De Boekenwereld. Jaargang 24
(2007-2008)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
IPierre Kemps boeken. Niet de honderden en honderden banden die hij leende van en via de Stadsbibliotheek van Maastricht, maar de boeken die hij kocht en verzamelde en waar hij mee omging: verzamelwerken met sprookjes uit talloze culturen, bloemlezingen met poëzie uit vele taalgebieden, boeken over beeldende kunst, muziek, kinderspeelgoed, kindertekeningen, ballet, folklore, straatliederen, vuurwerk, parfumerie, enzovoort. In de kleine voorkamer van zijn huis aan de Turennestraat 21 in Maastricht, die hij als werkkamer had ingericht, stonden ze bij elkaar in grote donkere kasten, twee daarvan voorzien van deuren met ruitjes. Er is denk ik geen interviewer bij Kemp thuis geweest, die in zijn verslag van het gesprek met de dichter niet iets heeft gezegd over het kleurrijke uiterlijk van Kemps boekerij. De dichter had al vroeg de gewoonte aangenomen zijn boeken - indien aanwezig inclusief het stofomslag - te kaften met dun, enigszins doorschijnend vliegerpapier in allerlei kleuren. | |
[pagina 131]
| |
Bij een dichter die zich in zijn jonge jaren behalve in de poëzie ook in de kunst van het schilderen had bekwaamd en die zo kleurgevoelig was als Pierre Kemp - zijn hele oeuvre spreekt daarvan - was de conclusie meestal gauw getrokken. In het spel van die kleurige ruggetjes was de ‘schilder die niet meer schilderde’Ga naar eind1 zichtbaar. Ook kon het gebeuren dat een bezoeker of bezoekster dacht dat die kaften de titels van ondeugende boeken moesten verbergen.Ga naar eind2 Maar hoewel de dichter zeer zeker ook genoegen zocht in de kleurigheid van de boeken die zijn vast gezelschap vormden, en hoewel discretie bij hem in hoog aanzien stond, was bij de redenen om zijn boeken in kleurige ‘kleedjes’Ga naar eind3 te steken toch ook een vrij nuchtere. H.U. Jessurun d'Oliveira tekende het in 1959 op uit de mond van de dichter: Ja, mijn boeken zijn erg kleurrijk. Mijn broer noemt het paaseieren. Ik vind zelf dat ze lijken op vitraux, kerkramen [gebrandschilderde ramen dus]. Er gaat wel eens wat weg, en dan kan ik er ook meer voor terugkrijgen, want ook de stofomslagen zijn nog als nieuw. Ik heb gemerkt dat geel het licht erg goed tegenhoudt, maar paars bijvoorbeeld laat weer veel door: dan vergelen de omslagen. Jan van Nijlen schijnt het ook zo te hebben. Ik doe het vooral uit een esthetisch gevoel, maar het is ook het behoud van het complete boek, met stofomslag en al. Mijn exemplaar van Vijf Families en één Poederblauw zit in een geel omslag, ziet u wel. Ik ben een liefhebber van vitraux, van kleuren die ingebrand worden.Ga naar eind4 | |
[pagina 132]
| |
Tweedehands boeken kocht Pierre Kemp dikwijls via zijn broer, de dichter, romanschrijver en journalist Mathias Kemp, eigenaar van het Limburgs Antiquariaat, gelegen op een steenworp afstand van de Turennestraat, aan de Parallelweg 50 in Maastricht. Via hem deed hij soms ook boeken van de hand en inderdaad ging er dus ‘wel eens wat weg’ en dan hielp het als de boeken met inbegrip van het stofomslag in goede staat verkeerden. | |
