De Boekenwereld. Jaargang 22
(2005-2006)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Fopcatalogi en spookbibliotheken
| |
[pagina 144]
| |
De Fortsas-catalogus werd dermate populair dat er al in 1846 een tweede druk van verscheen. (Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), kvb 1603)
| |
De Fortsas-hoaxOp een avond kwamen twee leden van de Orde der Agathopeden een verder onbekend gebleven profaan in Brussel ophalen om een bijeenkomst bij te wonen. Een koets, met vier paarden bespannen, voerde de man naar een groot gebouw, ergens in de stad. Geblinddoekt werd hij naar binnen gebracht. In een grote zaal sprak een donkere stem de bezoeker toe. Toen deze de ogen weer mocht openen, ontwaarde hij allerlei geometrische figuren, pilaren, beelden en achter in de zaal de leden van de orde, gekleed in schitterende kostuums. Een aantal gezichten kwam hem bekend voor. Zo herkende hij de graaf van Fortsas, wiens bibliotheek onlangs was geveild... Het ooggetuigenverslag, dat sterk doet denken aan een van de slotscènes uit Mozarts Zauberflöte, gaat helaas niet verder. Geen woord over de gesprekken die er werden gevoerd, niets over het concert, het souper en het bal erna.Ga naar eind6 Over de Orde der Agathopeden is weinig bekend en wat er bekend is, is bijna altijd verzonnen. De geschiedenis zou teruggaan naar het midden van de zestiende eeuw, toen enkele Brusselse lieden besloten tegenwicht te bieden aan de steeds feller wordende strijd tussen protestanten en katholieken. Tolerantie werd een van de hoofdbeginselen van de orde, maar dat werd de leden niet in dank afgenomen. Vervolging viel de Agathopeden ten deel, waardoor ze gedwongen werden ondergronds te gaan. Voortaan gold een geheimhou- | |
[pagina 145]
| |
dingsplicht voor alle leden, waartoe overigens diverse invloedrijke staatslieden, magistraten, geleerden en kunstenaars behoorden. Van slechts enkele beroemdheden weten we dat ze lid zijn geweest van dit paramaçonnieke gezelschap. Zo werd Voltaire tijdens zijn tweede bezoek aan Brussel op 15 maart 1740 gerecipieerd. In het archief van de orde bevindt zich nog altijd een gedicht dat hij ter gelegenheid van zijn receptie heeft geschreven.Ga naar eind7 Jean-Népomucène-Auguste Pichauld, graaf van Fortsas (1770-1839), de man die tijdens de logebijeenkomst werd herkend, had zijn kasteel nabij het Henegouwse stadje Binche, sinds het midden van de zestiende eeuw befaamd om zijn carnavalsfeest. Zoals zovelen in zijn tijd was hij geraakt door het vuur van de bibliomanie. Die goudkoorts had tot zulke woekerprijzen geleid dat het de verzamelaars zelf te gortig werd. Er werden bibliofielenclubs opgericht, bedoeld om wetenswaardigheden uit te wisselen over oude boeken, om zelf bibliofiele (her)drukken uit te geven en om collecties aan te leggen die het mogelijk maakten de eigen geschiedenis te bestuderen. Bijna iedere zichzelf respecterende stad - zeker in het in 1830 van Nederland losgestreden België - kende een bibliofielenclub.Ga naar eind8 Fortsas verzamelde unica. Zodra hij weet kreeg van het bestaan van een doublet, ergens ter wereld, liet hij de desbetreffende titel uit zijn collectie verwijderen. Dit verklaart de nummering in de catalogus die opgesteld is na zijn overlijden, bedoeld voor een veiling te Binche op 10 augustus 1840, bij notaris Mourlon in de Kerkstraat aldaar. Verantwoordelijk boekverkoper was Emmanuel Hoyois, uit Bergen (Mons). Hij had de 52 unica beschreven maar uit respect voor het verzamelbeleid van de