De Boekenwereld. Jaargang 26
(2009-2010)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
Steven de Joode
| |
[pagina 222]
| |
1687 verscheen bij de Amsterdamse uitgever Pieter Mortier een nadruk. Twee jaar later publiceerde hij een uitgebreidere editie, waarin ook de zesde dialoog was opgenomen.Ga naar eind3 Deze werd in 1701 gevolgd door een gewijzigde herdruk, die door Pieter Rabus uitgebreid werd samengevat in zijn Twee-maandelijke uittreksels.Ga naar eind4 In de jaren daarna werd het werk in de Republiek nog regelmatig herdrukt. Zo verschenen de Entretiens in 1728 in Den Haag bij Gosse en Nealme als onderdeel van de OEuvres diverses, een fraaie editie met prenten van Bernard Picart. Er verschenen tevens minstens vier Nederlandstalige edities (waaronder een titeluitgave). De eerste verscheen in 1702 bij de Amsterdamse boekverkoper Nicolaas ten Hoorn (1674-1728) onder de titel Reden-voeringe over verscheidene waerelden in 't geheel-al. Op deze editie wil ik in dit artikel de aandacht vestigen. Titelpagina van de Reden-voeringe met een van de drukkersmerken van Nicolaas ten Hoorn (Amsterdam, ub ok 62-7592)
| |
Historische contextGa naar eind5In de zeventiende eeuw vonden vele belangrijke astronomische en filosofische ontwikkelingen plaats, die direct en indirect in de Entretriens zijn terug te vinden. In 1543 had Copernicus de stelling geponeerd dat niet de aarde, maar de zon het middelpunt van het heelal vormde. In de jaren daarna had deze theorie langzaam maar zeker terrein gewonnen. En hoewel het heliocentrisme, met name in de Duitse landen, aanvankelijk slechts werd beschouwd als handig rekenkundig hulpmiddel, werd de theorie uiteindelijk gezien als een beschrijving van de wérkelijkheid; de theorie leidde tot een verandering van het wereldbeeld.Ga naar eind6 Deze nieuwe kosmologische werkelijkheid was niet gemakkelijk met de bijbel te verzoenen: in verschillende bijbelpassages is tenslotte een geocentrisch wereldbeeld te vinden.Ga naar eind7 In de eerste helft van de zeventiende eeuw had de zeer invloedrijke Franse filosoof René Descartes (1596-1650) bovendien getracht het aristotelische stelsel te vervangen door een nieuw, mechanistisch stelsel, waarin alle natuurlijke verschijnselen gevolgen waren van vaste principes. Ook Descartes' fysica had grote invloed. Met name zijn hypothese dat het universum is opgebouwd uit ‘tourbillons’ (draaikolken of wervels) was zeer populair; Fontenelle verdedigt haar in de Entretiens.Ga naar eind8 Er werden meer astronomische ontdekkingen gedaan: de zonnevlekken werden ontdekt, de ring en de satellieten van Saturnus werden voor het eerst waargenomen, de rotatiesnelheid van Mars en Jupiter en de fases van Venus werden berekend, de maan werd in kaart gebracht, enzovoort.Ga naar eind9 Astronomische verschijnselen konden echter ook nog tot grote maatschappelijke onrust leiden. Zo vond in 1654 een zonsverduistering plaats die velen de stuipen op het lijf joeg. In de Entretiens wordt naar deze gebeurtenis verwezen als voorbeeld van bijgeloof dat maar moeilijk uit te roeien is, hoe goed de ‘philosophes’ daarvoor ook hun best doen.Ga naar eind10 In 1680 werd een komeet waargenomen, die toeschouwers in angst ontzette en vele publicaties tot gevolg had waarin werd gediscussieerd over de (theologische) implicaties van de on- | |
[pagina 223]
| |
rustbarende verschijning. (De beroemdste bijdrage is ongetwijfeld die van Pierre Bayle, waarin hij de angst voor kometen eveneens aangrijpt om tegen bijgeloof ten strijde te trekken.) Ook een zonsverduistering in 1684 leidde nog steeds tot veel paniek. Uitslaande illustratie van de ‘tourbillon’ van ons zonnestelsel. Merk op dat de planeten Uranus en Neptunus ontbreken. Deze waren nog niet ontdekt (Amsterdam, ub ok 62-7592)