IIOver Kemps opmerking dat zijn met kleurig vliegerpapier gekafte boeken hem aan gebrandschilderde ramen deden denken, kom ik nog te spreken. Nu eerst iets over de dichter Jan van Nijlen, die zijn boeken volgens Kemp op een soortgelijke wijze verzorgde. Hij zou deze kennis ontleend kunnen hebben aan de Vlaamse criticus C. Bittremieux (1920-2003), met wie hij sinds 1954 in briefwisseling stond. Bittremieux was bevriend met Van Nijlen.Ga naar eind5 Maar in de bewaard gebleven brieven van Bittremieux aan Pierre Kemp heb ik geen verwijzing naar Van Nijlens kaftgewoonte aangetroffen. Aannemelijker is daarom, dat Kemp zijn informatie ontleend heeft aan een boekje van Pierre H. Dubois uit 1959, eenvoudigweg geheten Jan van Nijlen, waarin te lezen valt, dat deze dichter zijn boeken bewaarde, ‘keurig ingekaft in rood, geel of groen papier en van een etiket voorzien [...], zoals ik het alleen nog eens heb gezien bij een andere dichter op precies dezelfde manier, namelijk bij Pierre Kemp’.Ga naar eind6 Kemp plakte overigens geen etiketten - met als zeldzame uitzondering in de vroegste jaren van zijn boekaanschaf soms een papieren ‘schildje’ op de rug. Ook is het de vraag of Van Nijlen net als Pierre Kemp vliegerpapier gebruikte. | |
IIIIn 1957 werd aan Bittremieux de Dr. Wijnaendts Francken-prijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde toegekend voor zijn een jaar eerder verschenen monografie De dichter Jan van Nijlen. Een commentaar. Bij het vernemen van dit bericht had Kemp Bittremieux een felicitatie gestuurd, die op 15 juli door de bekroonde beantwoord werd met een briefje, vergezeld van een exemplaar van het bekroonde werk. Tot dan toe had hij niet goed gedurfd de dichter een exemplaar van zijn boek toe te sturen, schreef Bittremieux, omdat hij vreesde ‘dat dichters dat schrijven over poëzie niet helemaal au sérieux kunnen nemen’. ‘Maar vooruit dan maar,’ zo voegde hij eraan toe, ‘misschien hebt U er tòch een van Uw mooie kaftjes voor over.’Ga naar eind7 Het blijkt dus, dat Bittremieux toen al bekend was met het feit dat Pierre Kemp zijn boeken kaftte en hoe hij dat deed. Kemp reageerde op verrassende wijze: niet alleen had hij een oranje kaftje over voor het boek dat hem was toegezonden, zoals ik in zijn bewaard gebleven boekenbezit kon vaststellen,Ga naar eind8 maar hij stuurde ook een aantal van die kaftjes in voorgefabriceerde staat toe aan zijn correspondent, samen met een gedicht.Ga naar eind9 Dat valt op te maken uit de brief die Bittremieux op 24 juli 1257 terugschreef. Hij had kennelijk kunnen kiezen uit ‘lumineus geel, oranje en roze’, maar de keuze, die ten slotte vooral tussen geel en oranje ging, vond hij niet gemakkelijk. Mijn vrouw viel direkt op het oranje, ik liet het ‘à regret’ vallen voor het gele, dat een bizonder mooie uitwerking heeft op het blauw van mijn naam - nu groen - en op het beukenbruin van de titel - nu bruin. Het geheel doet mij meer dan het oranje denken aan de poëzie van Jan van Nijlen, aan de natuur daarin, rijpend koren, de | |
[pagina 133]
| |
