Verschenen boeken
Gabri van Tussenbroek, Amsterdam in 1597, Amsterdam, L.J. Veen, 2009, 350 p., ISBN 9020416979, €24,90
‘Terwijl Cornelis Claesz binnen bij het vuur werkte aan de uitgave van een vertaalde verhalenbundel en de beursnoteringen bijhield, vaardigde het stadsbestuur op 1 maart een keur uit over de uitgifte van brood.’ Dit lijkt een zin uit een slechte historische roman. Hij herinnerde me aan een andere zin die in mijn geheugen is blijven hangen: ‘Hooft en Vondel zullen elkaar ontmoet hebben in de winkel van Blaeu.’ Wanneer en bij wie ik die gelezen heb, ben ik vergeten - ik citeer hem graag als ik aan studenten probeer uit te leggen wat ik liever niet tegenkom in een essay. Bovendien verdenk ik de grote Amsterdamse uitgever Claesz ervan dat hij in een met mollenvellen gevoerde zijden mantel met zijn voeten op een stoof zijn rekeningen nakeek, in de namiddag, bij met een kaars versterkt daglicht. De avonden waren voor muziek en lezen, een gesprek met een stuurman of een geleerde vriend. Het café op de hoek.
Maar Amsterdam in 1597 van Gabri van Tussenbroek is een van de beste en onderhoudendste boeken die ik de laatste jaren heb gelezen. Het gaat over één enkel jaar en de hoofdstukken heten naar de maanden. Binnen dat niet al te strakke keurslijf wordt een hele wereld tot leven gewekt. Wie het heeft gelezen, weet hoe Amsterdam in de zeventiende eeuw in elkaar zat en als je meteen tijdcapsule teruggeschoten zou worden, zou je je vermoedelijk aardig kunnen redden. Alle aspecten van het leven en van de omgeving komen ter sprake. Er wordt heel veel getoond en uitgelegd, zonder dat je het gevoel hebt met een pedante schoolmeester te maken te hebben of erger: met een hooggeleerde verteller die diep door de knieën gaat om het allemaal nog eens heel simpel uit te leggen.
De hoofdpersoon van het boek is Cornelis Claesz, de belangrijkste uitgever van zijn tijd. We zien de wereld deels door zijn ogen en onder begeleiding van een alwetende gids die onnadrukkelijk aanwezig is. En zo zijn we bezig met bedenken, maken en verkopen van boeken terwijl we tegelijk kennismaken met de wereld waarin dat gebeurt, de stad waar al die boeken moesten worden verkocht. Dat is het kleine Amsterdam van 1597, een stadje dat niet verder reikt dan de binnenste Singelgracht, waar de koopmanshuizen nog de raampjes hebben die je vandaag de dag alleen in de oude Hanzesteden aan de Oostzee kunt vinden en waar vooral gehandeld wordt in bulkgoederen: graan en hout. Maar onderhuids sluimert de Gouden Eeuw, zoals in een onaanzienlijke pop een vlinder schuilt die weldra haar vleugels uit zal slaan om de wereld te verbazen. De Vlaamse vluchtelingen hebben zich stevig in de stad genesteld en de eerste tochten naar de Oost zijn al achter de rug. Grootse plannen liggen net voorbij de horizon.
Ik heb het boek met aandacht en plezier gelezen en daarna een flink aantal keren ingekeken. Waar komt de levendigheid vandaan in een boek dat zoveel feiten bevat? Het antwoord ligt vermoedelijk in de structuur. Ieder hoofdstuk begint met een beschrijving van het weer van die maand en daardoor sta je als lezer meteen op straat in een ver verleden. Het sneeuwt in maart, Claesz zit bij het al geciteerde vuur te lezen en de re-