Tegelijkertijd hadden de astronomische ontwikkelingen tot gevolg dat de positie van de mens in het universum sterk werd gerelativeerd: niet langer vormde hij het middelpunt van de kosmos. Een belangrijk onderdeel van de Entretiens vormt de gedachte dat de aarde slechts een van de vele planeten is en dat andere planeten evengoed bewoond kunnen zijn. Deze gedachte was niet nieuw. Al in de oudheid hadden Plutarchus en Lucianus deze stelling verdedigd en ook tijdens de middeleeuwen vond zij aanhangers. In de zeventiende eeuw ontstond er hernieuwde belangstelling voor de hypothese. Zo verscheen van de hand van Francis Godwin in 1638 postuum The man | |
[pagina 224]
| |
in the moone. John Wilkins publiceerde in hetzelfde jaar Discovery of a vvorld in the moone. En in Frankrijk publiceerde Pierre Borel in 1657 Discours nouveau prouvant la pluralité des mondes.Ga naar eind11 Ook de grote geleerde Christiaan Huygens speculeerde over buitenaards leven. Postuum verscheen van zijn hand Kosmotheôros, sive de terris coelestibus, earumque ornatu, conjecturae. In 1702 werd hiervan een Franse vertaling gepubliceerd onder de titel Nouveau traité sur la pluralité des mondes.Ga naar eind12 Al deze ontwikkelingen vinden hun weerslag in de Entretiens. En Fontenelle heeft als geleerde popularisator in belangrijke mate bijgedragen aan de democratisering van kennis en de stimulering van het mechanistische denken, twee belangrijke programmapunten van de verlichting. De encyclopedisten hadden dan ook grote bewondering voor Fontenelle; d'Alembert schreef lovend over hem in de Encyclopédie.Ga naar eind13 | |
De Nederlandse vertalingDe lezers in de Republiek hadden in 1701 via de boekbespreking van Rabus al in het Nederlands kennis kunnen maken met Fontenelles Entretiens. Met de vertaling die Nicolaas ten Hoorn in het daaropvolgende jaar op de markt bracht, was het werk in zijn geheel voor Nederlandstalige lezers toegankelijk. Fontenelle bleef zijn hele leven aan de tekst sleutelen, zodat er tussen de verschillende edities vele tekstuele varianten zijn ontstaan. In de ‘Voor-reden van den schiyver’ in de Nederlandse vertaling spreekt de auteur van ‘dese tweden Druk’, waarbij een voetnoot verduidelijkt: ‘Verstaat den twede Fransche druk, na welke dese vertaalt is’ (f. *7r). Dit kan echter niet juist zijn. Tussen de publicatie van de Nederlandse vertaling in 1702 en de verschijning van de eerste Franse druk liggen drie herziene Franse edities, die verschenen in 1687, 1694 en 1698. De Nederlandse vertaling bevat enkele varianten die alleen in de Franse editie van 1698 en later in die uit 1703 voorkomen. Een fraai voorbeeld hiervan vormt een passage in de tweede dialoog, waarin wordt verwezen naar de zonsverduistering uit 1654. In de eerste druk (1686) vond deze ‘guère plus de trente ans’ geleden plaats.Ga naar eind14 In de editie uit 1698 is deze tijdspanne veranderd in ‘guère plus de quarante ans’, wat in de Nederlandse editie vertaald is met ‘veertig jaaren verleeden’ (p. 49).Ga naar eind15 De Franse tekst zoals die voorkomt in de editie van 1698 moet dus het uitgangspunt hebben gevormd voor de Nederlandse vertaling. De Nederlandse editie is dus niet naar de tweede, maar naar de vierde Franse druk vertaald. De opmerking ‘dese tweden Druk’ is dan ook geen vertaling, maar een toevoeging van de vertaler; in de Franse editie wordt gesproken van ‘cette nouvelle edition’. De editie die Pierre Mortier in 1701 op de markt bracht, bevat eveneens de tekst van de vierde Franse druk uit 1698. Het is dan ook ongetwijfeld deze editie waarnaar de Nederlandse vertaling vervaardigd is. De illustraties heeft Ten Hoorn nauwkeurig laten nagraveren. Op de fraaie titelprent, oorspronkelijk vervaardigd door Casper Luyken,Ga naar eind16 zien we de gesprekspartners converseren in een tuin onder een indrukwekkend uitspansel, waarvan de zon het middelpunt vormt.Ga naar eind17 Het boekje bevat verder een al even aardige uitslaande gravure waarin de zon door de planeten omcirkeld wordt. Ook deze werd nagegraveerd uit de editie van Mortier en was oorspronkelijk van de hand van I. d'Olivar. Beide illustraties kunnen waarschijnlijk