‘weemoed van het geel seizoen’, het ‘gele licht van Rome’ enzovoorts. Maar ik vond het na een dag zo jammer voor het oranje, dat ik dan maar een laatste exemplaar, dat nog in de luiers lag, daaruit gewikkeld heb, in oranje aangekleed en naast het andere op de plank gezet. Bittremieux heeft zich onbesuisd voorgenomen, zo schrijft hij ook nog, Kemps procédé na te volgen. ‘Er rust toch geen patent op?’, vraagt hij nog.Ga naar eind10 Totnogtoe heeft hij zich meestal tevreden gesteld met ‘neutraal’ kristalpapier,Ga naar eind11 meestal ter bescherming van de weerloze Franse boeken, volgens het systeem waarvan ik onlangs las dat het voor het eerst op grote schaal is toegepast door Adrienne Monnier,Ga naar eind12 in haar leenbibliotheek in de rue Jacob. Maar van Uw systeem heeft het alleen de doorschijnendheid en een zekere glans, die echter in grote hoeveelheden mat wordt! Uw bibliotheek moet zo iets zijn als de kelder van de pastoor uit den bloeienden wijngaard.Ga naar eind13 Op 24 november 1958 reageert Bittremieux dankbaar op de toezending door de Maastrichtse dichter van diens nieuwe gedichtenbundel Vijf families en één poederblauw. Hij heeft nu wel ongeveer alle grote papierwinkels in Brussel afgelopen, zo schrijft hij, om dat ‘gekleurddoorzichtige papier te vinden waarmee U mij destijds hebt verrast’, maar men blijkt dit niet te kennen, ofschoon, zo voegt hij eraan toe, duidelijk om Pierre Kemp te plezieren: | |
[pagina 134]
| |
kleuren-in-alles hier tegenwoordig erg in de mode zijn. Jonge meisjes lopen hier de laatste tijd in knalrode ‘collants’ [nauwsluitende jurkjes] rond, het is bijzonder theatraal. De grappige toespeling op ‘papier collant’, plakpapier, waar het over de strakke ‘kleedjes’ van de meisjes gaat, zal Kemp zeker hebben gewaardeerd. De suggestie is immers, dat de Brusselse meisjes gekleed gaan in aan hun lichaam plakkend vliegerpapier. Om zijn jonge correspondentievriend behulpzaam te zijn, stuurt hij hem op 4 december 1958 een wat hij noemt ‘geel jacquet’ voor de bundel Vijf families en één poederblauw.Ga naar eind14 Tot zover Kemp, Bittremieux en de kleurige ‘kleedjes’. | |
IVNu is het tijd om iets te zeggen over het stofomslag, dat, zoals uit het gesprek met Jessurun d'Oliveira naar voren kwam, voor Pierre Kemp tot de te beschermen onderdelen van boeken behoorde. In het Nieuwsblad voor den Boekhandel van 6 maart 1947 had een zekere G.W.O., achter welke initialen de typograaf en latere hoogleraar in de wetenschap van het boek en de drukkunst dr. Gerrit Willem Ovink (1912-1984) schuilgaat, een artikel gepubliceerd met als titel ‘Over het stofomslag’.Ga naar eind15 Het stofomslag is, aldus Ovink, een belangrijke factor in de boekverkoop geworden: | |
[pagina 135]
| |
[...] ook de kooper [...] waardeert het omslag als informatiebron omtrent den inhoud van het boek, als aesthetisch object en misschien ook nog in zijn eigenlijke functie als bescherming van den band. Aangaande al deze aspecten of functies komt Ovink met voorstellen en suggesties. Dikwijls, zo memoreert hij, wordt het stofomslag direct bij aanschaf weggegooid. Een van de oorzaken daarvan is, dat de ‘aanwezige mogelijkheden van het stofomslag door de uitgevers niet steeds voldoende worden nagegaan en uitgebuit’. Op 31 maart 1947 stuurt Pierre Kemp Ovink via de redactie van het Nieuwsblad (dat hij bij zijn broer Mathias gelezen zal hebben) een brief, waarin hij nog een ‘mogelijkheid met het stofomslag’ beschrijft, die in het artikel niet genoemd werd en waarvan hij daarom vermoedt dat het iets is wat alleen door