Hoe zit het nu bijvoorbeeld met het fenomeen ‘titeluitgave’ of ‘herdruk’? Monfils hanteert deze cruciale termen, evenals eerste druk, heruitgave, overdruk en bindoplage, zonder ze overigens scherp te definiëren. Opmerkelijk is in elk geval dat er tijdens het leven van Bilderdijk geen enkele titeluitgave is verschenen. Pas in 1832 brengt J. Radink een titeluitgave - de titelpagina met de naam van uitgever De Vos (gesigneerd *2) is vervangen door een nieuwe met zijn eigen naam - van het in 1828 verschenen Grondregelen der perspectief... (A 1828.275.2) op de markt. In de collatieformule wordt deze fysieke verandering aangegeven door (*2 ± *2). Blijkbaar is er pas na Bilderdijks dood een levendige handel in fondsrestanten op gang gekomen.
Maar de ene titeluitgave blijkt de andere niet. Het eerste deel van de Mengelpoëzy (A 1799.117.3) verschenen bij C.v.d. Post jr. te Utrecht wordt als titeluitgave van de in 1822 door Immerzeel uitgegeven editie gepresenteerd. Uit de collatieformule blijkt echter niet dat de gegraveerde titelpagina met Van der Posts naam erop (χ1) een vervanging is van de oorspronkelijke titelpagina. Je zou in de collatieformule van de uitgave van Van der Post (χ1 ± χ1) verwachten, maar die collatieformule is volledig identiek aan die van de Immerzeeleditie. Hebben we nu wel of niet met een titeluitgave te maken?
Terminologische discussie is ook te voeren over het gebruik van de term ‘herdruk’. De in 1995 verschenen editie van Van den Berg en Kloek van De kunst der poëzy (A 1873.394.2) karakteriseert Monfils als herdruk. En dat geeft een nieuwe, maar onwenselijke inhoud aan dat begrip. De editie bevat weliswaar de herdrukte tekst van De kunst der poëzy die voor het eerst afzonderlijk in 1873 verscheen, maar wordt door het editeursduo zelf in zijn inleiding terecht als heruitgave aangeduid. Monfils benoemt ook de als tweede druk gepresenteerde editie van De kunst der poëzy (april 1995, paperback) als herdruk, terwijl deze zonder twijfel van hetzelfde zetsel is gemaakt als de eerste druk (april 1995, gebonden). Het enige verschil is de bindwijze, wat de titelpagina's ook beweren. Hier zou ik zelf het neutrale ‘uitgave’ gebruiken. De term ‘herdruk’ moet mijns inziens gereserveerd blijven voor een naderhand verschenen identieke druk van nieuw zetsel, kortom: een nieuwe druk.
Hoe zit het vervolgens met varianten? Wie hiernaar op zoek gaat, kan onder meer terecht bij Van het letterschrift (A 1820.231.1) waarvan de verschillende varianten in het zetsel (in diverse combinaties) een aardige puzzel opleveren voor de toekomstige editeur van deze tekst. Dat Bilderdijks Bloemtjens een ingewikkelde publicatiegeschiedenis kent, is al in 1983 door Breekveldt beschreven, Monfils heeft op knappe wijze die van Mijn verlustiging gereconstrueerd (zie hierover ook zijn bijdrage in het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 2006).
In het gehanteerde beschrijvingsmodel wordt een onderscheid gemaakt tussen edities die vóór 1850 en vanaf 1850 zijn verschenen. Die van na 1850 zijn minder uitvoerig beschreven. Er treden veranderingen op in de wijze van katernsignering (van letters naar cijfers) en in de manier van formaataanduiding (van vouwformaat naar centimeterformaat). Dat botst waar Monfils bij edities van voor 1850 in de opbouwformule nog met de katernaanduidingen A-Z blijft werken, terwijl de nieuwe Arabische nummering met 1, 1* en 2, 2* al zichtbaar is. Dichtstukjens aan zee (A 1806.138.2, ex. ub Leiden Port 2: 11i), in 1834 bij Immerzeel verschenen, wordt nu beschreven als [A]14, terwijl de notatie [o]2 18 24 meer recht zou doen aan de werkelijkheid.