De Boekenwereld. Jaargang 21
(2004-2005)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
Spiegel der schoonste courtisanen
| |
[pagina 267]
| |
Titelgravure bij Le miroir des plus courtisannes de ce temps. [Amsterdam], 1631. (Ex. Universiteitsbibliotheek Amsterdam)
De vroegste edities van de Spiegel verschenen zonder inleiding of commentaar. Waarschijnlijk kreeg De Passe kritiek op de eerste uitgave, in ieder geval besloot hij om de tweede druk vooraf te laten gaan door een in het Frans gesteld voorwoord, waarin de eerzame bedoeling van het werk werd toegelicht. De auteur haastte zich te zeggen dat hij met zijn boek geen kwade bedoelingen in de zin had: ‘croisez que j'estime trop la Vertu pour la Calomnier’. Het was geenszins zijn bedoeling geweest om mensen tot ‘debauche’ aan te zetten. Vervolgens kwam hij met verschillende redenen voor het maken van dit boekje. Hij wilde ten eerste de mode uit die tijd tonen. Ten tweede hadden zijn vrienden hem om dit werk gevraagd. Vervolgens wilde hij zijn collega's dienen en ‘ceux qui veullent voir le Monde sans partir de leur Chambre’. Het werk zou zo moeten fungeren als voorbeeld voor kunstenaars en als bron van leerrijk vermaak voor leken. Deze konden dankzij de Spiegel op de hoogte blijven van de beroemdste meisjes van plezier, van hun uiterlijk en de kleren die zij droegen, zonder dat de lezer zelf zijn kamer hoefde te verlaten. Glitter and glamour voor bij de open haard dus. De Franse kwatrijnen onder de portretten brachten de lezer op de hoogte van de carrière van de courtisanes: vooral details over hun eerste schreden op het courtisanepad werden hier gegeven. Zo kon men leren hoe een net meisje in ‘het vak’ verzeild kon raken. Ook portretten van de koppelaarsters die de meisjes hadden ‘verleid’ waren opgenomen. Was volgens De Passe leerrijk vermaak de opzet, de titelplaat suggereert meer: daarop wordt een bordeel afgebeeld. Een goed geklede man zit al rokend bij het (minne)vuur, terwijl de hoerenwaardin hem een portret van een van haar meisjes voorhoudt, dat zeer veel lijkt op het portret van ‘schoon elsgien’. Aan de muur hangen nog zes portretten en ook deze vertonen grote overeenkomst met de portretten uit de bundel. Een andere man is eveneens in onderhandeling en wijst op een van de portretten. In de hoek van het plaatje | |
[pagina 268]
| |
geeft een open deur uitzicht op twee wachtende hoertjes. Zo lijkt het alsof de geschetste dames niet slechts maintenees van enkele beroemde hoge heren waren, maar voor alle mannen toegankelijk. Als titelplaat suggereert het dat de lezer door dit boekje zijn vermaak kan nemen met een dame van zijn.Ga naar eind7 Titelpagina van de 1708-editie van de Spiegel. (Ex. Antiquariaat A.G. van der Steur, Haarlem)
| |
Eeuwigdurende schoonheidEen werk als dit lijkt zeer tijdgebonden: na een aantal jaren is de mode veranderd, zijn de prostituees vergeten en de cryptische Franse kwatrijnen niet meer te begrijpen. Na de jaren dertig lijkt de populariteit van dit werk dan ook voorgoed voorbij: in de rest van eeuw werd het werk niet meer herdrukt.Ga naar eind8 In de achttiende eeuw leefde de interesse voor de courtisanes echter weer op: in 1701 verscheen een nieuwe herdruk Spiegel der alderschoonste cortisanen deses tijds ‘gedrukt voor den uitgever’,Ga naar eind9 gevolgd door een eveneens anonieme druk uit 1708 ‘Gedrukt na de Copye van Parys’ en een editie van de Goudse drukker Lucas Kloppenburg uit 1710.Ga naar eind10 Van de edities uit 1701 en 1710 waren al langer exemplaren bekend.Ga naar eind11 Enige tijd geleden werd ook een exemplaar van de editie-1708 teruggevonden.Ga naar eind12 In dit artikel zal ik me vooral met deze uitgave bezighouden. Was de editie uit 1701 immers nog een vrij ‘gewone’ herdruk van de zeventiende-eeuwse versies, de editie uit 1708 vertoont grote verschillen met haar ‘voorgangers’. Vergelijking met de druk uit 1710 wees uit dat dit een titeluitgave is van de editie uit 1708. Afgezien van de titelpagina is het zetsel van de twee uitgaven identiek. Achter de editie-1710 is wel een extra katern met gedichten toegevoegd. Het exemplaar van de editie-1708 blijkt dus om diverse redenen uniek te zijn. In het vervolg van dit artikel zal ik op deze editie inzoomen en op de man die er verantwoordelijk voor was. | |
[pagina 269]
| |
