De Boekenwereld. Jaargang 26
(2009-2010)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |
Kevin Absillis, Steven van Impe, Goran Proot, Stijn van Rossem, Janneke Weijermars en Maartje de Wilde
| |
[pagina 276]
| |
De waakzame lezer vecht na deze opening misschien al tegen opkomende onverschilligheid. Menig boekhistoricus heeft zich in het verleden geroepen gevoeld tussentijds de rekening op te maken van onze nog betrekkelijk jonge onderzoeksdiscipline. Het veelvuldige voorkomen van ‘dissident’ gedrag lijkt echter in de eerste plaats een symptoom van een nog steeds niet opgeloste malaise. Een opiniestuk als het onze zal de wortels van deze malaise niet kunnen uitroeien: daar is een heuse mentaliteitsverandering voor nodig. In dit artikel willen we de veelzijdigheid van de boekgeschiedenis benadrukken en een warm pleidooi houden voor haar immense rijkdom. ‘Dissidenten’ hebben vroeger al gewezen op een gemis aan theoretische reflectie en methodologische transparantie in de Nederlandse en Vlaamse boekgeschiedenis.Ga naar eind1 Gelet op de in Utrecht gepresenteerde stand van zaken van ons vak zijn we met deze gouwe ouwe nog lang niet klaar. In de lezingen werd nauwelijks gerefereerd aan wetenschappelijke literatuur. Welke boeken en auteurs inspireren ons? Welke inzichten, modellen en wetenschappelijke onderzoekstradities kunnen ons helpen en stimuleren? Dat deze vragen niet werden beantwoord, zou al tot onrust mogen stemmen. Maar ronduit angstwekkend is dat ze niet eens werden gesteld. Hierdoor leek het alsof we in het luchtledige werken en dat we dat allemaal nog prima schijnen te vinden ook. De teneur van ‘Aanstormend en gevestigd’ was dat wij boekhistorisch onderzoek doen omdat wij dat ‘leuk’ vinden. Op zich zijn enthousiasme en liefde voor het vak natuurlijk allerminst afkeurenswaardig, maar als de argumentatie daar ophoudt dan getuigen we, onbedoeld of niet, van een gevaarlijke pretentie en dreigen we het draagvlak van onze eigen wetenschap te verpulveren. Want laten we eerlijk zijn: zouden wij een ‘zak geld’ toeschuiven aan iemand die onderzoeksfinanciering eist louter en alleen met woorden als tof en leuk? Dan kunnen we ons volgende congres net zo goed vullen met lezingen over knolbegonia's! | |
[pagina 277]
| |
Wij houden geen pleidooi voor name dropping en formulefetisjisme. Wij verlangen niet naar het steriele lopendebandwerk dat in sommige vakgebieden onder druk van ‘verwetenschappelijking’, ‘valorisatiedwang’ meer en meer wordt afgeleverd. Wel roepen wij op tot een meer wetenschappelijke geest. Wat willen wij weten? En waarom? Tot welke inzichten kunnen onze onderzoeksresultaten leiden? En welke relevantie hebben ze voor de boekgeschiedenis, maar ook en liever nog voor onze kennis en ons begrip van samenlevingen en culturen in het verleden en het heden? Om dit soort kwesties aan te snijden, hoeven we niet als waanzinnigen de vakbibliotheken van aanpalende disciplines te bestormen. Maar het is zonder meer raadzaam om de ontwikkelingen in onder andere cultuursociologie, mediastudies, literatuurwetenschap, cultural studies en vanzelfsprekend de internationale boekgeschiedenis nauwgezetter te volgen, met oog voor distantie en kritiek. Maar al te vaak citeert de boekhistoricus het communicatiecircuit van Robert Darnton om dan over te gaan tot de orde van de dag: het grondig uitspitten van een aspect uit dat model. Daarbij wordt voorbijgegaan aan het feit dat Darntons model geen theorie of methode is, maar slechts een schematische samenvatting van het onderzoeksveld. Het draagt geen verklaring aan, stelt geen problemen aan de orde en vertelt ons niet waarom boekhistorisch onderzoek vandaag nog relevant is. Taal- en letterkundigen en historici hebben allang de geschriften verteerd van onder (veel) anderen Theodor