De Boekenwereld. Jaargang 22
(2005-2006)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
Imitatie, mystificatie, falsificatie?
| |
[pagina 160]
| |
Afbeelding 1: Akte van de Burgemeesters van Amsterdam voor Petrus Pergamenteus, 1484 (Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Collectie Stichting Réveil Archief, Nieuwe aanwinsten, nr. 1434)
immer ende tallen tijde over sheeren straten, over wech ende stech, over landt ende sant te gaen met blaeuwe kousen aen die kuyten’. De bedoeling daarvan zou zijn dat men deze dames dan beter zou kunnen onderscheiden van ‘die andere vrouwkens’. De toespeling op de bepaald niet vleiende aanduiding voor geleerde vrouwen of vrouwen die daarvoor willen doorgaan en niet uitmunten in het huishouden, is evident een anachronisme. En een Prinsengracht anno 1484? Het stuk is inderdaad een fake, maar de maker had waarschijnlijk niets kwaads in de zin! De historicus en archivaris Peter Dekkers heeft omstreeks 1995 vastgesteld dat het hoogstwaarschijnlijk om een grap gaat, om een bijdrage aan het album amicorum van de Amsterdamse historicus Johannes ter Gouw (1814-1894) ter gelegenheid van diens zeventigste verjaardag in 1884 (!). Dekkers heeft ook getracht de identiteit van de schrijver te achterhalen. Vrijwel zeker gaat het om Dr Pieter Scheltema (1812-1885), de toenmalige stadsarchivaris van Amsterdam, die de bijnaam ‘Piet Perkament’ had. Is hier nu sprake van bedrog, van imitatie, mystificatie of falsificatie? Wel van ‘imitatie’, bijvoorbeeld van het schrift en het jargon van een oorkonde, maar niet zozeer in de betekenis van ‘nep’ als wel in de zin van ‘navolging’. Het resultaat is matig geslaagd, men zou daarom kunnen spreken van een pastiche. Het gebruik van een authentiek zegel gaat in de richting van een ‘falsificatie’ en misschien mag men het geheel een ‘mystificatie’ noemen. Het bedrog is echter nogal doorzichtig, sterker nog: voor wie het bedrog niet zichtbaar is, | |
[pagina 161]
| |
gaat het karakter van de grap geheel de mist in. De intentie is niet iemand te schaden, maar de ontvanger en een kleine kring van ‘ingewijden’ - waaronder ook de maker! - enigszins te plezieren. Wie het stuk heeft doen belanden tussen de papieren van iemand als de voormalige minister van Justitie Van der Brugghen is niet met zekerheid vastgesteld, maar waarschijnlijk heeft die persoon niet gezien wat hij in handen had: hij is erin getuind.
Anders is de situatie bij middeleeuwse handschriften waarin echt geknoeid is met de datering. De meeste handschriften vermelden niet waar en wanneer zij geschreven zijn. En als er nu eens wél een datering in voorkomt, dan is het natuurlijk buitengewoon spijtig als die vals of vervalst blijkt. De paleografie of wetenschap van het oude schrift gebruikt de gedateerde stukken als hulpmiddel om de handschriften zonder datum alsnog bij benadering te dateren door middel van schriftvergelijking. De in een handschrift vermelde datum wordt daarom - evenals andere informatie - eerst getoetst om vast te stellen of die betrouwbaar is. Een datering, bijvoorbeeld 1478, kan in Arabische cijfers zijn genoteerd, maar vaker is het jaartal met behulp van Romeinse cijfers aangeduid: .m.cccc.lxxviij. De punten voor en achter het jaartal geven aan dat het bij deze combinatie van letters niet om tekst gaat maar om een getal, terwijl de punten binnen het getal helpen om de verschillende onderdelen van het jaartal te onderscheiden en correct te interpreteren. Met een scherp mesje, een beetje handigheid en enig gevoel voor de onderlinge verhouding tussen letters, punten en spaties is een c-tje snel weggekrabd. Daardoor is een middeleeuws handschrift ineens honderd jaar ouder geworden! Het weghalen van een x of een i zet in dat verband weinig zoden aan de dijk en iets toevoegen maakt het boek meestal jonger. De ouderdom van een boek kan een belangrijk punt zijn als het gaat om het bijzondere of aantrekkelijke van een oud boek. Het kan de marktwaarde sterk beïnvloeden. Antiquaren in vroeger tijden wisten dat natuurlijk ook. Af en toe komen we knappe vervalsingen tegen. Een leek kon lang niet altijd vaststellen dat er iets niet klopte. De handschriftenkundige van nu moet op dergelijke vormen van kwaadaardig bedrog bedacht zijn. Vaak kan het onomstotelijke bewijs geleverd worden dat er geknoeid is. Zoals gezegd, een letter, een woord of zelfs een hele passage (bijvoorbeeld een eigendomsnotitie!) kan men geheel wegwerken voor het menselijk oog door de letter of tekst weg te krabben of te schuren. Maar altijd blijven er sporen van de middeleeuwse inkt achter in het perkament. Die kunnen zichtbaar gemaakt worden met behulp van een lamp met ultraviolet licht (waarmee tegenwoordig in veel winkels ook de echtheid van geld gecontroleerd wordt). Deze methode berust op de ontdekking dat perkament dat in het donker aan ultraviolette straling wordt blootgesteld, gaat fluoresceren. Op de plaatsen echter waar zich in het perkament nog ijzerdeeltjes van de gebruikte ijzergalnoteninkt bevinden, fluoresceert het perkament niet. Anders gezegd: de restanten van de vroegere tekst tekenen zich donker af tegen de oplichtende achtergrond en daardoor wordt de tekst alsnog leesbaar.