erflater had hij de nummering, oplopend tot 222, in stand gehouden. Van heinde en verre kwamen de belangstellenden naar Binche. Jammer voor hen hadden ze twee dagen tevoren de aankondiging in L'Emancipation gemist en wisten ze dus niet dat de veiling was afgelast omdat de collectie was verkocht aan de lokale openbare bibliotheek. Er waren natuurlijk wel wat vragen gerezen en een enkeling had rechtsomkeert gemaakt. De kooplust was bij sommigen echter dermate gegroeid, dat ze niet meer voor rede vatbaar waren. Baron van Reiffenberg, directeur van de zojuist opgerichte Koninklijke Bibliotheek te Brussel, kreeg van zijn vriend Rénier Chalon de waarschuwing dat de hele Fortsas-veiling niet doorging, maar zelfs Reiffenberg luisterde niet. Hij had van de staat een krediet weten te bemachtigen om enkele aanschaffen te doen en liet zich er niet van afhouden. Chalon was immers zelf een bibliofiel, uit het nabijgelegen Bergen bovendien, en zou wel eens een oogje hebben kunnen laten vallen op de boeken die Reiffenberg voor zijn Koninklijke Bibliotheek bestemd had. In Binche vroegen de toegestroomde belangstellenden de weg: waar woonde de notaris, waar was de Kerkstraat? Ze weten het uitblijven van het antwoord aan de stugheid van de Binchenaren. Maar ook de openbare bibliotheek bleek onbekend. En het kasteel in de buurt? Langzamerhand werd duidelijk dat ze waren beetgenomen.Ga naar eind9 Onmiddellijk herinnerde Reiffenberg zich de waarschuwingen van Chalon. Hij gaf in een bibliofielenblad ruiterlijk toe te zijn gefopt en onthulde welke bibliofielen Chalon - want deze was inderdaad de auctor intellectualis van de catalogus - op het oog had. Jan Frans Willems, de Gentse letterkundige Constant Philip Serrure, de Brugse bibliograaf Octave Delepierre: voor iedereen had Chalon wel een bijzondere titel in petto. Zo wist hij zeker dat Willems, de onverstoorbare verzamelaar van oud-Vlaamse liederen, geïnteresseerd zou zijn in de Specimens of early flemish songs of the fourteenth century, waarvan de hele oplage door de Engelse dichter en tekstbezorger George Ellis vernietigd zou zijn.Ga naar eind10 | |
[pagina 146]
| |
Spelen met feit en fictieToch kon Reiffenberg de grap niet echt waarderen. Althans, hij had geen enkele zin om mee te werken aan wat volgens hem een vervolg was op de Fortsas-hoax. Toen in 1841 in de West-Vlaamse gemeente Ardooie de Société des bibliophiles campagnards werd opgericht, dacht hij opnieuw met een grap van Fortsas van doen te hebben. Met tegenzin publiceerde hij het prospectus van dit ludieke bibliofiele genootschap in het jaarboek van de Brusselse Koninklijke Bibliotheek, maar drukte tegelijkertijd zijn twijfels uit over de serieuze bedoelingen van de leden.Ga naar eind11 Verschillende uitgaven deden ze het licht zien, steeds in extreem kleine oplagen. Zo liet de Doornikse archivaris Frédéric Hennebert in 1841 een bundeltje opstellen verschijnen, in een oplage van vijf stuks, opgedragen aan de graaf van Fortsas.Ga naar eind12 De Luikse boekverkoper H. Helbig rakelde in 1842 de Fortsas-hoax opnieuw op. In zijn rubriek over zeldzame uitgaven uit de vijftiende en zestiende eeuw maakte hij melding van Chronicorum obsidionis oppidi Binchiani per Franciae Delphinum eiusque fratrem Aureliae ducem descriptio carmine heroico, geschreven door Jean de Troyes en vermoedelijk in 1543 uitgegeven door de Antwerpse boekverkoper Michiel Hillen van Hoochstraten. Nota bene degene die in 1520 het beroemde volksboek Ulenspieghel op de markt