‘Schoon Marijtje’ in de editie van 1701. (Ex. Antiquariaat A.G. van der Steur, Haarlem)
| |
De druk uit 1708Het kan enige verwondering wekken dat er zeventig jaar na de eerste druk plots weer belangstelling blijkt te zijn voor de courtisanes uit vroeger tijd. Toch heeft in 1701 een uitgever nieuwe mogelijkheden voor dit werk gezien. Hij had niet de beschikking over de oude platen (of misschien waren deze te versleten?) en liet enkele platen van een van de oude edities nasteken - de vrouwen kijken dus ook precies de andere kant op. Daarnaast paste hij de Franse kwatrijnen stilistisch wat aan en plaatste de portretten met de bekende Nederlandse en Duitse kwatrijnen en de Nederlandse disticha, nu eens niet twee aan twee, maar een portret per pagina. Deze laatste wijziging gaf de uitgever de mogelijkheid om het traditionele oblongformaat te veranderen in een ‘gewone’ octavo: er hoefde nu immers nog maar een portret op een pagina. De keuze van de portretten lijkt vooral van deze ingreep afhankelijk: portretten van dames die onlosmakelijk met elkaar verbonden waren - zoals La Belle Dans en haar koppelaarster Margo Macrelle, die een spiegel ophoudt naar La Belle - werden niet opgenomen. Toch lijkt de uitgever niet volledig tevreden te zijn geweest: enkele jaren later komt hij namelijk met een geheel vernieuwde editie. Dat het inderdaad dezelfde uitgever is geweest die de editie uit 1708 verzorgde, is niet zeker. Het feit dat in beide edities gebruik is gemaakt van dezelfde gravures maakt dit echter wel aannemelijk. Wat is er nu precies veranderd? De portretten zijn grotendeels dezelfde gebleven als in 1701. Er is alleen één portret bijgekomen: dat van Nel Gwynn. Blijkbaar vond de samensteller dat zij als toneelspeelster en maîtresse van koning Karel ii van Engeland niet kon ontbreken in een lijst met bekende courtisanes. Van enkele andere dames heeft de samen- | |
[pagina 270]
| |
steller de naam veranderd.Ga naar eind13 Vervolgens heeft hij vrijwel alle Nederlandse disticha veranderd en de Nederlandse, Duitse en Engelse kwatrijnen vervangen door twee achtregelige Nederlandse versjes. Zeer opvallende aanvullingen zijn de ‘Opdragt aan Klimene, Haagse Cortisane’, die aan de bundel voorafgaat en een ‘besluyt’ aan het einde van de bundel, ondertekend met ‘T'Abdera, voor de kamer van vreugdendaal’. De Nederlandse, Duitse en Franse voorwoorden uit de vroege edities zijn weggelaten. Al deze veranderingen roepen aparte vragen op omtrent auteurschap en intentie. Ik zal ze een voor een behandelen. ‘Schoon Marretie van Delf’, ditmaal in de editie van 1708 (Ex. Antiquariaat A.G. van der Steur, Haarlem)
| |
Een nieuwe jasDe meertalige kwatrijnen uit de zeventiende-eeuwse versies kwamen in de editie van 1708 te vervallen. Alleen de Franse kwatrijnen mochten blijven, zij het in aangepaste versies. In plaats van de oorspronkelijke kwatrijnen kwamen twee achtregelige versjes. De functie van deze toegevoegde verzen is niet eenduidig. Ten eerste boden deze gedichten de samensteller de mogelijkheid om meer informatie te geven over de geportretteerde dame. De Duitse en Nederlandse kwatrijnen waren grotendeels vertalingen van de Franse. Deze verandering was nodig om de lezers uit te leggen wie de afgebeelde courtisane was. De meeste publieke dames hadden meer dan een halve eeuw later immers hun publieke bekendheid verloren. De voor de nieuwe lezers cryptische omschrijvingen uit de Franse kwatrijnen worden zo in de Nederlandse verzen nader toegelicht. Ten tweede boden de dubbele gedichten de mogelijkheid om het biografisch-anekdotische te koppelen aan een algemene moraal. Doorgaans vertelt het tweede achtregelige vers de levensgeschiedenis van het meisje, vaak in de ikpersoon, terwijl het eerste vers een alge- | |
[pagina 271]
| |
mene les uit dit voorbeeld trekt. Het tweede vers is vaker anekdotisch, persoonlijk en soms zelfs grappig, zoals in het geval van Schoone Mayke van Brussele die men in dialect laat spreken. Het eerste vers is doorgaans plechtstatig en moralistisch. Deze tweedeling gaat echter zeker niet altijd op. Vaak ook zijn de verschillen tussen beide verzen niet zo duidelijk, geven zij eigenlijk dezelfde informatie of hebben zij eenzelfde strekking. Bijvoorbeeld bij Juffr. Rochefort: Wie zyn bederf hier tragt te ontgaan,
Wagt zig na Venus om te kyken.
