De Boekenwereld. Jaargang 26
(2009-2010)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Piet Verkruijsse
| |
StijlkenmerkenHet probleem bij Romeyn de Hooghe - en waarschijnlijk bij veel meer kunstenaars - is dat, althans volgens de kunsthistorici, niet alles wat hij gemaakt heeft door hem gesigneerd is. Er wordt dan van uitgegaan dat zijn werk bepaalde stijlkenmerken vertoont die herkenbaar zijn als typisch Romeyn de Hooghe of - zoals de kunsthistorici tegenwoordig zullen zeggen - typisch behorend tot zijn werkplaats. Het is dan van ondergeschikt belang of de meester zelf uitvoerend kunstenaar is of één van zijn leerlingen of medewerkers. Als we ervan uitgaan dat de stijl goed herkenbaar is en dat expliciete signering geen voorwaarde voor toeschrijving is, dan zou de boekhistoricus in het geval van een illustrerende kunstenaar het oeuvre wellicht kunnen uitbreiden. Hij zou alle (geïllustreerde) boeken uit de periode waarin zo iemand werkzaam was uit de magazijnen van de bibliotheken te halen om te zien of er wellicht frontispices of prenten in aanmerking komen voor nader onderzoek. Zelfs de meest doorgewinterde bibliograaf zal voor een dergelijk karwei terugschrikken. Maar misschien zijn er enkele criteria om het corpus enigszins in te perken. Zo beschikken we over de stcn waarin bij de beschrijvingen is aangegeven of er een gegraveerde titelpagina is, of er illustraties op de titelpagina staan en of er illustraties buiten de collatie aanwezig zijn.Ga naar eind4 Voor de periode waarin Romeyn de Hooghe actief was, ongeveer de halve eeuw van 1660 tot 1710, levert dat bijna 11.000 treffers op.Ga naar eind5 Tel daarbij weer op eventuele buitenlandse productie bij kunstenaars die internationaal werkzaam waren, en weinigen zullen zich geroepen voelen aan dit project te beginnen. Veeleer zal de uitbreiding van het oeuvre het gevolg zijn van een tijdens ander onderzoek voortdurende alertheid op illustraties die mogelijk aan (de werkplaats van) De Hooghe toegeschreven kunnen wor- | |
[pagina 102]
| |
den. Op deze wijze is bijvoorbeeld de ordner van wijlen Bram Schuytvlot tot stand gekomen. Iedere keer dat er een boek door zijn handen ging, keek hij even naar de illustraties. Dat resulteerde niet alleen in een aantal mogelijke toeschrijvingen, maar in veel gevallen ook tot het ontdekken van daadwerkelijk door De Hooghe gesigneerde prenten. Frontispice van Pierre Corneille, Tite et Berenice. Amsterdam, A. Wolfgang, 1671 (ub Amsterdam ok 03-31:3)
| |
FondsreconstructiesZijn er echter ook gerichter onderzoeksmogelijkheden om het oeuvre van Romeyn de Hooghe uit te breiden? Wie de index op de short title-lijst in de bundel Romeyn de Hooghe: de verbeelding van de late Gouden Eeuw doorneemt op uitgevers met wie De Hooghe op enigerlei wijze heeft samengewerkt, zou op het idee kunnen komen de uitgevers met de meeste vermeldingen achter hun naam wat nauwkeuriger te bekijken. Wellicht bevinden zich in hun fondsen meer producties waarvoor zij de beroemde illustrator hebben ingeschakeld. Een eenvoudige fondsreconstructie is met behulp van de stcn snel gemaakt en een eerste schifting kan gemaakt worden via de illustraties die aan veel van de beschrijvingen toegevoegd zijn. Een heel simpele toevoeging is bijvoorbeeld het door De Hooghe gesigneerde frontispice van Corneilles Tite et Berenice, comedie heroique (1671) wanneer men de stcn uitkamt op uitgever Abraham Wolfgang. Een andere steekproef heb ik genomen met de uitgevers Ten Hoorn (Jan Claesz, Nicolaas en Timotheus). Zij stonden garant voor een samenwerking met De Hooghe over een lange reeks van jaren, met zo'n 35 vermeldingen achter hun naam. Bij het bekijken van de stcn-resultaten krijgt men af en toe wel een De Hooghe-Erlebnis, maar de frontispices bij de volgende titels vielen mij onmiddellijk op: Nederlands verquikking, of d'ontwaekte leeuw, waer Mercurius tyding brengt, van alle het gene in de Vereenigde Nederlanden is voorgevallen op de ses eerste maenden des jaers 1673 en het Tweede deel der ontwaekte leeuw, behelsende de geschiedenissen in en ontrent de Vereenigde Nederlanden in de ses laetste maenden des jaers 1673. Beide werken worden al lang toegeschreven aan Mattheus Smallegange en in mijn proefschrift over | |