had gebracht! Geen enkele bibliograaf had dit werkje ooit beschreven, klonk het enthousiast en Helbig voegde eraan toe dat zelfs Fortsas het niet gekend had, anders had het wel een ereplaats gekregen in zijn collectie. Temeer daar het de stad Binche betrof.Ga naar eind13 Het is duidelijk: hoewel Fortsas nooit had bestaan, werden bibliofielen voortdurend aan het twijfelen gebracht over de juistheid van deze stelling. Misschien was niet alles verzonnen? In 1842 verscheen een uitvoerig artikel over een terechtstelling in Bergen, anno 1794. Het was een bijdrage aan de geschiedschrijving over de Franse Revolutie, zo begon de toelichting van ene Anatole Pichauld op de gerechtelijke stukken over de veroordeling van de dominicaan Charles-Louis Richart. Na de inhoudbeschrijving volgde een korte biografie van de veroordeelde priester en een opnieuw gezette titelpagina van het pamflet dat Richart letterlijk de kop had gekost: Parallèle des juifs, qui ont crucifé J.C leur Messie et des François qui ont guillotiné Louis XVI leur roi. De integrale tekst van het gewraakte pamflet completeerde het geheel.Ga naar eind14 De nietsvermoedende lezer zal met belangstelling kennis hebben genomen van deze treurige geschiedenis. Maar de Fortsas-kenner was gewaarschuwd! Want was de achternaam van de graaf van Fortsas niet ook Pichauld? Bovendien: nummer 69 van de Fortsascatalogus betrof de titel van het bewuste werkje van Richart. Bevatte de catalogus dan ook titels van werkelijk bestaande unica? Was dit een titel die eigenlijk in de catalogus niet thuishoorde?Ga naar eind15 Het is goed mogelijk dat het Chalon was die achter het pseudoniem van Pichauld schuilging. Onvermoeibaar bouwde hij zijn fantasmagorie uit, voortdurend de lezer de indruk gevend dat de Fortsas-geschiedenis niets dan realiteit was. Langzamerhand had de imaginaire bibliotheek van Fortsas een plek gekregen in het collectieve geheugen van de bibliofiel, ondanks alle boosheid, twijfel en scepsis die de grap had veroorzaakt. Een paar jaar later, in 1848, toen Europa door onrust, opstanden en revoluties op zijn grondvesten schudde, werd de bibliofiel opnieuw geconfronteerd met de rijkdommen uit de Fortsas-bibliotheek. Onder auspicién van de Orde der Agathopeden verscheen, vermoedelijk van de hand van Chalon, het pamflet Que veut l'Europe! In een onsamenhangend betoog wordt de lezer ineens verwezen naar de Histoire de la conquête du Mexique, geschreven door de oudhedenkenner Schayes. Een unicum en ooit aanwezig in de bibliotheek van Fortsas, aldus de wei- | |
[pagina 147]
| |
nig verhelderende voetnoot. Helaas, bij nadere bestudering van de Fortsas-catalogus blijkt er geen enkel spoor van te vinden.Ga naar eind16 | |
Rabelaisiaanse humorChalon was niet de eerste die een imaginaire bibliotheek beschreef. Grondlegger was de Franse satiricus Rabelais. Hij vertelde in zijn Pantagruel en Gargantua (1533) hoe de reus Pantagruel in Parijs kennismaakte met de bibliotheek van Saint-Victor. Maar liefst 139 spooktitels worden opgesomd, variërend van Der Vorsten Gedartel van een auteur met de omineuze naam R. Lullius, het Priesterlijk Pummeltje, tot de Duimschroeven der Devotie.Ga naar eind17 Stuk voor stuk hebben deze titels betrekking op situaties, gebeurtenissen of misstanden uit de tijd van Rabelais, waardoor de bibliotheek een ware Fundgrube is geworden voor bewonderaars die de wereld rond Rabelais willen blootleggen. Rabelais had talrijke navolgers. Hoewel het genre van de fopcatalogus - die