Geen Herkles kan haar magt weerstaan,
Geen Socrates haar list ontwijken.
Bezat oyt schoonheit deze kunst:
In Rochefort bleek haar vermogen.
Geen Koning, die, om hare gunst,
Zig niet verslaafde aan haar schoone oogen.
Wat fier gemoed wierd door uw zielbetoovrende oogen
Uw malse Rozemond, en boezem zonder vlek
Begaafde Rochefort tot liefde niet bewogen?
Uw schoonheit trad de magt der vorsten op den nek.
De vryheit vlugte, waar uw glans haar liet aanschouwen,
Een Vorst vergat zyn Ryk, als hy uw slaaf mogt zyn
De wellust leeft, en zweeft in 't oog der dartle vrouwen
Wie zyn bederf niet zoekt, ontwykt dit zoet fenyn.
De thematiek is dezelfde: de macht van schoonheid die zelfs koningen onderwerpt. Het doel is: waarschuwen hiervoor. Alleen de bewoording verschilt, in het tweede vers wordt de betoverende schoonheid van de dame sterker benadrukt. Het thema wordt nog eens bekrachtigd door het distichon onder het portret: ‘Wat kragt of heerschappy vermag,/ De schoonheit voert alom de vlag’, en door het Franse kwatrijn, waarop de Nederlandse verzen zijn gebaseerd. Het is opvallend hoe graag de auteur de lezer wijze lessen mee wil geven bij elk plaatje. Feitelijk staat hij hierdoor aan het einde van een al in de jaren dertig ingezette ontwikkeling. In de oorspronkelijke edities kwamen ook wel moralisaties voor, maar zeker toen de portretten nog slechts door de Franse kwatrijnen werden vergezeld, was de te lezen tekst vooral informatief. Ook de vertalingen van de kwatrijnen vertellen vooral over de manier waarop de dame maintenee is geworden. Met het verschijnen van de disticha onder de portretten wordt de levensles geïntroduceerd:Ga naar eind14 ‘Het maagdevlijs is wonderfijn/ Ten wil dog niet gehandeld zijn’.Ga naar eind15 Ik schreef hierboven al dat pas in de tweede druk een Frans voorwoord werd opgenomen, waarin de graveur zichzelf probeerde vrij te pleiten van voze bedoelingen. Kennelijk was dit nog niet duidelijk genoeg: vanaf 1631 (waarschijnlijk vanaf de vierde druk) werden ook een Nederlands en Duits voorwoord opgenomen. Grotendeels zijn dit vertalingen van het Franse voorwoord,Ga naar eind16 maar vooral de Duitse versie is uitgebreider en duidelijker over de zedenkundige strekking van het werk. Hierin wordt duidelijk gesteld dat men de kwatrijnen met een korrel zout moet nemen: de dames schuiven vaak de schuld af op hun ouders of op koppelaars die hen zouden hebben verkocht, of op hoge heren die hen zouden hebben | |
[pagina 272]
| |
verleid, maar in werkelijkheid waren zij maar al te willig. Ook stalknechten zouden geen enkele moeite hebben gehad om de meisjes te verleiden, aldus de Duitse inleiding. Werd de Spiegel al in de zeventiende eeuw steeds meer ‘ingekleed’ met waarschuwingen en lessen, de achttiende eeuw vervolmaakte dit werk. De dubieuze titelplaat werd niet nagestoken. De disticha uit 1631 en 1701 werden vervangen door nieuwe, minder speelse versies. Zo werd het onderschrift bij Mejuffrouw C.P. ‘Elk voed en voeld sijn eigen vier,/ Elk vrijd en troud op sijn manier’, vervangen door het wat norse ‘Hoe schoon 't mag staan/ 'T leyd haast vergaan’. Het hierboven geciteerde distichon bij Anna L., de Deense dame, werd veranderd in ‘Betrouwt geen Deen/ Want arger geen’. De vergankelijkheid van de schoonheid werd hét thema van de bundel, geflankeerd door de gevaren en noodlottige gevolgen der liefde. De zeventiende-eeuwse hoerenspiegel was een zedelijke embleembundel geworden. ‘De Dansicker Wywodin’, editie 1701. (Ex. Antiquariaat A.G. van der Steur, Haarlem)
| |