hem op zijn ‘kleine bibliotheek’ van ongeveer duizend delen wordt toegepast. Hij is al vroeg tot het inzicht gekomen, dat hij met het oog op de eventuele verkoop van boeken, om andere te kunnen aanschaffen, er goed aan deed de stofomslagen om de boeken te laten. Dit deed ik in het begin, maar op deze wijze kreeg ik vrij eentonige kasten met meestal witte of maar zwak getinte ruggen van boeken. Bovendien leed dit wit ook door den invloed van zon- en daglicht en werd de omslag ook door veel in handen te nemen iets minder frisch. Zoo kwam ik er uiteindelijk toe ook het omslag te gaan beschermen, eerst met geel papier, en later met oranje, rood, purper, violet, blauw en groen. | |
[pagina 136]
| |
In Uw artikel hebt U overigens [...] ook de decoratieve mogelijkheden wel opgesomd en misschien is U hetgeen ik hier te berde breng niet eens onbekend. Waar ik echter hiervan niet zeker was meende ik U voor het voorgaande Uw belangstelling te mogen vragen. O vink antwoordde binnen een week met een charmant, klein briefje. Het punt van de ‘particuliere’ stofomslagen heb ik inderdaad over het hoofd gezien. Het systeem dat U toepast en met Uw kleine dummy's zoo duidelijk demonstreerde, heeft inderdaad groote voordeelen voor iemand die zijn boeken regelmatig hanteert en ze ongerept wil bewaren. Het zal U echter waarschijnlijk wel wat tijd kosten om zoo vele boeken opnieuw te kaften! Ook kost het zeker groote vindingrijkheid om aan de ruggen voldoende individualiteit te geven, want dat lijkt mij - ondanks de gevarieerde kleuren - toch wel noodzakelijk. | |
[pagina 137]
| |
Misschien mag ik Uw suggestie nog eens in een artikeltje voor boekenminnaars te pas brengen. In ieder geval dank ik U voor Uw brief en de moeite die U zich gegeven hebt om Uw bedoelingen te verduidelijken.Ga naar eind17 Of Ovink er nog eens op is teruggekomen in een publicatie, heb ik niet kunnen vaststellen. Wel moet Kemp nog hebben teruggeschreven, en wel op 19 april 1947: Het opnieuw kaften van zoovele boeken kost niet zooveel tijd, aangezien dit over eenige jaren of maanden verdeeld wordt. Het niet verkrijgbaar zijn van het papier is momenteel erger; bij verschoten ruggen moet ik dan ook het papier zooveel opschuiven, dat op den rug weer de frissche kleur te voorschijn komt. Het kost zeker groote vindingrijkheid om aan de ruggen voldoende individualiteit te geven, maar alle stofomslagen zijn niet even wit en helaas niet even interessant. Voor mijn systeem komt het dus aan op de mooi-ontworpen ruggen in veel gevarieerde tinten en ik hoop maar, dat Uw artikel de verwachte weerklank mag hebben gevonden.Ga naar eind18 Over de rug van het stofomslag had Ovink in zijn publicatie gezegd, dat het beter zou zijn die niet ‘een schaarsch bedrukt witvlak te laten’, maar voor een zodanige tint en opdruk te zorgen dat het in de kast tussen behoorlijke linnen ruggen niet misstaat: ‘Waarom de beide platten en de rug niet als een geheel beschouwd, zooals Steinlen reeds deed?’ | |
[pagina 138]
| |
