slechts speculeren. Binnen de Indonesische maatschappij was een dergelijke binding tussen ondernemer en politiek in ieder geval niet vreemd.Ga naar eind42 Mogelijk hebben Van Hoeves Indonesische tussenpersonen, zoals Djojodihardjo, via hun eigen netwerken de wegen naar de juiste personen en instanties geplaveid. Van een directe lijn tussen Van Hoeves uitgeverij en de overheid lijkt in ieder geval geen sprake, aangezien Van Hoeve zegt ‘in 't geheel geen invloed’ uit te kunnen oefenen op de beslissing van het departement van Onderwijs omtrent mogelijke afname van een door hem uit te brengen boek.Ga naar eind43 Naast afname van overheidswege kon Van Hoeve soms ook profiteren van rechtstreekse samenwerking met de Indonesische overheid. Voorbeelden hiervan zijn de uitgaven Semua Undang dan Peraturan Pemerintah, een uitgave met wetten en verordeningen, en Local common names of Indonesian fishes van het ministerie van Landbouw.Ga naar eind44 In The gods gave rice staat in het colofon vermeld ‘Published by W. van Hoeve Ltd., The Hague, in co-operation with the Kementerian Penerangan (Ministry of Information), Djakarta’.Ga naar eind45 Het jaar van uitgave ontbreekt, waardoor het ook mogelijk is dat de uitgave na Van Hoeves vertrek uit Indonesië is uitgebracht, waarop de vermelding van Den Haag (zonder Bandung) wellicht duidt. De uitgave Know Indonesia... know your friend van het ministerie van Informatie bevindt zich eveneens in Van Hoeves fondsarchief. Een uitgever ontbreekt echter, evenals het jaar van uitgave. Indonesia tanah airku is wel duidelijk een overheidsuitgave die door Van Hoeve werd verzorgd: op de titelpagina staat het ministerie van Onderwijs en Cultuur vermeld alsmede uitgeverij Van Hoeve.Ga naar eind46 | |
Tot slotVia een netwerk van Indonesische contacten wist Van Hoeve tamelijk veilig te ondernemen. Dit deed hij door aansluiting te vinden op de vraag van de Indonesische markt en de ontwikkeling van de nieuwe maatschappij, door garanties van afname te krijgen, door gevoelige onderwerpen te vermijden en door samenwerking met de overheid. Hij slaagde er in een niche te vinden van literatuur voor het hoger onderwijs en praktische boekjes voor de ‘gewone man’. Ibu dan anak is daar een sprekend voorbeeld van en kan als casus dienen voor Van Hoeves bedrijfsstrategie in Indonesië. Het is een uitgave bedoeld als praktische hulp voor moeders. De prijs van het boek was betaalbaar en het is geschreven door een prominent auteur. Voor de uitgave wist Van Hoeve zich verzekerd van een bepaalde afname door verschillende officiële instanties, bedongen door Van Hoeves Indonesische | |
[pagina 173]
| |
consulent Djojodihardjo. Presentexemplaren van het boek werden naar Indonesische (politieke) contacten gestuurd. En tot slot had de Indonesische ibu die zijn boek las daar nog profijt van ook! |
|