KlimeneHet voorwoord kondigt de thematiek van de bundel al aan. Het werk wordt opgedragen aan de Haagse courtisane Klimene, wier roem bekend verondersteld wordt. Klimene zou volgens de dichter vroeger vele minnaars hebben gehad, waaronder ene Lisidas, die zij toen zij hem van zijn geld had ontdaan, moeiteloos aan de kant schoof voor een afgezant van de keizer, die zij in goud en diamanten voor haar liefde liet betalen. Het zou kunnen zijn dat | |
[pagina 273]
| |
de dichter verwant is aan die Lisidas, of misschien wel hem is: de ‘oude wonden’ die niet moeten worden opengereten, klinken in ieder geval zeer persoonlijk. Ondertussen is Klimene oud en lelijk geworden, zij is getrouwd en rekent zich nu tot de ‘vromen’. Haar drankverslaving heeft haar lichamelijke verschijning nog verder geschaad en het lijkt dan ook dat de auteur van dit gedicht met enig leedvermaak deze bundel aan haar opdraagt: ‘Aanvaard aldus den spiegel u gegeven;/ Wilt gy u zelf beschouwen naar het leven’. Het gedicht is ondertekend met het motto ‘Fumus Gloria Mundi’ (Des werelts Glory is maer Roock en Roock is 's Werelts Glory oock).Ga naar eind17 Dit is het motto van Willem Godschalck van Focquenbroch. Deze burleske dichter schreef inderdaad verschillende gedichten aan en over een door hem geliefde ‘Klimene’.Ga naar eind18 Abraham Bogaert, die de uitgave van zijn verzameld werk verzorgde, noemt ook deze naam als hij Focquenbrochs liefdespoëzie beschrijft: ‘Wie bloost niet, als hy zucht en vlied, en streeld,/ En van Klimeene, en haare schoonheid speelt,/ Die elk doet branden?’Ga naar eind19 Focquenbroch stierf echter al rond 1670.Ga naar eind20 Het lijkt niet erg aannemelijk dat hij de opdracht heeft geschreven, het gedicht is immers zeer toegespitst op deze achttiende-eeuwse bundel en nergens schrijft de auteur over zijn persoonlijke relatie met Klimene. Waarschijnlijk is het een elitaire grap van de auteur van deze bundel: hij neemt een bekende ‘aanbedene’, onderstreept door het motto de identiteit van degene die haar aanbad - een zelfverklaarde levensgenieter - en vertelt vervolgens hoe zij na een carrière als maintenee haar schoonheid als in rook zag opgaan. Een literair spel dus, maar een spel met een fundament in de werkelijkheid? De details die over Klimene verteld worden in de Spiegel doen reëel aan: waar zij woont, waar zij uitging, met wie zij omging, wat zij vroeg voor haar diensten, hoe zij er nu aan toe is. Het feit dat zij in Den Haag werkte, komt ook overeen met de zeventiende-eeuwse prostitutiepraktijk: alleen in de hofstad lijken maintenees openlijk te hebben gewerkt.Ga naar eind21 De Nederlandse courtisanes uit de Spiegel hebben dan ook allemaal Den Haag als werkgebied. Aangezien alle geportretteerde dames ook werkelijk bestaan hebben, lijkt het aannemelijk om eveneens van een reële, maar met pseudoniem benoemde, Klimene uit te gaan. Zou het kunnen zijn dat de auteur hier daadwerkelijk een echte Klimene beschrijft, die vroeger door Focquenbroch werd bemind, een hoer werd en in 1708 nog leefde, getrouwd en aan de drank? Het petrarkistische gehalte van Focquenbrochs beschrijvingen doet in eerste instantie een zuiver literaire Klimene vermoeden. Klimene is beeldschoon, een ‘zon’, een toonbeeld van volmaaktheid. Zijn liefde voor haar is allesomvattend, de pijn die hij ervaart door haar wrede afwijzingen wordt slechts nu en dan afgewisseld met de hemelse vreugde die een kleine toegeeflijkheid van haar kant hem geeft. Klimene lijkt, evenals haar veel bezongen medemuzen Phillis, Aramante en Clorimene, pure literaire fictie te zijn. Focquenbrochs gedichten vertonen echter ook elementen die niet direct door het genre ingegeven lijken te zijn en een reële achtergrond doen vermoeden.Ga naar eind22 Zo geeft de dichter aan dat het niet bij een platonische liefde is gebleven, op een goed moment heeft Klimene toch toegegeven: ‘'t Is waar, ik min, en wort bemind,