Adorno, Jürgen Habermas, Niklas Luhmann, Pierre Bourdieu, Michel Foucault, Bruno Latour, Zygmunt Bauman, Hayden White en Edward Saïd. In de Lage Landen echter komen boekhistorici vaak niet verder dan de al vermelde Darnton of wat theoretisch jargon dat ze snel uit tweede- en derdehandsbronnen bijeengraaien en bijgevolg soms ondoordacht of met weinig resultaat inzetten. Nochtans zijn inzichten uit de antropologie, de sociologie, de economie en andere gebieden bij uitstek toepasbaar op het boek. En weten we het beter? Prima toch! Maar dan moeten we die superioriteit demonstreren door ons af te zetten tegen over het paard getilde sleutelwerken en auteurs door er een kritische dialoog mee aan te gaan, niet door ze zonder argumenten weg te zetten als gratuite moeilijkdoenerij. Dat de boekgeschiedenis zich op het raakvlak met zoveel andere vakgebieden bevindt, maakt synergieën mogelijk. Toch ontbreekt het literatuur-, cultuur- en geschiedwetenschappers vandaag de dag maar al te vaak aan enkele elementaire boekhistorische reflexen, wat leidt tot gemiste kansen en twijfelachtige interpretaties. Zij hebben nog altijd weinig oog voor wat uiteenlopende boekhistorici als Roger Chartier, Henri-Jean Martin, Robert Darnton, D.F. McKenzie, Adrian Johns en vele anderen hebben betoogd. Namelijk dat de wisselwerking tussen teksten en hun dragers vrijblijvend noch betekenisloos is, dat vormelijke aspecten interpretatie sturen, dat drukkers, uitgevers en boekverkopers geen verwaarloosbare schakeltjes zijn tussen auteurs en lezers, maar een grote impact hebben op de totstandkoming, verspreiding en consumptie van teksten. Maar laat ons niet stilstaan bij de gemiste kansen van een ander. Het is immers aan de boekhistorici zelf nut en noodzaak van hun onderzoek te onderstrepen, hun inzichten te verspreiden en hun plek in de academische wereld te legitimeren. Wie kan een teksteditie maken zonder de drukgeschiedenis van het betreffende werk te kennen? Wie durft pamfletten en veilingcatalogi, almanakken en kranten voor de vuist weg in te schakelen in strategieën van culturele of sociaaleconomische vernieuwing of verschraling, zonder gedegen kennis van de boekhistorische context van elk van deze genres? Of de boekgeschiedenis zich nu als dienstmeid gedraagt of niet, we mogen haar nooit stiefmoederlijk laten behandelen. Heel lang zwoegde zowat een half leger aan de Short Title Catalogue Netherlands (stcn) en een aantal andere corpora. Daarmee is inmiddels veel stof voor boekhistorisch onderzoek opgedolven, systematisch ontsloten en op een gebruiksvriendelijke wijze beschikbaar gemaakt. Met de verzamelde gegevens kan in boekhistorische laboratoria volop worden geëxperimenteerd om hypotheses te bevestigen, te weerleggen of te verfijnen. Intussen gonst het van de voornemens om alweer nieuwe databanken te creëren. Dat juichen we zeker toe, maar we willen erop wijzen dat | |
[pagina 278]
| |
enkele lopende én recent gestaakte projecten beslist nog voor verbetering vatbaar zijn. De stcn werd in juni 2009 voltooid verklaard: het corpus zou ‘af’ zijn. Alle betrokkenen weten dat dit niet waar is en dat inspanningen nodig zullen zijn om de kwaliteit van de beschikbare gegevens te bewaken, te verbeteren en aan te vullen. Nog belangrijker is evenwel de bedenking dat corpora geen doel zijn maar een middel. Voordat we ons halsoverkop op nieuwe plannen storten, moeten we ervoor zorgen dat bestaande databanken behoorlijk worden benut. Want onvolledig of niet, ze zijn beslist representatief genoeg. De uitdaging is nu dan ook om databanken als de stcn grondig uit te kammen en onder meer statistieken te produceren die allerhande vergelijkingen mogelijk maken. Onze interpretatie van getallenreeksen heeft bovendien behoefte aan ambitieuzere taal dan ‘meer’ of ‘minder’. In welke mate stijgende en dalende lijnen bijvoorbeeld statistisch significant zijn, blijft nog vaak onhelder. De tijd voor een doorgedreven analyse en synthese van beschikbare data is aangebroken. Tijdens ‘Aanstormend en gevestigd’ werd op een zeker ogenblik de vraag gesteld of het gedrukte en digitale standaardwerk Bibliopolis niet beschouwd moest worden als het eindpunt van de Nederlandse boekgeschiedenis. Het was een provocerende boutade die echter opvallend weinig protest uitlokte. Sta ons toe hier alsnog even tegen te pruttelen. Bibliopolis heeft vele verdiensten, maar hanteert de grenzen van het huidige Nederland. Deze keuze mag vanuit praktisch en vooral strategisch oogpunt begrijpelijk heten, aangezien onze ‘mecenassen’ nog altijd extra gevoelig zijn voor het vaderlandse aspect van geschiedenissen. Vanuit een wetenschappelijk standpunt, echter, is een al te strenge focus op eigen stad, streek of land niet alleen anachronistisch, maar zou hij gebruikers zelfs kunnen misleiden. De productie, distributie en consumptie van boeken hebben zich nooit werkelijk laten afbakenen door nationale grenzen. Bij uitstek in de Lage Landen is de handel in boeken altijd een internationale aangelegenheid geweest. België en Nederland, en de politieke entiteiten en constructies die eraan voorafgingen, waren en zijn gericht op contacten met het buitenland. Beide naties hebben nota bene lange tijd koloniale gebieden bestuurd en van allerhande drukwerk voorzien - een thema dat trouwens een doctoraal proefschrift of vijf à zes waard is. Wij kunnen in ieder geval moeilijk begrijpen dat de wetenschappelijke studie van het belangrijkste voertuig van deze mondialisering, het boek, een internationale benadering niet tot haar kerntaken rekent. Tijd om onze beeldspraak nog even op scherp te zetten. Over de beproevingen en omzwervingen die onze voorgangers hebben doorstaan, willen wij geenszins smalend doen. Maar ‘Thalassa!’ als kreet van opluchting en verlossing lijkt ons vandaag de dag niet helemaal aan de orde. De zee die zich voor onze voeten uitstrekt, kolkt vervaarlijk, maar is voor waaghalzen niet onaanlokkelijk. De digitalisering van informatie en communicatie en het daarmee nauw sa- | |
[pagina 279]
| |
menhangende proces van globalisering zijn fascinerende ontwikkelingen. Ze dwingen boekhistorici over diverse grenzen heen te kijken. Ze dagen ons ook uit: zal het bijvoorbeeld echt wat worden met het e-book en welke impact zal die uitvinding hebben op auteurs, uitgevers, teksten en lezers van morgen? Wat jongehonderigheid zou de boekgeschiedenis niet misstaan. Maar met jongehonderigheid alleen komt de boekgeschiedenis niet ver. We beseffen dat ook professionalisering en institutionalisering noodzakelijk zijn om het draagvlak van onze wetenschap in stand te kunnen houden en zelfs te verstevigen. Voor ons, aanstormende onderzoekers die hoppen van beurs naar tijdelijk baantje en weer terug, is het allesbehalve vanzelfsprekend zelfstandig kredieten los te peuteren om nieuw onderzoek te financieren of instituten en internationale samenwerkingsverbanden uit de grond te stampen. Wat we wél kunnen is - naast het uitdragen van ons eigen onderzoek - ideeën naar voren brengen en reflecteren op de stand van zaken. Of de boel opporren indien nodig. En het is nodig. Laat ons de zee niet verwarren met een behouden thuiskomst. Ze staat juist voor onuitputtelijke mogelijkheden en nieuwe avonturen. Ons geloof in de toekomst van de boekgeschiedenis willen we graag kracht bijzetten met een lijstje van recente boeken en artikelen die ons vandaag de dag inspireren. Sommige titels vormen misschien de boekhistorische canon van morgen, andere zijn afkomstig uit verwante onderzoekstradities en kunnen onze discipline mogelijk verse zuurstof toedienen: |
|