| |
| |
| |
Verschenen boeken
Ernst Bruinsma, Kwaliteit als credo. Een geschiedenis van Uitgeverij Manteau (1938-1953). Meulenhoff/Manteau, Amsterdam/Antwerpen 2005, 438 p. [16] p. pl., ISBN 90 599 0027 8, €24, 95
Of mevrouw Angèle barones Manteau zich ten volle heeft gerealiseerd wat zij in Vlaanderen los zou maken toen zij in 1998 besloot om het ‘Nederlandse’ deel van haar archief in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag onder te brengen is onduidelijk, maar over de gevolgen kan men alleen maar tevreden zijn. Er kwam geld vrij om het omvangrijke Manteau-archief in het Letterhuis te Antwerpen te inventariseren - een klus die vooral door Jan Stuyck in een verbluffend tempo is geklaard - en dankzij het Max-Wildiersfonds kwamen er mogelijkheden om de geschiedenis van deze boeiende uitgeverij te schrijven. Dat resulteerde in eerste instantie in een reconstructie van de complete fondslijst in 2000 (Literaire kwaliteit was de enige norm. Fondslijst Uitgeverij A. Manteau - Les Éditions Lumière, 1938-1955) en is nu gevolgd door de studie van Ernst Bruinsma Kwaliteit als credo. Een geschiedenis van Uitgeverij Manteau [1938-1953). En daarmee is de koek nog niet op: aan de universiteit van Antwerpen houdt Kevin Absillis zich bezig met een onderzoek naar de periode 1955-1970, zodat binnenkort de geschiedschrijving van deze belangrijke Vlaamse uitgeverij tot aan het vertrek van de oprichtster voltooid zal zijn.
Bruinsma was tot op heden vooral bekend als Louis Paul Boon-specialist en dat is aan zijn boek te merken. Boon debuteerde in 1943 als eerste winnaar van de door uitgeverij Manteau ingestelde Leo J. Kryns-prijs met zijn roman De voorstad groeit. Daarna zouden er nog drie boeken van zijn hand bij dezelfde uitgeverij verschijnen. Dat uitgeefster en auteur niet bepaald op dezelfde lijn zaten, was al gebleken bij de uitgave van Mijn kleine oorlog in 1946, de definitieve breuk volgde toen Manteau het manuscript van De Kapellekensbaan weigerde. Een - zoals achteraf gebleken is - faliekante misser, maar dat is een lot dat iedere uitgever wel eens treft.
Wat Bruinsma in feite heeft gedaan is de geschiedenis van de uitgeverij ophangen aan de geschiedenis van Boons eerste publicaties. Deze werkwijze heeft iets gevaarlijks: de Boon-kenner denkt: wat moet ik met al die gegevens over hoe Manteau haar uitgeverij heeft gestart, hoe zij er in slaagde om met name tijdens de Tweede Wereldoorlog er een bloeiend bedrijf van te maken en hoe het daarna weer minder ging. De primair in uitgeverijgeschiedenissen geïnteresseerde lezer zal zeggen: bespaar mij al dat geBoon en geef ons de geschiedenis sec. Mogelijk is dat een van de redenen waarom in de ondertitel zo bescheiden sprake is van ‘Een geschiedenis’ en niet van ‘De geschiedenis’.
Het knappe van het boek is echter dat geen van de twee categorieën lezers echt iets te klagen heeft. Juist door de koppeling wordt het beeld van het eerste tijdperk van uitgeverij Manteau veel boeiender dan wanneer Bruinsma zich zou hebben beperkt tot de uit archivalia en andere bronnen te peuren feitelijkheden. Ogenschijnlijk gaat het wat ver om ook de literaire kritiek op Boons werk in het boek te verwerken, maar ook dit valt bij de behandeling van de weigering van De Kapellekensbaan op zijn plaats.