Klimenes gunst verzacht myn banden,
Een vuur doet onze zielen branden’.Ga naar eind23
Hij mag haar nu zoenen en hij schrijft zelfs een allegorie op haar borsten en venusheuvel: ‘De tempel der liefde, gevonden door een koper penninkje, gevallen in den boezem van Klimene’.Ga naar eind24 Op deze liefde rust echter geen zegen: Klimene verlaat de stad waarin zij woont | |
[pagina 274]
| |
en hoewel zij bezweert ‘dat zy my eeuwig minnen zal’Ga naar eind25 en hoewel van emigratie geen sprake lijkt te zijn, lijkt het toch een afscheid voor lange tijd. Wellicht heeft Focquenbrochs weinig florissante financiële situatie hiermee te maken: hij vraagt het noodlot immers om ‘gewenste midd'len’ om hem waardig te maken voor het bezit van Klimene. Dat de relatie deels op een geldelijke vergoeding zou berusten, zou men kunnen halen uit het versje ‘Op het vereeren van een diamantje aen Juffr. N.N.’. Korte tijd later zal Focquenbroch onder andere uit geldnood, zich gedwongen zien om naar Afrika te vertrekken.Ga naar eind26 Zou Klimene naar Den Haag verhuisd zijn? Hier is niets over te vinden in de gedichten van Focquenbroch. Zou zij andere, welvarender minnaars hebben verkozen? Is Focquenbroch misschien de minnaar die door de Klimene uit de Spiegel gedumpt wordt voor de afgezant van de keizer? In de gedichten van Focquenbroch is inderdaad sprake van een mededinger, een ‘minnaar met verkrompe pezen’, een ‘Vulkaan’ die door zijn geliefde wel begunstigd wordt, terwijl Focquenbroch tandenknarsend toe moet kijkenGa naar eind27. Nu is Klimene geen heilige maagd meer, maar een ‘snoo serpent’, die met haar ‘vervloeckt en loos gevley,/ Brengt'er menigh in ly’:Ga naar eind28 ‘Sy volght alleen haer kriele lust,
En om geen minnaers te verliesen,
Is't haer alleens wie dat haer kust,
Al souden sy selver kreupels kiesen.’
Hoewel de irritatie zeer doorleefd overkomt en elementen uit de genoemde gedichten passen in het door de samensteller van de Spiegel geschetste beeld van de Haagse Klimene, ontbreekt het in de gedichten van Focquenbroch aan doorslaggevend bewijs voor het bestaan van een reële ‘Klimene’, die hem zou hebben verlaten voor een carrière als Haagse courtisane. De samensteller van de Spiegel zal een bestaande dame op het oog hebben gehad, die hij als literaire spielerei Klimene noemde, waardoor hij Focquenbrochs stijl kon kopiëren en haar op burleske wijze kon typeren. Focquenbrochs motto is bij uitstek toepasbaar op deze dame: des werelds glorie is slechts rook. | |
Jan van Hoogstraten als auteurWelke auteur was nu verantwoordelijk voor dit gedicht en de nieuwe samenstelling van de bundel? Een antwoord op deze vraag is te vinden in de uitgave die in 1710 verscheen bij de Goudse uitgever Lucas Kloppenburg. In die editie wordt Jan van Hoogstraten vermeld als auteur, hetgeen geen verbazing wekt: Kloppenburg was immers jarenlang de vaste uitgever van Van Hoogstratens werk. In een fondslijst van de boekverkoper wordt ook een ‘tweede druk’ van de Spiegel genoemd (bedoeld zal zijn de editie-1708) temidden van andere werken van Van Hoogstraten.Ga naar eind29 De literaire travestie uit het voorwoord past zeer wel bij deze dichter. In 1718 schreef Van Hoogstraten ook een aantal verzen onder naam van Herman Dullaert, een grap die hem duur zou komen te staan.Ga naar eind30 De ondertekening ‘te Abdera’ onder het ‘besluyt’ wijst ook in zijn richting. Het anagram Abdera voor Breda is natuurlijk bekend geworden door J.C. Weyerman,Ga naar eind31 maar het werd eveneens door Jan van Hoogstraten gebruikt. Rond 1714 werd zijn Lyris opper rym- en schilderbaas uitgegeven ‘Te Abdera, bij Kornelis Setsers [= Breda, bij Cornelis Tessers], evenals zijn klucht De verliefde kok. Waarschijnlijk zijn ook de gedichten ‘Uytvaart van Kobus neef of lieve koobus te Abdera’ en ‘Op een ongelyk paar trouwende te | |
