auteurs, zoals W.F. Hermans en (binnenkort) Gerard Reve. Het rijke Van Oorschot-archief vormt ook de basis voor een aantal bijdragen in het hier gesignaleerde themanummer van ZL.
Van Oorschot legde al jong een belangstelling aan de dag voor de verspreiding van lectuur. In zijn jeugd was hij actief in de anarchistische beweging en was hij op diverse manieren betrokken bij de uitgaven van Links Richten en verschillende andere uitgeverijen, zoals Sjoerd van Faassen met oog voor detail beschrijft in zijn bijdrage ‘“Niet langer meer één der geknechten.” Een portret van de uitgever als jongeman.’ Daarna was hij werkzaam bij achtereenvolgens A.A.M. Stols en Em. Querido, alvorens kort na de oorlog zijn eigen uitgeverij te beginnen.
Eén van Van Oorschots belangrijkste wapenfeiten is de uitgave van de Russische Bibliotheek, die, zo toont Cees Willemsen aan in zijn bijdrage ‘De geboorte van een bibliotheek’, langzaam ontstond uit het tamelijk eenvoudige plan een bundel Tsjechov-verhalen uit te geven. Ondanks zijn bemoeienissen met Russische auteurs was Van Oorschot verder niet echt een uitgever van vertalingen. In ‘En dat Duitse boek? Het internationale fonds van Uitgeverij G.A. van Oorschot 1945-1987’ laat Sandra van Voorst zien dat Van Oorschot kort na de oorlog nog een tamelijk divers aanbod aan vertalingen uit verschillende talen uitbracht, maar dat dit allengs minder werd. De titel van dit artikel verwijst naar een ander meesterstuk van de uitgever, namelijk de publicatie van Albert Vigoleis Thelens Die Insel des zweiten Gesichts, waarvan hij ook de grote inspirator was. Als Van Oorschot vond dat een boek diende te verschijnen, zette hij alles in het werk om die uitgave te realiseren. Hij was dan zeer bedreven in het aanboren van externe financiële bronnen, soms door bij particulieren gelden los te weken, vaak door institutionele subsidiegevers te hulp te roepen. Zijn inventiviteit in dit opzicht komt aan bod in het artikel van Helleke van den Braber, ‘Geert van Oorschot en het geld’.
Hoewel de Russische Bibliotheek misschien anders zou doen vermoeden is Van Oorschot nooit echt een uitgever van reeksen geweest. In ‘“Afdrukken jongens.” Geert van Oorschot en De Witte Olifant’ gaat Lisa Kuitert nader in op één van de reeksen, waarbij ze vooral aandacht besteedt aan de hierin verschenen herdrukken van verschillende titels van W.F. Hermans, die Van Oorschots toch al moeizame relatie met deze auteur nog meer onder druk zetten. Van Oorschot was geen gemakkelijk mens en zijn relatie met Hermans is na een aanvankelijke vriendschap nooit meer goed gekomen. Sandra van Voorst vertelt in haar artikel hoe op een gegeven ogenblik ook de vriendschap met Vigoleis Thelen stuk liep, terwijl Mathieu Lommen de Werdegang beschrijft van Van Oorschots relatie met meestertypograaf Helmut Salden, die lange tijd verantwoordelijk was voor de vormgeving van Van Oorschots uitgaven.
Kuitert noemt in haar artikel ook ‘de reeks Verzameld Werk’. Yves T'Sjoen beschrijft in ‘Over een uitgever en zijn favoriete dichter’ de totstandkoming van het verzameld dichtwerk van Richard Minne.
Van Oorschot heeft als literaire uitgeverij altijd een sterk ideologische inslag gehad. Hans Renders en Tity de Vries besteden in hun bijdragen aandacht aan Van Oorschots politieke opvattingen en de invloed daarop van zijn ‘leermeester’ Jacques de Kadt. Uit zijn politieke bewustzijn is gedeeltelijk ook Van Oorschots wens te verklaren altijd een tijdschrift tot zijn beschikking te hebben. Vanaf 1957 was dat Tirade, dat hij bij de verschijning van het driehonderdste nummer in een brief aan Gerard Reve omschreef als ‘het enige litt. blad met niveau en met politiek fatsoen en properheid. Het is mijn blad gebleven [...].’ Dit citaat is ontleend aan het artikel van Ad Fransen, ‘De tiran van Tirade’.
Jeroen Brouwers omschreef Van Oorschot ooit als ‘een glas-in-loodraam van persoonlijkheden’, omdat hij niet alleen als uitgever spraakmakend was, maar onder de naam R.J. Peskens ook als auteur van zich deed horen. Jeroen Brouwers en August Hans den Boef gaan in hun bijdragen vooral in op Van Oorschots schrijverschap, terwijl Marsha Keja in het afsluitende artikel ‘Geert van Oorschot als romanpersonage’ belicht.
Een themanummer als het onderhavige kan nooit een compleet beeld bieden. Zo staat helaas