Het boek opent met een principiële behandeling van diverse soorten van uitgeverijgeschiedenissen. De stellingname van Bruinsma hierin en de wijze waarop hij deze vervolgens in zijn studie uitwerkt maken dat het belang van het boek verder gaat dan alleen Manteau en Boon.(kt)
| |
Willemijn Ruberg, Conventionele correspondenties. Briefcultuur van de Nederlandse elite 1770-1850. Uitgeverij Vantilt, Nijmegen 2005, 297 p., geïll., ISBN 90 77503 42 0, €22, 50
Met dit boek heeft Willemijn Ruberg een interessant onderwerp in kaart gebracht. Iedereen die
| |
| |
historisch onderzoek doet, krijgt vroeg of laat te maken met briefwisselingen die moeten worden doorgespit. Dan gaan dingen opvallen als: de zwarte randen om briefpapier als iemand overleden is, het haast onleesbare ‘kruislings’ schrijven op briefpapier teneinde het zo efficiënt mogelijk te benutten, en de plichtplegingen in formuleringen, waarvan men in de hedendaagse Franse correspondentieregels nog een verre echo beluistert. Omdat we sinds het proefschrift van Han Brouwer, Lezen en schrijven in de provincie (Leiden 1995) niet meer heen kunnen om de schrijfpraktijk als onderdeel van de boekgeschiedenis, is Conventionele correspondenties - in weerwil van de enigszins saaie titel - interessant en belangrijk genoeg om hier te signaleren. ‘De geschiedenis van het boek vormt een bescheiden onderdeel van de veel omvangrijkere geschiedenis van de schriftelijke communicatie’, schreef Brouwer in zijn epiloog. Ruberg plaatst haar boek weliswaar meer in de lijn van het onderzoek naar egodocumenten en autobiografieën, maar slaat enkele boekhistorische zijpaden niet over.
Wat voor regels en rituelen waren bij briefschrijven gebruikelijk, en leerde men die gebruiken op school of van familie? Was brievenschrijven voor meisjes een vorm van socialisatie? Ruberg heeft enkele briefwisselingen bestudeerd die bewaard zijn gebleven in familiearchieven. Het zijn dus brieven van familieleden aan elkaar. De correspondenties komen uit de families Hubrecht (Leiden), Van Lanschot ('s-Hertogenbosch), De Constant Rebecque (Den Haag), Hora Siccama (Den Haag) en Van Schinne (Den Haag). Het waren gegoede families, waaronder vele juristen, militairen, advocaten, kalkbranders, handelaren en bankiers, geen boekhandelaren. Behalve deze familiearchieven heeft Ruberg ook maar liefst 69 brieven- en etiquetteboeken bestudeerd, en daarnaast enkele tijdschriften waarin zo nu en dan iets over het brievenschrijven werd opgemerkt. Ondanks haar meer sociologische vraagstelling, leren we uit Rubergs boek ook veel over de dagelijkse praktijk van het schrijven, over schrijfmeubels, stempelinkt, over de postbezorging, de taal waarin geschreven werd en over gewoontes als aanhef en postscriptum. Er is ook een hoofdstuk gewijd aan brieven van en aan kinderen. Uit de kinderbrieven blijkt duidelijk hoezeer de brief, inderdaad, een middel was tot socialisatie: tot het aanleren van de normen en waarden binnen een bepaalde groep. Kinderen en adolescenten leerden al vroeg dat een ‘nette’ brief ook een ‘net’ karakter weerspiegelde. Zij leerden dat eerder van hun ouders dan uit de etiquetteboeken, stelt Ruberg vast. Conventionele correspondenties bevat als bijlagen onder meer de stambomen van de bestudeerde families, en enkele tabellen waarin het onderzoeksmateriaal gekwantificeerd is. Daar blijkt uit dat mannen meer brieven schreven dan vrouwen, en dat ze bovendien het meest áán mannen schreven. Dat de meest voorkomende taal het Nederlands was, met Frans als tweede, maar dat toch nog 31 brieven geheel in het Latijn
geschreven waren. Kom daar nog eens om. (lk)
| |
Elly Cockx-Indestege & Jan Storm Van Leeuwen, Blind bestempeld en rijk verguld. Boekbanden uit zes eeuwen in het Museum Plantin-Moretus. Catalogus bij de tentoonstelling 15 oktober 2005 - 15 januari 2006. M.m.v. Dirk Imhof. Museum Plantin-Moretus/ Prentenkabinet, Antwerpen 2005, (Publicaties van het Museum Plantin-Moretus/Prentenkabinet, 42), 312 p., €24
Plantin-Moretus en boekbanden: iedereen kent het verhaal over de boekbinder-leerbewerker Christophe Plantin die zich vanuit Frankrijk in Antwerpen vestigde, neergestoken werd bij het afleveren van een lederen koffertje toen hij in een caféruzie verzeild raakte en toen maar drukker is geworden omdat hij het zware werk niet meer aankon. Si non è vero... De boekbandspecialisten uit Zuid en Noord, Elly Cockx-Indestege en Jan Storm van Leeuwen, hebben in de catalogus bij deze eerste tentoonstelling na het uitroepen van het museum tot unesco-werelderfgoed hun kennis van deze materie breed geëtaleerd. Zij konden daarbij putten uit de rijke collectie van het museum, aangevuld met bruiklenen van een aantal binnen- en buitenlandse collecties.