VWe hebben gezien, in het interview dat H.U. Jessurun d'Oliveira met hem had, dat de door Kemp in kleurig vliegerpapier gekafte boeken door hem geassocieerd werden met vitraux, met gebrandschilderde ramen. Ingebrande kleuren, doorzichtig, en in die zin ook ‘toegankelijk’, zou ik willen zeggen. Kleuren waar men niet op stuit, maar waarin men kan doordringen, waar men doorheen kan, waar men als het ware in kan opgaan. In die zin vertegenwoordigen de transparant gekafte boeken ook nog iets anders dan een mogelijkheid tot lezen. Ze zijn er ook om gezien te worden, en om te suggereren, te verleiden. Kemp, die ook als dichter behept was met een drang tot administreren, heeft op heel veel van zijn vliegerpapierkaften de datum genoteerd waarop hij het desbetreffende boek ermee heeft aangekleed. Toen ik onlangs eens een globaal en provisorisch overzichtje van dergelijke data had gemaakt, viel het mij op, dat de dichter met name in de maanden mei en juni 1953 zich tot het herkaften van oudere boeken heeft gezet. Koppelen we dit aan andere gegevens waarover we beschikken met betrekking tot Kemps leven in 1953, dan zien we - het is een gegeven dat mij ontroert - dat de visueel altijd zo hongerige dichter in zijn zevenenzestigste levensjaar te kampen heeft gehad met een ontsteking aan het regenboogvlies van zijn goede oog, het linkeroog. (Het rechteroog was altijd al bijzonder problematisch geweest, in Kemps eigen woorden ‘onbruikbaar’.)Ga naar eind19 Begin juni 1953 schreef hij, in een ongewoon groot handschrift, aan een van zijn inspiratricen, Mya Brennenraedts, dat hij ruim drie maanden lang niet heeft kunnen lezen en schrijven; het was ‘ontzettend en vertwijfelend’, zeker voor iemand voor wie de boeken, naar hij eens schreef, de enige vrienden zijn.Ga naar eind20 Pas in augustus ging het lezen weer redelijk. In de tussentijd had Kemp zich met zijn onleesbare boeken trachten te verstaan door zeker een vijftigtal van hen opnieuw in een kleurig kleedje te steken. Dat de boeken voor Kemp vrouwelijk waren en het lezen zeer dicht in de buurt kwam van erotische verkenningen, wordt gesuggereerd door zijn gedicht ‘Lecture à vue’ uit 1961: | |
[pagina 139]
| |
Toen hij zo bladerde in een ongeklede vrouw,
die hem van pagina naar pagina verwees,
vroeg zij glimlachend: Wel! en lees
je graag in mij?
[het antwoord luidt, gedeeltelijk:] Nu zou dit nog kunnen duiden op de ‘lectuur’ van een erotisch plaatwerk, maar in het gedicht ‘Bibliotheekleven’ van een jaar later is het toegesproken boek zelf duidelijk vrouwelijk, en een prinses nog wel, ook zonder dat er gezinspeeld wordt op pagina's met afbeeldingen van vrouwen. Het begint zo: Zo nu en dan leg ik die prinses op haar rug.
Ze kijkt me daar dankbaar voor aan
en zegt: doe mij nu niet meer te vlug
weer blijven staan.Ga naar eind22
Het boek ligt liever opengeslagen op het bureau van de dichter dan dat het rechtop in zijn boekenkast staat. Overigens is het voordeel dáárvan nu juist, van het in de kast staan, dat de rug van het boek gaat spreken, en de rug kan niet liegen. Dat althans heeft Kemp vastgelegd in enkele regels van het gedicht ‘Naar tedere biechten’ in Forensen voor Cythère en andere gedichten (1949). De vrouwen | |
[pagina 140]
| |
[...] liegen met hun mond tot in hun oren!
Dat schimmenvolk is hól! Ik zoek de rug!
Hier met de rug! Alleen de rug is waar!!
Néén, níet die tongen en dat geurend haar,
dat óveral-haar! Neen-niet en nooít die ogen!
Weg met het fluisterend bedriegen van die stem!!