Soms heeft een vervalser een datering toegevoegd, veelal op een lege plek voor of liever nog achter in het handschrift. Dat kan heel ‘professioneel’ gedaan zijn, maar in andere gevallen ook zó knullig, dat zelfs een leek wel op de gedachte moet komen dat er iets niet deugt. Hs. XIV H 16 in de ub Amsterdam bevat de sermoenen (toelichtingen op bijbelpassages) van Jordanus van Quedlinburg (ca. 1299-ca. 1380). Achterin, op fol. 145 recto staan zowel een eigendomsnotitie als een datering geschreven (afbeelding 2). Het mooiste is als de datering en lokalisering, respectievelijk een bezittersnotitie, geschreven zijn in dezelfde hand als de tekst in het handschrift, dus door de kopiist. In hs. XIV H 16 is dat niet het geval. Toch is de | |
[pagina 162]
| |
Afbeelding 2: Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), hs. XIV H 16, fol. 145 recto (detail)
mededeling ‘Dit boec hoert die susteren van sinte cecilien tamsterdam’ volstrekt betrouwbaar, het schrift is authentiek en we kennen dergelijke inscripties van deze hand ook uit enkele andere handschriften van dit klooster. Daar is dus niets mis mee. Maar nu de datering, die luidt als volgt: ‘dit boec is eindet int iaer ons heer M. cccc ende xxviii god si gheloeft’. Het Middelnederlands is niet correct, het schrift lijkt slechts vanuit de verte enigszins op gotisch boekschrift: deze datering is apocrief en daar trappen we dus niet in.Ga naar eind1 Te oordelen naar het schrift van de tekst in dit boek moet het handschrift omstreeks 1480 geschreven zijn.Ga naar eind2 De datering 1428 is veel te vroeg, dus vals!
Een kunsthistorisch aspect is de decoratie van een middeleeuws handschrift. Hs. VJ 28 is een ‘echt Amsterdams’ boekje. Het wordt niet alleen nog steeds bewaard in Amsterdam, het is er waarschijnlijk ook geschreven en in elk geval versierd. Het handschrift bevat getijden en gebeden in het Middelnederlands. Op grond van het schrift en de penwerkversieringen moet het rond 1470-1480 gedateerd worden. Links van de initiaal en in de boven- en ondermarge zien we randversieringen die met de pen getekend zijn en met het penseel hier en daar zijn ingekleurd, vooral met groene verf. Deze versieringen zijn karakteristiek voor de boekverfraaiing zoals die toen in Amsterdam gemaakt werd (afbeelding 3: folium 91 recto; op de decoratie in de rechtermarge kom ik nog terug). Dit type penwerk vertrekt in principe vanuit de initiaal en loopt naar opzij, naar boven en naar onderen. ‘Amsterdams’ zijn de parelrand met doorntjes (links onder de initiaal) en het generfde blad met de groene inkleuring plus de rode, kruisgewijze arcering (links in de bovenmarge). In witte cirkels, die deel uitmaken van de bladstengels, zijn blad- en bloemmotieven gevat, aangebracht op een groene ondergrond. Ook die zijn ‘Amsterdams’ of in elk geval Noordhollands.Ga naar eind3 | |
[pagina 163]
| |
Op enkele bladzijden, waaronder de hier in afbeelding 4 getoonde, heeft iemand de versiering uitgebreid met enkele ornamenten in bleekblauwe inkt. Dit moeten toevoegingen zijn van veel latere datum. Hoe men die moet benoemen in termen van bedrog zou ik niet durven zeggen, het lijkt me dat van misleiding geen sprake is en dat hooguit gesproken zou kunnen worden van een mislukte poging tot imitatie van middeleeuws penwerk, want fraai is het niet. Nu we echter op toevoegingen gestuit zijn in de versiering van dit handschrift, rijst de vraag of de decoratie in de rechtermarge van folium 91 recto origineel is of niet... (afbeelding 3). Afbeelding 3: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), hs. VJ 28, fol. 91 recto (links)
Afbeelding 4: Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), hs. VJ 28, fol. 14 recto (rechts)