Na algemene inleidingen over de bibliotheek
| |
| |
van Plantin-Moretus door Dirk Imhof en over zes eeuwen boekbanden door Jan Storm van Leeuwen volgt de catalogus met om te beginnen een drietal chronologische afdelingen: over Wouter van Duffel (binder of bibliofiel?) en de laatmiddeleeuwse band, over Plantin en de renaissanceband en over de ‘naklank’ in de zeventiende en achttiende eeuw. Dan volgen twee hoofdstukken over de prachtige collecties van de bibliofielen Max Horn (boekbanden) en René Vandevoir (collectie Émile Verhaeren), beide midden twintigste eeuw verworven. De catalogus besluit met twee hoofdstukken over de technische en materiële aspecten van de band (bindtechnieken, naaiwijzen, sluitingen, beslag, leeshulpen, bijzondere bekledingsmaterialen en sierpapier) en over bindprijzen uit de zestiende en zeventiende eeuw.
Hoezeer de boekband tot een superspecialisme binnen de boekwetenschap is uitgegroeid, blijkt uit het historisch overzicht van Storm van Leeuwen dat begint met het uiteenzetten van de problematiek rond paneelstempels. Pas kortgeleden is men tot het inzicht gekomen dat paneelstempels niet alleen gesneden, maar ook gegoten en op houtblokken gemonteerd werden, hetgeen uiteraard nogal wat gevolgen heeft voor het toeschrijven van banden aan bepaalde binders. Ook hier - evenals bij de zogenaamde opgeslagen initialen - zijn regelmatig stippen te zien op de plaatsen waar de spijkers omhoog zijn gekomen. Een aparte paragraaf is gewijd aan de registerband, het soepele perkamenten of leren omslag om boeken met vooral financiële administratie. Verder volgt Storm van Leeuwen de ups en downs van de boekband in de Zuidelijke Nederlanden door de eeuwen heen met vaste greep, zoals we die al kenden uit zijn vogelvluchtbijdrage aan de catalogus betreffende Europese boekbanden (tentoonstelling kb Den Haag 1996), een titel die best aan de uitvoerige literatuurlijst had mogen worden toegevoegd.
De laatste hoofdstukken over de materiële aspecten van de band, waarbij het glossarium achterin het boek zijn dienst bewijst, zijn bijzonder boeiend en leveren ook weer aanvullingen op de terminologie zoals die in de derde druk van Kneep en binding (Den Haag 1997) van W.K. Gnirrep, J.P. Gumbert en J.A. Szirmai geïnventariseerd is. Ook hier blijkt weer de parallellie van het bind- met het drukbedrijf: de kennis werd in de praktijk overgedragen zodat er nauwelijks handleidingen zijn overgeleverd. De eerste geschreven verhandeling is van Anselmus Faust uit 1612, een naam die eveneens regelmatig ter sprake komt in het recente, na de Plantijn-catalogus verschenen, boek van Mirjam Foot Bookbinders at work (London/New Castle 2006).