overigens ook impossibilia kan bevatten - al in de zeventiende eeuw werd beoefend, kwam het in de Republiek in de achttiende eeuw tot grote bloei.Ga naar eind18 De stijl is aanvankelijk vooral rabelaisiaans, vol met facetieuze opsommingen, neologismen en woordspelingen.Ga naar eind19 Een kring van vermoedelijk Leidse studenten, stelde rond de eeuwwisseling een beroemde fopcatalogus op onder de welluidende titel: Lyste van rariteiten, die verkocht zullen worden op den 32 van bokkemmaand, in den jaren dat tweemaal drie zoo veel doet als driemaal twee. Ten huyze van Anna Folie. Geen hekeling van politieke, religieuze en maatschappelijke misstanden maar een reeks lijsten, van impossibilia tot en met imaginaire bibliotheken, die louter en alleen om het vermaak was samengesteld.Ga naar eind20 Een van deze leugenboeken heet Staat en inventaris van de nalatenschap van Don Gio dy Straatslypio y Pluggio, in sijn Ed: leven agent van Mas Anjello. De erflater was overleden ‘op den 39 van Krolmaand, in 't Jaar dat de blinden niet konden sien’ en had onder andere in zijn bezit ‘De Nachtblaker der Blinden / in Heldendicht beschreven door Dio Snutero, opus expertum’. Het was gedrukt in folio, bestond uit slechts één deel maar daarvoor waren wel drie banden nodig. Het boekje Lobbius Smeerpoesius kreeg als beschrijving mee ‘van de heerlyke kragt en werking des kattestronts’ en was uiteraard in octavo-formaat. Van dezelfde soort humor bediende zich ook de Haagse advocaat Hendrik Doedijns in zijn satirische tijdschrift Haegse Mercurius (1697-1699). Hij kwam vermoedelijk uit dezelfde kringen als de samenstellers van de leugenboeken van Anna Folie. In een exposé over de rariteiten uit de beroemde Nijmeegse Smetius-collectie met gevonden oudheden beschreef Doedijns drie tractaatjes: een Tractaetje, om te bewysen, dat eertijds geen Schaep bequaem was om geofferd te werden, ten zy het 8 tanden hadde, en onder die 2 uytstekende en wat langer als d'andere, zo als men aen de tweejarige deser Dieren eerst verneemt; ten einde om daer door 't vee te spaeren en d'onnosele Lammeren het keel-gat der gulsige zo licht niet te laeten passeeren. Nog, de reden waerom Diana maer een wagen met twee paerden houd, daer Phoebus 'er een met 4 heeft; te weten, om dat den laetste meer wegs heeft af te leggen als d'eerste; of ook, quia masculinum dignius est feminino, om dat de Man als Heer en Meester van de Vrouw is aengesteld.Ga naar eind21 In andere satirische bladen dook het fenomeen fopcatalogus eveneens op. Soms beperkte de auteur zich tot een enkele titel, andere keren werd een volledige lijst met titels gegeven. Jacob Campo Weyerman bijvoorbeeld, bewonderaar van Doedijns, laat op diverse plaatsen in | |
[pagina 148]
| |
Den Echo des Weerelds (1725-1726) zien de kunst van het dollen met boektitels te verstaan. Ook Weyerman had geen concrete misstanden op het oog. Hij daagde zijn vrouwelijke lezers uit met Den Toom voor een kwaade Tong, ‘zeer nootzaakelyke voor alle kyfachtige Feekxen, Mansbeulinnen, onhebbelyke Uylskuykens, en superfyne Achterklappers.’ Zedenmeesters die de arbeidsmoraal hoog in het vaandel hadden, konden het doen met de Nederlandsche Schuymer, of de Konst om luy en lekker te leeven zonder Geld of Broodwinning. Het was een werk, schreef Weyerman, waarmee lezers zich in het klaplopen konden bekwamen.Ga naar eind22 De Glaneur historique (1731-1733), in Amsterdam uitgegeven, was net zo'n tijdschrift als dat van Weyerman. De auteur Jean-Baptiste le Villain de la Varenne, een uitgetreden benedictijn die in Amsterdam een veilig onderkomen had gevonden, bediende zich van allerlei rabelaisiaans proza. Nauwelijks bang om wegens smaad en laster gecensureerd te worden - zijn slachtoffer was toch in diskrediet geraakt - nam hij een met naam en toenaam vermelde persoon op de korrel. Dat was de corrupte kardinaal Coscia, die zich onder paus Benedictus xiii aanzienlijk had verrijkt, maar die daartoe onder diens opvolger de kans niet meer kreeg. Opgesloten in de Engelenburcht was Coscia genoodzaakt zijn Bibliotheca Cosciana te verkopen, aldus de Glaneur historique, die vervolgens ertoe overging spooktitels te beschrijven als L'Art de plumer la poule, Le Véritable Moyen de parvenir, L'Art de s'enrichir en peu de temps, Le Parfait Mattôtier, La Méthode de tirer avantage de la bêtise des hommes, avec un appendix du Favori adroit.Ga naar eind23 In de Janus, een politiek-satirisch tijdschrift uit 1787, vlak voordat Pruisische troepen in de Republiek orde op zaken kwamen stellen, hebben de schrijvers het met hun fopcatalogi eveneens duidelijk gemunt op specifieke personen of misstanden. Vanuit hun patriotse overtuiging vielen ze met name de uitwassen aan die zij onder het orangistisch regime meenden waar te nemen: De Verwachting der weldenkende Natie, eene Duitsche Roman in den smaak van, en met dezelfde uitkomst, als het Lijden van den Jongen Werther; 80. Ingen. à f 1-10-. Vreemde eenden in de bijt, ten slotte, zijn de fopcatalogi met boeken die wel degelijk bestaan hebben, maar die nooit tezamen een collectie hebben gevormd. Een bekend voorbeeld is de beschrijving van de bibliotheek van Don Quichot, met titels van werken die de kerk op de index had geplaatst. De dolende ridder had de grootste vertrekken van zijn kasteel tot barstens toe gevuld met werken als ‘de Amalissen van Gaule en van Grieken, de kloeke Daaden van Esplandian, Don Olivantes de Laura, Palmeryn van Olyven, Don Belians, de onvertzaagde Ridder Tyrant le Blanc, Artus van Engeland, de Ridder van de Zon, de Marquis van Mantua, Don Rodrigo de Nervaës, en honderde andere van dat soort: Grollen!’Ga naar eind25 Door alleen al de titels van deze verboden werken te noemen, werd bij de lezer de lachlust opgewekt. | |
[pagina 149]
| |
Erik Desmazières, ‘Salle hexagonale’. Illustratie voor Jorge Luis Borges, The library of Babel, Boston 2000. (Rembrandthuis, Amsterdam)
| |
De fopcatalogus als zelfstandige uitgaveHet fenomeen fopcatalogus komt in allerlei gedaanten voor, zo blijkt uit de beschrijving hierboven. Apocriefe titels, verzonnen drukken, pseudobibliografieën, recensies van pseudoboeken: er zijn mogelijkheden te over om feit met fictie te vermengen.Ga naar eind26 Aparte vermelding verdienen de fopcatalogi die als zelfstandige uitgave verschenen. De leugenboeken van Anna Folie waren er al een voorbeeld van, maar daarin werd nog nauwelijks kritiek geleverd op maatschappij of politiek, noch werden er bepaalde personen in aangevallen. Hoewel de schijn werd opgehouden als zou het om een heuse nalatenschap gaan, was het iedereen duidelijk dat het nonsens was. Dichter tegen de werkelijkheid aan lagen echter de catalogi waarin de bibliotheek van een bekend persoon werd beschreven. Slachtoffer was bijvoorbeeld Petrus Burman de Oude, tot 1715 hoogleraar klassieke talen en geschiedenis in Utrecht. Als toneelliefhebber en bovendien vertaler van scabreuze schrijvers als Petronius en Terentius was hij onder de rechtzinnige voetianen aldaar weinig geliefd. Op allerlei manieren probeerde men hem als zedenbe- | |