Kostbare handschriften werden desgewenst niet alleen gedecoreerd maar ook geïllustreerd. Behalve kleine illustraties in de marges bij de tekst of in de tekst zelf, vinden we in handschriften ook schilderingen die een hele bladzijde in beslag nemen. Vaak werden die op losse bladen geschilderd en zelfstandig in een bestaand of bijna voltooid boek opgenomen. In dit soort losse bladen werd al in de middeleeuwen op enige schaal gehandeld en ook in onze dagen zijn ze, losgemaakt of anderszins losgeraakt uit de handschriften, hier en daar te koop. Helaas worden ook nu nog complete handschriften soms gedemonteerd om de fraai versierde en kostbaar geïllustreerde bladen apart te verkopen, net zoals dat gebeurt bij bijzondere gedrukte boeken. Vooral atlassen met zeldzame of schitterend ingekleurde kaarten moeten het regelmatig ontgelden. Ook antiquaren met een goede reputatie handelen daarin. Uiteraard zijn zij niet degenen die de handschriften enzovoorts uit elkaar | |
[pagina 164]
| |
gehaald hebben. Als zij los materiaal verkopen, dan is dat meestal van andere ‘handelaren’ of van particulieren afkomstig. Hoe dan ook, het loont blijkbaar om losse bladen op de markt te brengen, die keurig ingelijst thuis aan de muur van de woon- of studeerkamer opgehangen kunnen worden. En net zoals er echte en valse zeefdrukken van Karel Appel of Herman Brood te koop zijn, worden er ook echte en valse bladen met middeleeuwse voorstellingen verkocht. Van een intussen beroemde vervalser kennen we helaas niet de naam, maar wel meer dan tweehonderd werken! Hij (of zij?) maakte onder meer schilderingen op paneel en op losse bladen perkament. Soms gebruikte hij daarvoor bladen uit originele handschriften, waarvan hij aan één zijde een deel van de tekst verwijderde. Op die plaats schilderde hij met groot vakmanschap een ‘middeleeuwse’ miniatuur, eventueel vergezeld van een rijke versiering in een of meer marges rond de tekst: authentieker kon haast niet. Zijn ‘middeleeuwse’ kunstwerken zou men als mystificaties kunnen aanmerken. Onderzoek heeft uitgewezen dat deze getalenteerde vervalser actief geweest moet zijn van het einde van de negentiende eeuw tot in de jaren twintig van de twintigste eeuw. Voorstellingen en motieven ontleende hij - al dan niet aangepast, bewerkt of gespiegeld - aan enkele geïllustreerde verzamelwerken over middeleeuwse paneel- en boekschilderkunst of aan boeken over het leven in de Middeleeuwen en de vroege Renaissance in het algemeen. Al in het tweede decennium van de vorige eeuw werden twijfels geuit over de authenticiteit van enkele van zijn werken: waren zij echt middeleeuws of niet? In 1930 werd een paneel met een voorstelling van de verloving van de H. Ursula, dat werd toegeschreven aan de vijftiende-eeuwse Spaanse schilder Jorge Inglès, als een vervalsing ontmaskerd. Daaraan dankt de vervalser zijn noodnaam, de Spanish Forger. Maar evengoed was hij een Fransman, want waar hij precies werkzaam was, is nog niet vastgesteld. Door vergelijkend onderzoek kwamen meer vervalsingen van zijn hand aan het licht, niet alleen in Spaanse stijl maar ook in Franse stijl en af en toe ook in Italiaanse stijl. Zo dook in Parijs een los blad op met een voorstelling van de H. Laurentius die gebaseerd bleek op een chromolithografie van een miniatuur in de Bibliothèque de l'Arsenal, ook in Parijs. De lithografische reproductie bevat echter een fout in de weergave van het origineel en die is door de vervalser overgenomen... Kennelijk werkte hij niet naar de originele miniatuur, althans niet in dit geval. Het grote aantal werken dat gaandeweg aan de Spanish Forger werd toegeschreven, maakte het intussen vrijwel zeker dat het om meer dan één persoon gaat. Er werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat het om een atelier ging waarin diverse, ‘verwante’ vervalsers actief waren.Ga naar eind4 Vermoedelijk zijn zij vooral in Frankrijk actief geweest. De aanduiding ‘Spanish Forger’ is inmiddels echter ingeburgerd geraakt voor