De rijk geïllustreerde catalogus met bij iedere band een uitvoerige beschrijving wordt besloten met registers op 1) personen, 2) binders, vergulders, binderijen en bandteksten, 3) auteurs en anoniemen, 4) drukkers, 5) bezitters en bestemmelingen en 6) een concordantie van de catalogusnummers met de signaturen uit de collectie van het museum, (pjv)
| |
Johan Hanselaar, Kroniek van het gedrukte boek in de Nederlanden (1971-2003) een sleutel tot 33 jaar boek- en bibliotheekgeschiedenis. Registers. O.r.v. Marcus de Schepper & Jan Pauwels. Archief- en Bibliotheekwezen in België, Brussel 2005, (Archief- en Bibliotheekwezen in België, Extranummer 75), 306 p., ISSN 0775-0722, €20
De ‘Kroniek van het gedrukte boek in de Nederlanden’, sinds 1971 verschijnend in Archief- en Bibliotheekwezen in België (ABB), behoeft in boekhistorische kring geen verdere aanbeveling of toelichting. Wie dit nauwgezet bijgehouden overzicht van belangrijke boekhistorische publicaties nog niet kent, hoort zeker niet bij de doelgroep. Onder hoofdredactie van eerst Jérôme Machiels, vervolgens Elly Cockx-Indestege en momenteel Jan Pauwels hebben Marcus de Schepper, Werner Waterschoot, Pierre Delsaert, Raf Van Laere, Hubert Meeus, Johan Hanselaar en Stijn van Rossem honderden besprekingen gewijd aan naslagwerken, monografieën en artikels over boekwetenschappelijke onderwerpen.
Eind 2005 verscheen een lijvige extra aflevering van ABB met registers op de jaargangen 1971-2003. Johan Hanselaar ontwierp zes nuttige ingangen:
| |
| |
op chroniqueurs (= recensenten), auteursnamen, bibliografische referenties, bibliotheeksignaturen, persoonsnamen en plaatsnamen. Een index op trefwoorden ontbreekt omdat de recensies in het tijdschrift thematisch gegroepeerd zijn: literatuurberichten en vakwoordenboeken, bibliografie, drukmateriaal, zetten en drukken, drukkers/steden/regio's, boekversiering en -illustratie, boekband, bibliotheken en bibliofilie, boekhandel en uitgeverij en andere onderwerpen.
Men zou zich kunnen afvragen wat het nut is van het in druk geven van dit registerdeel omdat de website van de Vlaamse Werkgroep Boekgeschiedenis (www.boekgeschiedenis.be/index.htm) de afleveringen 1971-1999 van de kroniek full-text aanbiedt. De zoekfunctie op die site werkt nog wel niet, maar met de MsExplorerzoekmachine (‘zoeken (op deze pagina)’) kan men alle afleveringen paarsgewijs doorzoeken. Het gedrukte registerdeel wijst in ieder geval ook de weg in de afleveringen 26 (2000) en 27 (2003) die nog niet op de website staan. En wat men ook zou missen is de toelichting waarmee Marcus de Schepper en Jan Pauwels het registerdeel inleiden met onder andere een bibliografisch overzicht van de verschenen afleveringen, en het historiografische overzicht van de kroniek door Pierre Delsaerdt, welk opstel overigens ook te vinden is in de congresbundel Boekgeschiedenis in Vlaanderen: nieuwe instrumenten en benaderingen (2004). Met name het register op bibliografische referenties lijkt me handiger op papier dan digitaal: want wie zou op het idee komen om ‘Bib. Belgica L-28d-e’ in een zoekmachine in te tikken?