[pagina 275]
| |
abdera 1703’ uit de verzamelbundel Schimp- en Hekeldichten van Van Hoogstraten.Ga naar eind32 Hij verbleef in ieder geval in de jaren 1701 en 1704 in Breda, en zou in deze tijd vriendschap hebben gesloten met Jacob Campo Weyerman, die hij zelfs van literair advies zou hebben gediend.Ga naar eind33 De vriendschap sloeg echter jaren later om in ruzie en het is in de hitte van deze strijd dat ook Weyerman zinspeelt op het auteurschap van de Spiegel door Van Hoogstraten: ‘Dit Scheelartje was (gelyk een Pelgrim van St. Jakob met schulpen is behangen) op d'eige wys met een gedeelte vrouwelyke Conterfeitseltjes opgeschikt, waarvan het voornaamste door een Gordiaanschen Knoop aan zyn hart scheen vastgestrikt, maar zulks van naby beziende, kon men het schandaleus litteeken bespeuren, dat het door't mes van Overspel, om een slecht Bespiedersplaatsje te bezitten, overmidden was gekorven, zynde de andere foeminine tronytjes de Copyen, waar van hy de Origineele aan de brutale caresses van groote Heeren, om hooger gevyzelt te worden, had opgeoffert’.Ga naar eind34 Kort na deze uitval komt een vriend van Weyerman in een open brief nog terug op deze affaire: ‘my wert bericht dat Hermes [d.i. Weyerman] en dit genoemde Gedrocht [Van Hoogstraten] eertyts Bed- en Boezemvrienden waren geweest, en dat die animositeit was gesticht op een fondament dat zeer onderhevig is het [sic] aan het instorten, namentlyk op Conterfaitseltjes van verscheide Jonge Juffers en eene getrouwde Dame, dewelke de Zanger, als een moderne Iskariot, aan hooge Magnaten had overgelevert om doorstoken te worden, en zulks alleen op eene slibberachtige hoop, van langs die tintelende kanaaltjes de haven van een honorabeler geluk te bezeilen’.Ga naar eind35 Het heeft niet mogen baten: het verraad leverde hem niets op, behalve dan een scheldkanonnade nu van Weyerman: Van Hoogstraten is scheel, saai, nietsbeduidend, een rijmelaar een ‘verslete Reutje’ dat nog wil bijten. Dit alles komt overeen met het ‘Besluyt’ van de Spiegel van 1708 waarin gesteld wordt dat de bundel eigenlijk afgesloten had moeten worden met ‘Madam Lavas’ (een aan de Lavaslikeur verslingerde dame), maar omdat ‘Jan Oom’ met haar portret is gaan lopen, ontbreekt dit. Ook hier is dus sprake van een verdwenen gravure die door ‘Jan Oom’ [Van Hoogstraten] zou zijn verkocht, of - volgens de Weyerman-bronnen - als smeergeld zou zijn gebruikt. Volgens het ‘Besluyt’ ging het om een dubbelportret van de jonge prostituee ‘Anne met en zonder baard’ en de verlepte Madam Lavas. De kleine Roelof en zijn maat [Weyerman en Van Hoogstraten?] bazuinen zonder jaloezie de loftrompet op Acteon: zij prijzen met een knipoog de bedrogen minnaars. Met de ondertekening ‘Abdera, Vreugdendaal’ komen we inderdaad weer terug uit in Breda: Vreugdendal was een rederijkerskamer in Breda die al sinds 1470 bestond en kort daarna (1733) ten onder zou gaan.Ga naar eind36 Weyerman en Van Hoogstraten zouden dus samen gewerkt hebben aan de Spiegel. Een tweede auteur zou een verklaring kunnen zijn voor de hierboven beschreven onduidelijke verdeling tussen de twee achtregelige verzen. Het zou kunnen zijn dat de twee auteurs afgesproken hadden om allebei een vers per vrouw te schrijven. Van Hoogstraten lijkt de gravures van Anne met en zonder baard gegeven te hebben aan enkele notabelen om een baantje als commies ter recherche (door Weyerman wel vaker aangeduid als een bespiedersbaan, een spionnenbaan) los te krijgen. Deze functie had hij tot 1697 in Dordrecht bekleed en in Gouda zou hij - in ieder geval vanaf 1704, zeven jaar nadat hij daar was komen te wonen - dezelfde baan krijgen. Het zou dus goed in de periode 1701-1704 - Van Hoogstratens Bredase tijd - geweest kunnen zijn dat zij samen aan de Spiegel werkten, terwijl Van Hoogstraten de gravures als smeermiddel gebruikte.Ga naar eind37 | |