de maker(s) van deze verwante vervalsingen van middeleeuwse voorstellingen. Dat zal wel niet anders worden. Niettemin zou het beter zijn in elk geval niet meer te spreken van de Spanish Forger maar van een Spanish Forger, zowel waar het gaat om deze vervalsers als om hun werk. In de collectie van mevrouw drs Dorine van Heerdt tot Eversberg bevinden zich enkele schilderingen van een Spanish Forger, waaronder een prachtige miniatuur van de H. Helena, de Romeinse keizerin en moeder van Constantijn de Grote, die volgens een legende buiten Jeruzalem het kruis zou hebben teruggevonden waaraan Christus de marteldood stierf(afbeelding 5). De voorstelling is geschilderd op een origineel en deels gerecycled blad uit een zestiende-eeuws graduale, een liturgisch gezangenboek. De decoratie en illustratie worden gedateerd op ca. 1900 en - met een vraagteken - gelokaliseerd in Parijs. Hoewel bij werk van de Spanish Forgers uiteraard bekend is dat het gaat om vervalsingen, | |
[pagina 165]
| |
blijken hun panelen en losse bladen zeer gewild. Dat het een Spanish Forger is, wordt dan ook uitdrukkelijk vermeld. Ten slotte mag ik in dit verband als nieuwtje melden, dat de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag recentelijk een Spanish Forger heeft verworven. De aanwinst wordt gevormd door een grote initiaal uit een graduale dan wel een antifonarium (dat moet nog worden uitgezocht, maar het betreft in elk geval een fragment van een gezangenboek). In het hart van de initiaal is de opstanding van Christus uit het graf geschilderd, op een manier die grote overeenkomsten vertoont met een al sinds langer bekende voorstelling van een der ‘Spanish Forgers’!Ga naar eind5 Afbeelding 5: Amsterdam, mevrouw Drs Dorine van Heerdt tot Eversberg, Fine Medieval Books and Fine Art
Na het schrift, de decoratie en illustratie van een handschrift is er nog de band van het boek. Net zoals mensen na verloop van tijd toe zijn aan een nieuwe jas, hebben ook boeken op een gegeven moment een nieuwe band nodig. De vergelijking is niet toevallig: de voornaamste functie van de band is immers de inhoud te beschermen tegen invloeden van buiten en dat geldt in eerste instantie ook voor een jas. Beide zijn bij een intensief gebruik onvermijdelijk een keer toe aan reparatie of vervanging. En daar begint het probleem. | |
[pagina 166]
| |
Proberen we een band te maken die een vrijwel identieke kopie is van de eerdere of misschien zelfs de oorspronkelijke band? Anders gezegd, als de versleten band om een middeleeuws handschrift uit de zeventiende eeuw stamde, kiezen we dan nogmaals voor een zeventiende-eeuwse band of maken we een band die ‘middeleeuws’ is? Een zeventiende-eeuwse band kent een totaal andere constructiewijze dan een vijftiende-eeuwse band en hetzelfde geldt voor de versiering van elk van beide. Weten we voldoende, hoe die middeleeuwse band in elkaar moet steken en er uit moet zien? Er zijn ook andere oplossingen denkbaar, zoals een volstrekt neutrale, tijdloze band, die alleen tot taak heeft het boekblok voor beschadiging of achteruitgang te behoeden. Maar het zal niet de eerste keer zijn dat een middeleeuws boek een pseudo-middeleeuwse band krijgt. En wie het niet zo nauw neemt met de waarheid is echt in staat om het fonkelnieuwe leer er snel vele eeuwen ouder uit te laten zien dan het is. Bonafide antiquaren en restauratoren zullen zich evenals de conservatoren van wetenschappelijke instellingen niet met dergelijke praktijken inlaten. Voor alle drie beroepsgroepen geldt een ethische code, waarin is opgenomen dat men stukken niet mag (laten) vervalsen en niet zó ver terug mag (laten) restaureren dat daarmee het originele stuk geweld wordt aangedaan. Voor conservatoren en restauratoren die voor wetenschappelijke instellingen werken, behoort tot de beroepsethiek dat bij conservering en restauratie