Bestellingen kan men richten aan Archief- en Bibliotheekwezen in België, p/a Koninklijke Bibliotheek van België, Keizerslaan 4, B-1000 Brussel, (pjv)
| |
Mathieu Lommen (tekst) en Karen Polder (vormgeving), In beperkte oplage. Archief Stichting de Roos 1945-2005. Een keuze. Uitgeverij Thoth, Bussum 2006, 128 p., ISBN 90 68684183, €19,90
Het zestigjarig jubileum van Stichting De Roos is niet onopgemerkt voorbij gegaan. Bij de tentoonstelling in het Museum Meermanno, waar het archief van de bibliofiele vereniging sinds kort berust, verscheen een mooie uitgave waarin dit archief en daarbij de geschiedenis van De Roos centraal staan. In de eerste prospectus die ooit voor een De Roos-uitgave werd gemaakt, ondertekend door Chris Leeflang, G.M. van Wees en Charles Nypels, gaf de Stichting aan dat zij streefde naar ‘het maken van boeken... enkel om de ongerepte en dus ook onbaatzuchtige liefde voor typografie en kunst’. Dat streven komt ook in dit boek tot uiting: het bevat weinig tekst, maar des te meer beeld en smaakvolle vormgeving, en is daarom een lust voor het oog. Wie het boek openslaat heeft het idee tegelijk in het archief van de Stichting zelf te belanden want wat we zien zijn stapels papieren, half uitgepakte dozen, drukproeven, signaturen, dicht op de huid gefotografeerd. De documenten en brieven zijn goed te lezen en geven al iets prijs van het verhaal rondom elke De Roos-uitgave. Daar word je dan bij geholpen door een precieze verantwoording van elke snipper, en door de inleiding van Mathieu Lommen. Daar leest men over het ontstaan van De Roos, waarvan de naam mede bedoeld was om letterontwerper Sjoerd de Roos te eren. Het idee achter de 175 leden tellende vereniging was, om de bibliofiele uitgeefcultuur die zo'n bijzondere betekenis had gehad in het clandestiene en illegale circuit tijdens de Tweede Wereldoorlog, in vredestijd voort te zetten. Voor honderd gulden per jaar kregen de leden een aantal exclusieve bibliofiele drukjes. De auteurs die werk leenden aan de Stichting vormen een kleine literatuurgeschiedenis op zichzelf: van Christine de Pisan, tot Elisabeth Barrett Browning en A.F.Th. van der Heijden toe. Van sommige uitgaven wordt in een aparte kadertekst het doopceel gelicht. Met registers, (lk)
| |
| |
| |
Over die zaak... Keuze uit de opstellen en artikelen van Huib van Krimpen. Stichting Drukwerk in de Marge/De Buitenkant, Amsterdam 2005, 279 p., geïll, ISSN 0167-5532; 26, €25 (voor leden van SdM €10)
Huib van Krimpen heeft het er lang moeilijk mee gehad de zoon te zijn van de alom gewaardeerde en gerespecteerde Jan van Krimpen. Dat was meer zijn probleem dan dat van de wereld om hem heen, want tijdens zijn lange leven heeft hij een volstrekt eigen naam weten op te bouwen op het terrein van de typografie. Zijn opus magnum is en blijft Boek over het maken van boeken uit 1966, heruitgegeven in 1986. De tijd dat drukwerk slechts mogelijk was met loden letters ligt inmiddels ver achter ons, maar wie oog wil krijgen voor de specifieke mogelijkheden (en beperkingen!) die het loodzetten met zich meebracht, kan niet om dit standaardwerk heen. Ook een paar andere publicaties, zoals het Grafisch zakboek (2e herz. dr. 1995) en het charmante in 1999 verschenen Vergeetboekje, zullen zijn naam levend houden.
In 1999 ontstond het plan om een selectie uit zijn talrijke verspreide stukken te bundelen. Deze onderneming heeft door het overlijden van Van Krimpen in 2002 enkele jaren vertraging opgelopen, maar is uiteindelijk alsnog gerealiseerd in het door Stichting Drukwerk in de Marge en Uitgeverij De Buitenkant in 2005 uitgebrachte Over die zaak... Het was de bedoeling dat Huib zelf op de hem kenmerkende nauwgezette wijze de vormgeving van het boek zou doen, maar daar is hij helaas niet meer aan toegekomen. Het is een goed idee geweest om Karel Treebus te vragen deze taak op zich te nemen. Hierdoor hebben de stukken hun plaats op de pagina's gevonden op een wijze die Huib zeer zou zijn bevallen; getrouw aan zijn adagium ‘Goede typografie is onzichtbaar’.