Hier met die rug!!! Alleen die rug blijft waar, door hem
werd ik nog nooit bedrogen!!!Ga naar eind23
In zijn briefwisseling met Adriaan De Roover legde Kemp dit uit: ‘de rug is volgens mij altijd machtiger dan de mond en de ogen geweest en beschikt over zoveel en zulke onweerstaanbare [d.i. oncontroleerbare] spieren, dat acties van mond en ogen inderdaad belachelijk er tegen over staan’.Ga naar eind24 Ogen en mond kunnen huichelen, de rug niet. Net zo min als de meestal slechts karig bedrukte rug van een boek, kan de rug van de vrouw bijzondere charmes ‘onderstrepen of hoe ook accentueren’. Ruggen zijn weinig individueel. | |
VIWanneer we van de materiële aspecten van het boek, inclusief Kemps gewoonte om boeken te omhullen met doorzichtige kleurige kleedjes, geleidelijk overstappen op een mogelijke psychologische dimensie daarvan, dan zien we de dichter naar voren komen die zich in zijn jonge jaren behalve tot schilder ook tot modeontwerper had willen ontwikkelen (daar zijn | |
[pagina 141]
| |
concrete blijken van)Ga naar eind25 en die bijvoorbeeld in zijn briefwisseling met de journaliste Mya Brennenraedts bij herhaling blijk gaf van een gretige belangstelling voor de mode van de vrouw.Ga naar eind26 De bijna vierendertig jaar jongere Mya Brennenraedts informeerde hem niet alleen, per brief en via haar krantenrubriek, over de modeshows die ze had bijgewoond, maar ook over de nieuwe aanwinsten voor haar garderobe. In haar brieven ging deze Kemp bijzonder stimulerende informatie soms vergezeld van tekeningetjes of kleine staaltjes stof. Voor het laatst in juni 1951: een lapje donkerroze textiel en een strookje kant. Het gaf Kemp aanleiding tot deze trieste bespiegeling: Maar nu geloof ik, wordt het weer tijd voor mij om troost te zoeken in de muziek. Want zoek ik bespiegeling in het perzikrode lapje en het kanten strookje, dan til of licht ik het telkens weer op, om er een figuurtje onder te vinden en dan kom ik weer terug naar het punt van uitgang van mijn brief, naar de kwestie van begeerte, spanning en potentie. En het moet voortaan toch de Muziek zijn! Het moet, omdat het niet meer anders kan, maar o, kon het toch nog eens anders, zoals vroeger!!! Kemp ervaart in deze periode van zijn leven een pijnlijke spanning tussen de erotische aantrekkingskracht van de vrouw en zijn vermogen hier lichamelijk nog adequaat op te reageren. Dit te beseffen en meer en meer, is niet opwekkend en hier helpen geen bedevaarten naar het H. Land of naar San Yago de Compostella meer. Hij zal de toevlucht tot de wijsheid moeten nemen, maar heel wijs glimlachen om een paar mooie benen is nooit de bedoeling van de Schepper geweest en is een hulde, die niet volwaardig genoeg is. | |
[pagina 142]
| |
Dit is misschien mijn grootste verdriet en daarom zoek ik al meer mijn troost in de muziek. Zij kan de ontstane leegten misschien vullen, want zij werkt niet met gestalten en toch is zij schoon. De mooie kleuren, ook die van de lapjes, vragen aangebracht te worden op een benijdenswaardig of een begeerd relief en dan speelt de potentie op het eind toch weer een rol. Gij, als jeugdige schone, weet nog niet, hoe tragisch dit alles is.Ga naar eind27 Mediterende beschouwing van een vel helderrood, roze of oranje papier, en de ermee verbonden illusie te verzinken in de diepte van die kleur, zoals de zo zintuiglijk en zinnelijk bewerktuigde Kemp het beschreef in een poëticaal opstel uit 1955, blijft als het er op aan komt, in laatste instantie, onbevredigend.Ga naar eind28 De mogelijkheid in gekleurd papier te verzinken, geldt vooral voor stukjes vliegerpapier. Van vliegerpapier is de kleur als bij gebrandschilderde ramen transparant en ‘diep’. Maar ook stukjes gekleurd textiel, ondoorzichtig wellicht, maar als compensatie daarvoor duidelijk gerelateerd aan een afwezig vrouwelijk lichaam, dat er onder schuil zou kúnnen gaan, ook dergelijke fetisjen maken de bedoelde meditatie mogelijk. Uiteindelijk echter rest de dichter niets dan kleur, absolute kleur, als object van zijn verlangen. De vrouw erachter attendeert hem alleen op haar definitieve onbereikbaarheid.Ga