het verschil tussen wat origineel is en wat toegevoegd of vervangen is, goed zichtbaar moet zijn. Dergelijke aspecten dienen ook nauwkeurig gedocumenteerd te zijn door middel van een verslag met toelichtende foto's en tekeningen. Stukken in wetenschappelijke instellingen - van wat voor aard dan ook, van schilderijen, boeken, meubelen tot aan opgegraven fossiele resten van dieren of planten toe - moeten immers gebruikt kunnen worden voor wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Dat stelt hoge eisen aan de mensen die met deze soorten materialen omgaan. Een mooie casus vormt een tweetal handschriften met stichtelijke teksten: hs. I F 15 en hs. I G 28. De banden om deze boeken leken tot voor kort sterk op elkaar, hoewel de blinde stempelversieringen op beide banden niet helemaal dezelfde waren. De band van het eerstgenoemde boekje verkeert nog steeds in goede staat, die van het andere handschrift echter was wat de constructie betreft aan een ingrijpende behandeling toe. De bindingen waren alle op de scharnierpunten van de platten gebroken, zodat het boekblok los lag en niet goed meer in de band paste. Beide banden zijn in een vroeger stadium al eens gerestaureerd, want de bekleding is gemaakt van negentiende-, misschien zelfs twintigste-eeuws leer. Het leer is in middeleeuwse trant versierd door middel van drievoudige kaderlijnen, die evenwijdig aan de randen van de platten getrokken zijn, met daarbinnen ruiten en in het hart van de hele en halve ruiten een kleine achtpuntige ster (afbeelding 6). Dat het om relatief modern leer gaat, was alleen al duidelijk omdat op het achterplat (links op afbeelding 6) als twee ‘deuken’ de verdiepte plekken te zien zijn waar vroeger de borgplaatjes van de sluitingen bevestigd waren. Verrassend is, dat ik voor elk van beide handschriften ten minste één catalogusbeschrijving kan aanwijzen waarin de band als middeleeuws of in elk geval als oud wordt aangeduid: ‘contemporary brown leather’ (hs. I F 15) en ‘Oude lederen band’ (hs. I G 28). Omdat er geen poging gedaan is het nieuwe leer er ouder uit te laten zien, is er geen reden om te denken aan een falsificatie, maar nep is het natuurlijk wel. Bij het losnemen van het leer van hs. I G 28 werden op de houten platkernen niet alleen de verkleuringen en indrukken van de moderne versieringen zichtbaar, maar ook die van de oorspronkelijke bestempeling. De platten bleken in elk geval wél contemporain te zijn met het handschrift. | |
[pagina 167]
| |
Omdat de bindingen gebroken waren, is het handschrift geheel uit elkaar genomen en geconserveerd. Daarna zijn de katernen op basis van de resultaten van boekarcheologisch onderzoek op de oorspronkelijke plaatsen en conform de oorspronkelijke methode weer samengenaaid op nieuwe bindingen van wit geitenleer. Ook de manier waarop de riempjes door de platten heen zijn geregen en vervolgens zijn vastgezet met deuvels van zacht wilgenhout, beantwoordt in alle opzichten aan de authentieke constructiewijze (afbeelding7). Met de nieuwe informatie over de oorspronkelijke stempelversiering van deze band zou het heel goed mogelijk zijn om een zo goed mogelijke kopie van de eerdere bandbekleding te maken. Dat zou een imitatie opleveren in de zin van een ‘nabootsing’. Het resultaat zou ‘nep’ zijn en de werkwijze vanuit een wetenschappelijk standpunt ongewenst. Na rijp beraad is van het opnieuw bekleden van de band afgezien om de sporen van de oorspronkelijke bandbestempeling zichtbaar te houden. Tevens is daardoor goed te zien dat de ontbrekende stukken van de eikenhouten platkernen (zoals de buitenhoeken) met nieuw hout zijn aangevuld, om precies te zijn met gestoomd beukenhout, om het verschil met het oorspronkelijke hout aan te geven. Natuurlijk biedt een volledige bekleding van de platten en rug van dit handschrift meer bescherming aan de inhoud dan thans het geval is.Ga naar eind6 Het perspectief op toekomstig onderzoek woog hier echter zwaarder. Een niet onbelangrijke bijkomstigheid is dat het handschrift nu heel goed gebruikt kan worden bij de colleges boekwetenschap, als prima voorbeeld van een middeleeuwse bindwijze. Afbeelding 6: Oudere band (Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), hs. I G 28)