[pagina 103]
| |
hem meen ik voldoende argumenten aangevoerd te hebben om dat auteurschap ook te bewijzen.Ga naar eind6 De opdracht van Nederlands verquikking is ondertekend met de initialen M.S. en gericht aan Johan Honigh en Margeriete Schaep, van wie hij de nodige ‘goetheden en gunsten’ ontvangen heeft en aan wie hij ook later nog werk zal opdragen. Smallegange is de auteur en dus is er een auteurs-uitgeversrelatie tussen Smallegange en Jan ten Hoorn. Frontispice van Nederlands verquikking. Amsterdam. Jan Claesz ten Hoorn, 1673 (ub Amsterdam: O62-625)
Zijn er nu ook, behalve de ‘kunsthistorische’, aanvullende argumenten te vinden om de eerste indruk die de ongesigneerde prenten maken te bevestigen? Valt er wellicht op basis van persoonlijke verhoudingen meer zekerheid te scheppen omtrent het kunstenaarschap van de etsen in de beide delen van Nederlands verquikking? Als de frontispices van De Hooghe zijn, dan zijn het - voor zover nu bekend is - de eerste prenten van De Hooghe voor Ten Hoorn. In dezelfde periode (1674) etst hij nog enkele titelpagina's voor gelijksoortige historische publicaties van De Wicquefort bij dezelfde uitgever. De jaren 1670-1674 zijn de topjaren van Romeyn de Hooghe, waarin hij werkte voor tal van uitgevers - we mogen aannemen dat uitgevers die een illustratie van hem wilden De Hooghe wel wisten te vinden. Toch valt ook niet uit te sluiten dat de connectie tussen uitgever en illustrator tot stand gebracht werd via een auteur, in dit geval Smallegange. | |
Persoonlijke relatiesDe vraag is dus of, en zo ja hoe goed, Smallegange en De Hooghe elkaar kenden. In ieder geval zijn ze beiden betrokken geweest bij het in 1672 door Jacob van Meurs uitgegeven driedelige werk Den arbeid van Mars, de eerste als vertaler, de tweede als etser van de frontispice en wellicht van de bijna tweehonderd prenten.Ga naar eind7 Omtrent diezelfde tijd (1672) verscheen een derde druk van Smalleganges Sinne-beeld op Willem iii, waarvan Muller opmerkte dat de prent ‘in de manier van of door R. de Hooghe’ is;Ga naar eind8 de tekst is onge- | |
[pagina 104]
| |
veer gelijk aan die van de eerste druk van 1665 door Smallegange. De relatie tussen De Hooghe en Smallegange kan nog enige verdieping krijgen, omdat beiden duidelijk tot de Oranjepartij horen. Of de Oranjepropaganda van De Hooghe gestimuleerd werd door het Hof, door eigen politieke overtuiging of door geldelijk gewin mag vooralsnog ter discussie staan,Ga naar eind9 die van Smallegange is zeker gestuurd door zijn politieke overtuiging. Of de opdracht van Den arbeid van Mars door hem aan Willem iii ook financieel voordeel opleverde, is onbekend; wel weten we uit een verhoor door de Amsterdamse justitie van graveur Crispijn de Pas dat Smallegange met zijn subversieve Sinne-beeld in 1665 persoonlijk naar Willem iii in Den Haag is afgereisd.Ga naar eind10 Frontispice van Tweede deel der ontwaekte leeuw. Amsterdam, Jan Claesz ten Hoorn, 1674 (ub Amsterdam: O62-625)
Al is het in eerste instantie aan de kunsthistorici om de frontispices van Nederlands verquikking en Tweede deel der ontwaekte leeuw tot het oeuvre of de werkplaats van Romeyn de Hooghe toe te laten, vanuit de boekwetenschap is er in ieder geval informatie te leveren die een dergelijke toeschrijving ondersteunt.Ga naar eind11 |
|