[pagina 276]
| |
‘Meestres Margery’, editie 1701. (Ex. Antiquariaat A.G. van der Steur, Haarlem)
| |
Klimene/anne/lelianeWie is nu die beruchte Anne/Madame Lavas en wie de Lisidas, die een relatie met haar heeft gehad zodat hij nu als Acteon (bedrogen vriend) haar ‘lof kan uitbazuinen’? De werkelijke Lisidas zou wel eens Jan van Hoogstraten geweest kunnen zijn. De ‘oude wonden’, waarover in het Klimene-gedicht gesproken wordt, klinken als een reële referentie aan een vergane relatie.Ga naar eind38 Volgens Weyerman zou Van Hoogstraten inderdaad lange tijd verkikkerd zijn geweest op ‘eene rosse Leliane of gebaarde Cocquette’ die hem later heeft bedrogen. ‘Of denkt met aandacht aan die lelyblanke Zwaan,
Doch ros van baart, misdoopt: vergode Leliaan;
Die, zonder dat hy dorst zich in het minst vertoornen,
Hem huldigde, als een hart, met dikgetakte hoornen;’Ga naar eind39
Weyerman suggereert zelfs dat hijzelf de minnaar is geweest van Van Hoogstratens Leliane.Ga naar eind40 Van Hoogstraten zou deze rode Leliane hebben leren kennen na de dood van zijn vrouw Geertruy van den Hagen, in 1709: ‘Doch na de doot van de eerste Kat/ Wert hy door Leliaan in 't huwelyksnet gevat’.Ga naar eind41 Inderdaad komen er verschillende liefdesgedichten voor in Van Hoogstratens Mengelpoezy (1714). In 1720 is die relatie tussen Leliane en Van Hoogstraten over: Of Lelianes keurs, in't prilste van haar fleur,
Den Poortspion, doch haar' Pikeur,
Het rosse zaaltje schonk waar ieder meê liep dartelen.
Die guide tydt is wech: 't is 't klappen van de zweep.Ga naar eind42
| |
[pagina 277]
| |
In 1724 vinden we de gebaarde dame weer terug, nu in een toneelstuk van Van Hoogstraten: zijn toneelstuk Tys Onverstand of de Bruiloft van Anne met 'er baard.Ga naar eind43 De hierin beschreven ‘Anne met de Baard’ is in 1724 een weduwe van veertig jaar, die het ‘met Engelsche Officiers gewoon is aan te leggen’. Zij is ook hier ‘Een koopvrouw in Lavas’. Anne zou de dochter zijn van een pachter die zijn dienstmeiden zou bezwangeren.Ga naar eind44 Zij is duidelijk van lage komaf, was vroeger arm en heeft zich nu omhoog gewerkt in adellijke huwelijken. Haar eerste man is zij nooit trouw geweest en ook haar tweede zal ze wel gaan bedriegen. Zij zou op dit moment zelfs zwanger zijn: niet van haar aanstaande echtgenoot natuurlijk, maar van een Engelsman. Ze verwacht een kind met rood haar.Ga naar eind45 Hoewel ze pas drie maanden weduwe is, heeft ze onderhands met de procureur geregeld dat ze toch al opnieuw kan gaan trouwen. Zij gaat nu trouwen met een adellijke jongen van amper twintig jaar, een ‘poddebaard’ (vlasbaardje), een Gascon (pocher) met minder haar op de wangen dan zijn aanstaande.Ga naar eind46 Gaat het hier nu om dezelfde dame? In 1721 zou Van Hoogstratens ‘rosse Hes’ dood zijn.Ga naar eind47 Toch is er nog op later datum sprake van een rode dame: Weyerman heeft het herhaaldelijk over ene ‘Maria Rufa’, oftewel ‘Maria Zonnebloem’, oftewel ‘Rosse Maria’, de ‘lange infante van Sphinxenburg’.Ga naar eind48 Weyerman kende deze roodharige inderdaad persoonlijk. Hij kwam bij haar op bezoek en kreeg vervolgens een relatie met de bij ‘Maria’ logerende ‘Madame Brandinopolis’ (een brandewijnliefhebster), waarmee waarschijnlijk Adriana Simonsz de Visscher bedoeld is.Ga naar eind49 