tevens gezien worden als afbeeldingen van een tourbillon zoals Descartes zich die voorstelde.Ga naar eind18 De vertaler wordt op de titelpagina slechts met zijn initialen A.B. aangeduid. De stcn werpt de mogelijkheid op dat het hierbij om ene Abraham Boekholt gaat. Het boek zelf en de historische context wijzen echter in de richting van een andere vertaler. De opdracht voorin is daarvoor een interessante aanwijzing. Het boek is door Nicolaas ten Hoorn opgedragen aan Nicolaas Hartsoeker (1656-1725).Ga naar eind19 Deze opdracht wekt op het eerste gezicht misschien enige verbazing, maar blijkt bij nader inzien goed verklaarbaar. Hartsoeker studeerde wiskunde en astronomie in Leiden en experimenteerde al vroeg met het bouwen van microscopen. Hij raakte bevriend met Christiaan Huygens en vertrok na zijn studie naar Parijs, waar hij microscopen samenstelde en in zijn levensonderhoud voorzag met het slijpen van lenzen. Met zijn microscopisch onderzoek naar spermatozoïden verwierf hij internationale faam. Met een onderbreking | |
[pagina 225]
| |
in Rotterdam tussen 1679-1684 woonde hij tot 1698 in Parijs. In 1704 trad hij in dienst van Johann Wilhelm, keurvorst van de Palts, zetelend in Düsseldorf. In datzelfde jaar werd hij tevens benoemd tot honorair professor in de filosofie aan de universiteit van Heidelberg. In deze periode, met name vanaf 1706, ontwikkelde hij zich tot een tegenstander van het cartesianisme, dat naar zijn mening niet in staat was bevredigende antwoorden op fysische vraagstukken te geven. Hij ontwikkelde een geheel eigen visie, waarmee hij aan de impasse van het cartesianisme hoopte te ontsnappen. Hij overleed in Utrecht in 1725. Fontenelle eerde hem met een Éloge. Frontispice en titelpagina van de editie van Pieter Mortier die hoogstwaarschijnlijk als basis heeft gediend voor de Nederlandstalige editie van Nicolaas ten Hoorn (Amsterdam, ub ok 63-4872)
In 1694 publiceerde Hartsoeker in Parijs een werk met de titel Essai de dioptrique. Dit werd in 1699 in het Nederlands uitgegeven door Jan ten Hoorn, de vader van Nicolaas, onder de titel Proeve der deurzicht-kunde. Bij Jan ten Hoorn verscheen in 1700 onder de titel Beginsselen der natuurkunde tevens een vertaling van Hartsoekers Principes de physique. Beide werken werden in het Nederlands vertaald door Ameldonk Block (1651/52-1702), die beide vertalingen opdroeg aan Hartsoeker.Ga naar eind20 De mennonitische zijdehandelaar Ameldonk Block verkeerde in kringen van wetenschappers, letterkundigen en (amateur)filosofen, die buitengewoon geïnteresseerd waren in het werk van de beruchte Benedictus de Spinoza (1632-1677).Ga naar eind21 Hij was een belangrijke contactpersoon van de Duitse filosoof Ehrenfried Walther von Tschirnhaus (1651-1708), wiens Medicina mentis hij in het Nederlands vertaalde.Ga naar eind22 Het is dan ook zeer waarschijnlijk Ameldonk Block geweest die de Nederlandse vertaling van Fontenelles Entretiens heeft verzorgd.Ga naar eind23 Vermij werpt de mogelijkheid op dat zelfs Tschirnhaus nog een stimulator van deze vertaling is geweest.Ga naar eind24 En de door Nicolaas ten Hoorn ondertekende opdracht aan Hart- | |
[pagina 226]
| |
soeker zou dan weleens het idee van Block geweest kunnen zijn. Mogelijk is hij ook de vertaler van Fontenelles Samenspraken der dooden, een editie die in 1704 bij de Amsterdammer Gerrit Kuyper verscheen. Hierin is de vertaler eveneens slechts met zijn initialen aangeduid. Deze vertaling zou dan postuum verschenen moeten zijn, want Block werd begraven op 22 februari 1702.Ga naar eind25 Van de Reden-voeringe verscheen in 1728 een herdruk bij Hendrik Walpot in Dordrecht. Deze editie is vermeerderd met enkele drempelverzen en een afbeelding van de maan. Zij bevat eveneens de illustratie naar I. d'Olivar, maar de titelprent is vervangen. Interessant is verder een ‘voor-berigt van den drukker’. Hierin legt deze uit dat ‘den eersten druk van dit Tractaatje, met so veel graagte van de Lief