[pagina 150]
| |
derver af te schilderen. De zedenzaak waarin hij in 1708 verwikkeld was geraakt - hij zou op de kermis een jongedame hebben ontmaagd - werd dan ook gretig aangegrepen om hem in een kwaad daglicht te stellen. Een van de schotschriften bevatte een fictieve catalogus van zijn bibliotheek, die opvallend veel erotica bevatte. Vrijwel het hele fonds van de bekende porno-uitgever Timotheus ten Hoorn was aanwezig. De catalogus bevat ook een beschrijving van Burmans rariteitenverzameling waarin, het verbaast niet, behalve allerlei lustopwekkende zalfjes, een ‘vlees couleuren houten neus in een witte doos’ wordt genoemd. Burman werd overigens in de aanklacht wegens ‘defloratie’ van ‘een minderwaardig vrouwspersoon’ vrijgesproken. Zijn eigen boekerij bevatte echter, getuige de veilingcatalogus die na zijn overlijden werd opgesteld, wel degelijk werken van libertijnse signatuur.Ga naar eind27 De Amsterdamse doelist Daniël Raap, gehaat door zijn staatsgezinde tegenstanders, werd net als Burman doelwit van allerlei schimp- en schotschriften. De porseleinverkoper had zich tijdens de pachtersoproeren in 1747 hevig ingezet voor de invoering van het erfstadhouderschap en had zijn hoop gevestigd op stadhouder Willem iv. Die zou wel een einde maken aan de naar nepotisme riekende praktijken van de regenten. Zijn aanhangers kwamen daarin bedrogen uit. Het volk keerde zich daarop ook tegen Oranje en daarmee tevens tegen zijn fanatieke pleitbezorger Raap. Toen deze in 1754 overleed, wist hij zelfs postuum een rel te ontketenen. Terwijl zijn familie bij de lijkbaar wachtte tot de tijd daar was om de dode te begraven, ontstond er buiten zo'n oproer, dat er bijna geen doorkomen meer aan was. Er verscheen ook een Catelogus van diverse soorten porceleynen. Als meede eenige boeken, die den overheden zelfs heeft gesdnreeven, alles nagelaaten door Daniel Raap, hooft der doelisten. Plaats en datum van de veiling werden genoemd en ook was de drukker van de catalogus bekend: Gijsbert Oudshoorn, ‘gezwooren rapiaansche drukker, zo wel na de dood van Raap als by zyn leeven’. Voor de goede verstaander echter - en dat was iedere tijdgenoot - was het duidelijk dat het om een fopcatalogus ging. Zeker met titels als 't Nut der Tegenspoeden, ‘of altyd Wel, zynde dit eerste werkje 't geen deez' bereomde [sic] Schryver, kort na 's Prince Verheffing, in druk gaf.’Ga naar eind28 Het voert te ver om alle zelfstandig verschenen fopcatalogi te bespreken. Aardig om te noemen zijn wel de catalogi die, net als de Fortsas-catalogus, steeds nieuwe vervolgen kregen. Dat was het geval met beschrijvingen van de inboedel, schilderijen- en boekenverzameling van koning George iii van Engeland, de natuurlijke bondgenoot van de door patriotten zo gehate stadhouder Willem v. De Vierde Engelse Oorlog was in 1780 begonnen en dreigde de Republiek naar de afgrond te helpen. De fopcatalogi van de koninklijke collecties verschenen in 1781 aan de lopende band. Herdrukken, nadrukken, verbeterde versies, appendices: niets was het zijn Nederlandse criticasters te veel om George Rex in het schandblok te plaatsen. Het ‘vorstlyke poppe- en speel-goed der kinderen van den heere G.R.’ kwam onder de hamer, een ‘uitmuntend partytje schilderyen’ dat bedoeld was om ‘te voegen by den boedel van den heere G.R.’ en zelfs een Sleutel, of noodige ophelderingen der Catalogus, van eenfraaije inboedel byeenverzameld door den heere G.R. kwam