| |
[pagina 168]
| |
Afbeelding 7: Exemplaren: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), hs. I G 28 (voorgrond) en hs. I F 15 (achtergrond)
Een laatste voorbeeld betreft eveneens de bandbekleding van een handschrift uit de vijftiende eeuw, in dit geval een bundel met traktaten, brieven, disputaties en preken, alle in het Latijn: hs. I G 6. Een al wat oudere catalogus beschrijft de band kort en krachtig als volgt: ‘Oude lederen band, met sloten’. Bij nadere bestudering bleek het echter te gaan om een bekleding van perkament... Waarom heeft men - schrijver dezes inbegrepen - dat niet eerder gezien? Het antwoord is simpel: omdat het meer lijkt op een leren dan een perkamenten band. Bovendien gaat het bij deze perkamenten bekleding au fond om dezelfde grondstof die ook voor een leren band gebruikt had kunnen worden, namelijk om de lederhuid van een kalf of in elk geval een rund. Het beeld van een perkamenten band is totaal anders. Daarvoor wordt immers gewoonlijk gebruikgemaakt van blank, grijsachtig perkament of van perkament dat door het verhoornen enigszins geel van kleur is geworden. Maar een bekleding van perkament die met een kleurstof bruin is gemaakt - zoals bij leer gebruikelijk is - en die eveneens is bestempeld - zoals we dat gewoonlijk tegenkomen bij leren banden - had ik nog niet eerder in mijn handen gehad. Pas toen ik het boek opende en de niet geverfde inslagen van het perkament zag, begreep ik dat het niet om leer kon gaan. Bovendien is op het achterplat een deel van de bekleding gescheurd en omgekruld: ook daar is het grijswit van het ongeverfde perkament zichtbaar (afbeelding 8). Is dat eenmaal opgemerkt, dan valt het oog natuurlijk ook op het verschil tussen het perkament en de leren riemen waarop de koperen sluitingen bevestigd zijn. Ik heb deze band aan diverse collegae laten zien en niemand kwam op de gedachte dat het om iets anders zou gaan dan om leer. Band en bekleding zijn authentiek middeleeuws, er is niet mee geknoeid. Het lijdt geen enkele twijfel dat de middeleeuwse binder met geverfd en | |
[pagina 169]
| |
bestempeld perkament getracht heeft een leren band te imiteren. En met succes! Is hier sprake van opzettelijke misleiding, dat wil zeggen: heeft de binder zijn tijdgenoten willen bedriegen, hen met een falsificatie willen opschepen? Ik denk van niet. Waarschijnlijker is dat de binder om een andere reden gekozen heeft voor een stuk perkament. Misschien uit zuinigheid, of omdat hij op het moment waarop hij de band maakte of moest maken, geen leer tot zijn beschikking had? Denkbaar is evenzeer dat hij het perkament sterker vond dan leer. Terecht, want leer is kwetsbaarder, met name op de rug en in de kneep tussen de rug en de platten. De perkamenten band vertoont weliswaar slijtageplekken op de hoeken van de platten en bij één der sluitingen, maar verkeert over het geheel genomen nog in prima conditie. Er zullen wel meer voorbeelden zijn van middeleeuwse boekbanden die zijn afgewerkt met perkament waarmee leer nagebootst is. Kennelijk letten ‘we’ daar te weinig op. Het zal duidelijk zijn, dat het bij zeldzame, kostbare en zeker bij unieke boeken, zoals middeleeuwse handschriften, altijd oppassen geblazen blijft om het kaf te scheiden van het koren. Afbeelding 8: Het achterplat ligt boven en het boek ligt op z'n kop, zodat bij de beschadiging de blanke onderzijde van de bekleding goed zichtbaar is. [Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA). hs. 1 G 6)
|
|