hebbers was gecogt, dat daar in korten tijd niet een Exemplaar meer was te bekomen’. Daarom vroeg hij of de drukker aan hem ‘het regt van de Copy wilde overlaten, het welke hij heeft geconsenteert’. Als we dit voorwoord mogen geloven was de eerste druk dus vrij populair.Ga naar eind26 Het is echter wel wat merkwaardig zesentwintig jaar na dato een boek na te drukken omdat het zo snel was uitverkocht; het lijkt hier dus vooral om reclame te gaan. Toch is het heel goed mogelijk dat de vertaling van de Entretiens inderdaad vrij populair was. Er verschenen vanaf het einde van de zeventiende eeuw in de Republiek verschillende Nederlandstalige werken waarin het copernicanisme werd besproken. Er bestond een vrij brede belangstelling voor astronomie, waarvan Nicolaas ten Hoorn met de publicatie van de Reden-voeringe heeft kunnen profiteren.Ga naar eind27 Hierbij is het opvallend dat het copernicanisme in theologische kringen tot ver in de achttiende eeuw tamelijk controversieel bleef.Ga naar eind28 Hoe dit ook zij, Walpot zelf heeft met zijn tweede druk de interesse kennelijk overschat: in 1753 bracht zijn stadgenoot Josua van Vliet de resterende exemplaren als titeluitgave op de markt. | |
De uitgeverFontenelles Reden-voeringe is een werk dat uitstekend past in het fonds van Nicolaas ten Hoorn. Deze Amsterdamse boekverkoper was, zoals vaker in de vroegmoderne periode, tevens actief als uitgever en boekdrukker.Ga naar eind29 Hij was de zoon van Jan Claesz ten Hoorn (1639-1714), boekhandelaar in Amsterdam. Jan Claesz was eveneens actief als uitgever, boekverkoper en boekdrukker.Ga naar eind30 Zijn fonds omvat ongeveer 300, voornamelijk Nederlandstalige titels, waarin de (cartesiaanse) geneeskunde een grote rol speelt. Een belangrijke en typerende huisauteur was de arts Steven Blankaart (1650-1704), die doelbewust zijn werken in het Nederlands schreef om zo de kennis van de geneeskunde beter te verspreiden. Ook schuwde Jan Claesz controversiële werken niet. Zo probeerde hij aan begin van zijn carrière een Nederlandse vertaling van het verboden werk Tractatus theologico-politicus van Spinoza uit te geven. De overheid verijdelde dit plan echter.Ga naar eind31 Jan Claesz dreef zijn boekwinkel op de Grimburgwal, ‘over 't oude heere logement’; zijn woonhuis had hij om de hoek in ‘Het gebed zonder end’. Niet ver daarvandaan, in de wat louche Nes, had ook Jan Claesz' broer Timotheus (1644-1715) een boekwinkel.Ga naar eind32 Timotheus woonde tot zijn huwelijk in 1677 bij zijn broer in huis. Ook Timotheus gaf voornamelijk werken in het Nederlands uit. Hij specialiseerde zich bovendien in Nederlandstalig erotisch proza, waarin de seksualiteit veelal wordt ontdaan van moraliteit en teruggebracht tot een natuurlijk fenomeen, hetgeen niet door iedereen werd gewaardeerd. De libertijnse werken die hij uitgaf en de vrijzinnige boeken die hij verkocht, brachten hem geregeld in conflict met de overheid. Inger Leemans ruimt in haar proefschrift dan ook veel ruimte in voor deze eroticaspecialist.Ga naar eind33 Tegen deze achtergrond begon Nicolaas ten Hoorn zijn carrière. Op 6 januari 1699 werd hij ingeschreven als poorter van de stad Amsterdam en op 29 november 1700 werd hij lid van het boekverkopersgilde.Ga naar eind34 In 1695 verscheen het eerste boek met zijn impressum. In de impressa gebruikte hij hetzelfde adres als zijn vader. Toch lijken vader en zoon geen boeken samen te hebben uitgegeven. Als verkopers van boeken traden zij echter wel samen op. In verschillende fondslijstjes die zij achter in hun boeken publiceerden, is vermeld dat de boeken te koop zijn bij Jan en Nicolaas ten Hoorn.Ga naar eind35 | |
[pagina 227]
| |