naar eind29 Zo zijn er intussen enkele associatiemogelijkheden opgedoemd, waardoor de als vrouwelijk opgevatte, in transparante, gekleurde kaftjes geklede boeken in Kemps kast verbonden raakten met de erotische dispositie van de dichter. Van zo'n meer of minder bewuste associatie is zeker sprake geweest in de jaren dat hij zich in seksueel opzicht oud begon te voelen, zo vanaf zijn vijfenzestigste, en zeker ook in en na 1953, toen hij als gevolg van een hardnekkige ontsteking aan het regenboogvlies visusproblemen kreeg en ook het lezend binnengaan in de boeken lastig of zelfs onmogelijk werd.Ga naar eind30 Toen restte hem niets dan de muziek, waarover hij twee jaar eerder aan Mya Brennenraedts had geschreven: ‘Zij kan de ontstane leegten misschien vullen, want zij werkt niet met gestalten en toch is zij schoon.’ In 1953 restten hem maandenlang niets dan de troost van die muziek - via radiodistributie en grammofoon - en het uit- en aankleden van geliefde boeken. | |
Bij de afbeeldingenBlijkens een memorandum, op 12 februari 1964 opgesteld door A. Kemp, oudste zoon van Pierre Kemp, werkzaam als assistent aan de Stadsarchief en -bibliotheek van Maastricht, omvatte de bibliotheek van de dichter op dat moment, ongeveer drieënhalf jaar voor zijn dood, 640 delen. A. Kemp maakte zijn notities ten behoeve van de in 1960 opgerichte Pierre Kemp Stichting, die de boekerij van de dichter te zijner tijd zou willen kopen om ze onder te brengen in een Pierre Kemp Museum annex Regionaal Letterkundig Centrum in Maastricht. Een zeer groot deel van de boeken is gekaft in gekleurd, doorzichtig papier; een klein aantal is gebonden in halflederen banden. Volgens A. Kemp zijn deze banden vervaardigd door Jef Schmitz, naar ontwerpen van Pierre Kemp. Schmitz was de compagnon van Pierres broer Mathias; in 1928 hadden beiden in Maastricht de N.V. Schmitz & Kemp opgericht, die onder de handelsnaam ‘Veldeke’ een boekhandel, uitgeverij, boekbinderij en persbureau omvatte. | |
[pagina 143]
| |
Tot de categorie gebonden boeken behoren onder andere de in de jaren 1928-1931 verschenen dure (prijs destijds f 50 à f 60, oningebonden) boeken over het Russische theater en het Amerikaanse theater en over de bioscoop van Joseph Gregor; een klein aantal boeken over imagerie populaire; André Levinson, La danse d'aujourd'hui (1929) en onder redactie van Georg Steinhausen uitgegeven, Die deutschen Stände in Einzeldarstellungen (tweede druk, 1924, negen banden). Erg veel heeft Pierre Kemp niet op die wijze laten binden; wellicht omdat het nogal prijzig was, maar waarschijnlijk ook omdat de meeste boeken waar zijn verlangen naar uitging in gebonden vorm verkrijgbaar waren. Het duurste boek dat Kemp volgens het memorandum van zijn zoon heeft aangeschaft, is C. Perry Hargrave, A history of playing cards and a bibliography of cards and gaming, compiled and illustrated from the old cards and books in the collection of the United States Playing Card Company in Cincinnati (1930), dat de dichter in 1931 de respectabele som van f63,- kostte. Sinds 1994 bevindt de boekencollectie van Pierre Kemp zich in de universiteitsbibliotheek van de Universiteit Maastricht. Het bijzondere kaftpapier en de fraaie banden geven de boeken van Pierre Kemp een museale waarde. Dit heeft de ub doen besluiten de banden niet op de gebruikelijke wijze te etiketteren, maar de etiketten op een strook polycarbonaat te plakken (transparant hard plastic), deze stroken om de band heen te vouwen en ze aan de binnenkant van voor- en achterplat met boekvriendelijk plakband vast te hechten. Op deze manier blijft de band ongeschonden en is de signatuur toch aan de buitenkant leesbaar. De boeken worden niet uitgeleend. Bij de overdracht van Kemps boeken aan de Universiteit Maastricht verscheen van Wiel Kusters en Harry Prick, ‘Bladeren en lezen in groot verstaan’. Pierre Kemp in de wereld van het boek, met een inleiding van Guy Jägers en Marianne de Ruwe, en een catalogus van Kemps bibliotheek, samengesteld door Guy Jägers, Jacqueline Klinkeberg en Herman van der Pool (1995).
Foto's: Frits Widdershoven, Maastricht |
|