Een bundeling van losse stukken heeft altijd iets gevaarlijks. Onderlinge samenhang ontbreekt en de oorspronkelijke setting is verloren. Vraag is dan of de stukken op zich sterk genoeg zijn om de aandacht van de lezer vast te houden en het mag gezegd: Huib van Krimpen is daartoe in staat. Of het nu gaat over de vraag of nieuwe alinea's moeten inspringen of niet, de economische aspecten van het uitgeven, de keuze van de juiste letter voor een specifieke tekst, de onmisbare rol van de typograaf bij de totstandkoming van een boek, een beschouwing over ‘Zestig jaar drukletters in Nederland’, de geschiedenis van de typografie, drukkers- en uitgeversmerken, de drukkersjaarboeken, enzovoort, enzovoort, wat hij schrijft is to the point en - minstens even belangrijk - stilistisch goed verzorgd geschreven.
Het boek besluit met een reeks foto's; deels van ontwerpen van Huibs hand, deels van allerlei gebeurtenissen op typografisch terrein waarbij hij was betrokken. Alleen daaruit valt al op te maken welke belangrijke rol Van Krimpen heeft gespeeld. Uiteraard ontbreekt daarbij niet een afbeelding van een van de Margemarkten in de Koningszaal in Artis, georganiseerd door de Stichting Drukwerk in de Marge waarvan hij lange tijd voorzitter is geweest. Een club waaraan hij zijn hart had verpand, niet in de laatste plaats omdat zij, met de grafische musea, de hoeders zijn van ‘zijn’ loodtijdperk. (kt)
| |
Gert-Jan Johannes en Michiel Cohen de Lara, Van Haarlem naar Manhattan. Veertig jaar vnu 1965-2005. Een uitgeverij in de lage landen wordt internationaal informatie- en mediaconcern. Boom, Amsterdam 2005, 347 p., geïll., met leeslint, ISBN 90 8506 009 5, €25
Een omvangrijk, loodzwaar, maar tegelijk zeer fraai boekwerk over de geschiedenis van de vnu - Verenigde Nederlandse Uitgeversbedrijven. Hoewel sinds 1986 niet meer van een boekenuitgeverij gesproken kan worden, is vnu bij het grote publiek nog altijd bekend als ‘uitgever’. Toen vnu ontstond, in 1964 uit een fusie van cebema en Spaarnestad, was het het grootste boeken- en tijdschriftenbedrijf in zijn soort. Daar bleef het niet bij. Een van de in de daaropvolgende jaren ingelijfde uitgevers was Het Spectrum. De Spectrum Encyclopedie was een paradepaardje, maar door een ‘herenakkoord’ met Elsevier en Kluwer in 1987, moesten duizenden kilo's Spectrum Encyclopedie vernietigd worden.
| |
| |
De markt was overvoerd. In algemene boeken zag de firma steeds minder heil. Tijdschriften, dagbladen en drukopdrachten werden de kernactiviteiten, vrijwel elk publiekstijdschrift was in handen van vnu. In het uitzonderlijk goed gedocumenteerde Van Haarlem naar Manhattan passeren ze de revue. Tegenwoordig zijn elektronische netwerken en digitale informatiedragers de core business. Je zou dit boek, dat de geschiedenis van dit proces beschrijft, daarom kunnen zien als een schets van een branchebrede ontwikkeling waarbij papier plaats maakt voor digitale middelen. Maar ook een schets van een oer-Nederlands bedrijf dat de wereldmarkt opgaat en in Rusland en de Verenigde Staten zaken doet. Je ziet in het boek nog meer cultuurshocks van de pagina's spatten. Want het beursgenoteerde megaconcern, bestuurd door prototypische mannen-in-pakken, is groot geworden met een pakket van triviaalbladen en huis-tuin-en-keukensfeer. vnu was uitgever van Margriet, Libelle, Panorama, Katholieke illustratie, Donald Duck, Story en Taptoe. Tegen de achtergrond van deze uitgaven geeft het boek een helder beeld van de samenleving die moderniseerde. Grote maatschappelijke vernieuwingen, zoals vrouwenemancipatie, seksuele revolutie en stakingen zijn hier te herkennen in de uitgaven en strategiën van vnu. De illustraties in dit boek zijn navenant: een feest van herkenning en nostalgie. Met bijlagen en register. (LK)
|
|