van de pers. En toen de markt nog altijd niet verzadigd bleek, verschenen zelfs de Beredeneerde voorwaarden van Londense veilingmeesters met de welluidende namen Thomas Brandi, William Roastbeaf en James Punch.Ga naar eind29 Alleen aan de gebroeders De Witt, door een uitzinnige menigte vermoord in 1672, werd een vergelijkbare hoeveelheid fopcatalogi gewijd. Hun stellingname ten aanzien van het stadhouderschap was in 1791 nog zo actueel dat er toen, meer dan honderd jaar later, nog een aparte fopcatalogus aan werd gewijde.Ga naar eind30 De fopcatalogus bleek ook in Gent, ten tijde van de Brabantse Revolutie anno 1790, een probaat middel om politieke standpunten uit te dragen. Bekend zijn de aldaar verschenen | |
[pagina 151]
| |
Indeling van een bibliotheek met merkwaardige, vermakelijke en zeldzame boeken. Uit: Idée générale des études, avec un état des bibliothèques et le plan pour en former une, Amsterdam, gebr. Chatelain 1713. (Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Leiden, 988 G 12:4)
| |
[pagina 152]
| |
Erik Desmazières, ‘Salle des planètes’. Omslagillustratie voor Jorge Luis Borges, The library of Babel, Boston 2000. (Rembrandthuis, Amsterdam)
catalogi Catalogue d'une belle et riche collection de livres, delaisés par le feu Comte Anti-Figuier, en de Tweede cathalogue van verscheyden en raere boeken, curieus in het lesen en speculatief geconditioneert achter gelaeten door wylen de Graeve Van Patacheren.Ga naar eind31 | |
De wereld onder handbereikCatalogi van imaginaire bibliotheken waren niet allemaal bedoeld als satirisch middel om maatschappelijke misstanden aan de kaak te stellen, te schoppen tegen moraalridders van diverse pluimage of om gehate tegenstanders belachelijk te maken. Soms diende de beschrijving om een beeld te geven van het universum waarin de mens leeft. De bibliotheek is dan een sterk uitvergrote encyclopedie waarin de wereld onder handbereik ligt. Om hier greep op te krijgen moesten de boeken - aangenomen dat ze wel met naam en toenaam vermeld worden - volgens een logisch principe beschreven worden. Daartoe werden al aan het begin van de achttiende eeuw verschillende handleidingen opgesteld. Zo gaf de anoniem gebleven auteur van de Idée generale des études (1713) uitgebreide adviezen over hoe de boeken in de kasten te ordenen.Ga naar eind32 Dergelijke gebruiksaanwijzingen waren erg populair, getuige ook de diverse malen herdrukte Conseils pour former une bibliothèque peu nombreuse mais choisie (1746), geschreven door de secretaris van de Pruisische Academie van Wetenschappen Samuel Formey. Ook hij presenteerde een indeling voor een privé-collectie en noemde daarbij tevens welke titels daarin niet gemist mochten worden.Ga naar eind33 | |
[pagina 153]
| |
‘Le Catalogue de Comte du Fortsas’. Bundel met correspondentie en andere documenten die de uitgever van de Fortsas-catalogus heeft ontvangen. (Exemplaar: Universiteits-bibliotheek Amsterdam (UvA), kvb 1604)
Interessant in dit verband is de beschrijving van de Parijse bibliotheek die Montesquieu de twee hoofdpersonen van zijn Lettres Persanes (1721) laat bezoeken. Het is een mengeling van satire en een serieus bedoelde karakterisering van de takken der wetenschappen die ertoe doen. Uzbek en Rica keken hun ogen uit tijdens hun rondleiding. Bij een tot aan het plafond gevulde wand lijvige boekwerken bleven ze stilstaan. Het waren allemaal commentaren op de bijbel. ‘Wat een hoeveelheid!’, was de reactie van Rica. ‘Dan kan het niet anders of de Schrift was vroeger erg duister en nu erg helder. Zijn er nog twijfels gebleven? Kunnen er nog omstreden punten zijn?’ Het antwoord laat zich raden: ‘Het is een slagveld, waar de vijandelijke groepen die elkaar tegenkomen heel wat gevechten leveren, waar ze elkaar bestoken en zich in allerlei schermutselingen storten.’Ga naar eind34