Nicolaas zette het uitgavebeleid van zijn vader in grote lijnen voort, zij het in bescheidener mate: zijn fonds telt ongeveer 130, voornamelijk Nederlandstalige titels.Ga naar eind36 Het beweegt zich tussen wetenschap en verstrooiing en bevat uiteenlopende onderwerpen als piraterij, vals spelen, venusziekten, geografie, de dappere daden van Karel v, vestingbouw en vestaalse maagden. Zijn populairwetenschappelijk fonds vormt een brug tussen de wereld van geleerden en die van de geïnteresseerde leek - net zoals dat geldt voor het werk van Fontenelle. En hoewel Ten Hoorn als uitgever niet zo stoutmoedig was als zijn oom Timotheus, mengde hij zich wel in enkele controverses. Zo publiceerde hij in 1706 het imaginaire reisverhaal Krinke Kesmes, geschreven door de Zwolse chirurgijn Hendrik Smeeks (1654-1721). De meningen die Smeeks in dit boek ten aanzien van de religie huldigde, werden als spinozistisch ervaren, zodat de geplaagde auteur de toegang tot het Heilig Avondmaal werd ontzegd. Ook Smeeks' stadgenoot, de populaire dominee Frederik van Leenhof (1647-1712) had het enkele jaren daarvoor moeten ontgelden. Zijn goedbedoelde handleiding voor een gelukkig leven, Den hemel op aarden (1703), kwam hem duur te staan. Hij werd eveneens van spinozisme beschuldigd en in tientallen twistschriften werd er heftig over zijn werk gediscussieerd. In de meeste ervan wordt Van Leenhof aangevallen. Nicolaas ten Hoorn publiceerde echter, in samenwerking met Andries van Damme, enkele geschriften waarin Van Leenhofs visie juist wordt verdedigd.Ga naar eind37 Nicolaas lijkt net als zijn vader te hebben gefunctioneerd in een netwerk van artsen, natuurwetenschappers, letterkundigen en filosofisch geïnteresseerden. Dit netwerk zal echter voor een groot deel ook hebben bestaan uit ontwikkelde en geletterde burgers met een sterke interesse in wetenschap en cultuur. Iemand als Ameldonk Block is daar een goed voorbeeld van. Rienk Vermij heeft erop gewezen dat dergelijke mensen misschien niet altijd intellectuele hoogvliegers waren, maar wel een zeer belangrijke en bemiddelende rol hebben gespeeld bij de verspreiding van ideeën, cultuur en wetenschap.Ga naar eind38 | |
BesluitDe laatste jaren is er veel belangstelling ontstaan voor de (radicale) verlichting. Met name het standaardwerk van Jonathan Israel, Radical Enlightenment, heeft hierbij grote invloed uitgeoefend. Israel benadrukt de belangrijke rol die de Nederlandse Republiek hierin speelde. Zaken als vrijheid van meningsuiting, democratie, gelijkwaardigheid van man en vrouw en de ondergraving van het kerkelijk gezag konden zich in het relatief vrije klimaat van de Republiek goed ontwikkelen. Israel wijst daarbij terecht op het belang van werken in de volkstaal. Een belangrijk aspect van de verlichting is ten slotte de democratisering van kennis. Door boeken en tijdschriften in de landstaal konden brede lagen van de bevolking kennisnemen van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en uitdagende denkbeelden. Dit geldt natuurlijk evengoed voor vertalingen in de volkstaal. Vele ontwikkelde burgers namen deel aan debatten over actuele wetenschappelijke en filosofische kwesties; niet zelden verwoordden zij in Nederlandstalige publicaties hun mening. Een belangrijk aspect blijft hierbij echter vaak grotendeels onderbelicht: de rol die boekdrukkers, uitgevers en boekverkopers bij de verspreiding van deze ideeën hebben gespeeld. In dit artikel heb ik getracht een boekverkoper voor te stellen die als voorbeeld kan gelden voor de bijdrage die boekverkopers aan de verspreiding van kennis hebben geleverd. Uit de studie van Rienk Vermij, The Calvinist Copernicans, wordt duidelijk dat er in de Republiek voor kosmologische vraagstukken onder ontwikkelde burgers grote belangstelling bestond.Ga naar eind39 Nicolaas ten Hoorn heeft met de publicatie van Fontenelles Reden-voeringe niet alleen gebruikgemaakt van deze interesse, maar haar ongetwijfeld ook sterk gestimuleerd. Door dergelijke publicaties heeft het heliocentrisme zich kunnen ontwikkelen van een gevaarlijke theorie tot een geaccepteerd wereldbeeld. De boekhandelaar vormt dan ook een sleutelfiguur binnen de (vroege) verlichting - ‘Ohne ihn ist Aufklärung nicht denkbar’.Ga naar eind40 |
|