Ruim twee eeuwen later zou Jorge Luis Borges deze idee - de bibliotheek als metafoor voor het universum - uitwerken tot zijn La Biblioteca de Babel (1941). Deze labyrinthische bibliotheek bevat een oneindig aantal zeshoekige zalen met een oneindig aantal boeken. Teksten | |
[pagina 154]
| |
De Italiaanse illustrator Emanuele Viscuso is beroemd geworden om zijn behangsel van trompe l'oeil-bibliotheken. (Foto. Emanuele Viscuso)
met al hun verschillende tekstvarianten, commentaren op commentaren, en bovendien ieder boek vertaald in alle op de wereld voorkomende talen. Het is dezelfde oneindige bibliotheek als die waarin William of Baskerville en zijn jonge metgezel Adzo, in Umberto Eco's The name of the rose (1980), ronddwalen. De hedendaagse lijstjes met imaginaire boeken verdienen de naam van fopcatalogi niet meer. Het satirisch karakter is naar de achtergrond verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor een filosofische component. Zo laat de Spaanse auteur Carlos Ruiz Zafón het Kerkhof der Vergeten Boeken een cruciale rol spelen in zijn roman La sombra del viento (De schaduw van de wind; 2002). Opnieuw is het een doolhofachtige bibliotheek, waarin de hoofdpersoon Daniel Sempere verzeild raakt. Hij vindt er een boek van zijn gading, dat hem voert langs belangwekkende gebeurtenissen in de Spaanse geschiedenis. Zo leidt ook hier een spookbibliotheek tot een tocht door het universum. | |
[pagina 155]
| |
BesluitDe fantasmagorieën in de vorm van imaginaire bibliotheken zijn nog altijd bedoeld om de lezer erin te laten dwalen, al ligt het er tegenwoordig duimendik bovenop dat het om een virtuele bibliotheek gaat. De Fortsas-hoax is in de boekgeschiedenis het enige voorval waarbij mensen zo massaal voor de gek zijn gehouden. De grap stond niet op zichzelf, mede door toedoen van de vele kolderieke genootschappen die België indertijd telde. Chalon was van diverse clubjes lid en wist als geen ander een rabelaisiaanse pen te hanteren. Hij had bijvoorbeeld ook de Société des boutonisques opgericht. Dat was in 1851, bedoeld om de draak te steken met verzamelaars van onbenulligheden.Ga naar eind35 Als numismaat was hij betrokken bij de samenstelling van de hierboven reeds aangehaalde numismatische fopcatalogus van Wallraf. Het procédé was identiek aan dat van de Fortsas-catalogus want ook hier waren beschrijvingen en afbeeldingen van de munten niet van echt te onderscheiden. Of hebberige numismaten geprobeerd hebben de beschreven munten voor hun eigen collectie te verwerven, is onbekend maar feit is dat in het jaar van verschijnen, 1853, Chalon nog lang niet was uitgespeeld met zijn Agathopeden.Ga naar eind36 Zijn eigen gevoel voor humor werd vijftien jaar na de hoax op de proef gesteld. Toen het Antwerpse tijdschrift L'Avenir aankondigde dat boekverkoper Hoyois de brieven en documenten die hij naar aanleiding van de veiling had ontvangen, zou uitgeven, dreigde Chalon de regie te zullen verliezen. Hij protesteerde, aldus zijn reactie in het Belgische bibliofielenblad, maar tegenhouden kon hij de uitgever niet.Ga naar eind37 Zo werd hij uiteindelijk toch nog slachtoffer van zijn eigen gefop. |
|