Deze Adriana brengt ons op het spoor van een werkelijke Leliane. Adriana en Weyerman verbleven in de jaren 1722-1725 op Rotsenburg: een buiten ten zuiden van Utrecht, aan de Vaartse Rijn. Waarschijnlijk woonde Leliane daar in de buurt. Zou het op het landgoed ‘Leeuwenburg’ bij Maarssen kunnen zijn: de ‘Sphinxenburg’ oftwel ‘Lynxenburg’ waar Weyerman over spreekt? Daar woonde Adriana Beekman met haar man George van Ophoven, advocaat van het Hof van Holland. Adriana zelf komt niet in aanmerking voor de Lelianeplaats (zij krijgt geen kinderen en blijft tot haar dood in 1727 braaf getrouwd met haar man), maar haar zus Anna Catharina Beekman (ook wel Bleekman/Beeckmans) wel degelijk. Zij is waarschijnlijk rond 1688 getrouwd met Jacobus van Marcken, een roomskatholieke pachter uit Breda. Samen krijgen ze vijf kinderen: vijf meisjes.Ga naar eind50 Het gaat echter niet goed met Van Marckens zaken, want in 1703 vinden we Anna Catharina Beeckman samen met haar zus bij de Utrechtse notaris: Jacob is dan al gestorven en hun boedel is in 1702 geconfisqueerd. Adriana en George van Ophoven kopen de hele boedel op en zetten de familie weer terug op het spoor.Ga naar eind51 Dan is het even stil, totdat op 25 november 1723 Anna Catharina Beekman in de Utrechtse Dom in het huwelijk treedt met ene Bernardus van der Gulden, een soldaat onder kapitein Bronkhorst. Als ze op dat moment zwanger was, zoals Van Hoogstraten beweert, dan heeft ze een miskraam gehad: haar eerste kind wordt op 31 januari 1725 gedoopt. In oktober 1727, als zij haar tweede kind doopt, is Berend al gesneuveld bij Maastricht. De levensloop van deze Anna Catharina komt grotendeels overeen met die van Anne met de baard en de rosse Leliane. Van Hoogstraten zou haar hebben kunnen leren kennen in de periode 1700-1704 toen hij in Breda verbleef en zij haar man was verloren. Zij zou hem en Weyerman later op ‘Sfinxenburg’ hebben geïntroduceerd, waar Weyerman Adriana Simonsz de Visscher leerde kennen. Er zijn echter evenveel incongruenties als overeenkomsten. Anna is in 1723 zeker geen weduwe van veertig jaar, eerder zestig (zij was immers al in 1788 getrouwd, dus minstens achttien). Daarbij staat bij het huwelijk van Anna Catharina en Bernardus aangetekend dat de moeder van de bruid ‘nader bescheyt’ moet komen doen vanwege het derde gebod. Wellicht gaat het hier dus niet om de oude Anna | |
[pagina 278]
| |
maar om haar jongste dochter, die in 1703 nog ‘Ana Caterina van Marcken’ genoemd wordt, maar misschien haar moeders naam heeft opgepakt? Dat klopt ook beter met Van Hoogstratens omschrijving van de bruid in 1723: ‘Gy meent de Dochter van die kleine kromme Sater,/Dat oude Pagtertje, dat nu zyn vyfde Meid...’/ Ana Caterina van Marcken was de vijfde dochter van een pachter. Een andere these dringt zich op: zou het kunnen zijn dat het toneelstuk van Van Hoogstraten zówel op dochter als op de moeder slaat? Had hij het toneelstuk al veel eerder geschreven, in de tijd dat hij ook aan de courtisanenspiegel werkte, maar geeft hij het pas in 1724 uit? Het toneelstuk speelt zich duidelijk in Breda af, met referenties aan de Valkenberg en Vreugdendal: daar had Van Hoogstraten in 1723 niets meer mee te maken. Terug naar Breda dus. Daar komen we Anna Catherina Beekman inderdaad tegen: in 1705 trouwt zij als weduwe met Hugo-Samuel Bernaige ‘een jongeman’,Ga naar eind52 van goeden huize, zodat Van Hoogstratens sneer naar Anne met de baard klopt: ‘die in haar geroofde veeren En wytze Tabberts, nu den Adel durft braveeren’. Twee courtisanes uit de editie van 1708. (Ex. Antiquariaat A.G. van der Steur, Haarlem)
| |
BesluitEn zo zijn we op het punt gekomen waar veel onderzoek naar de ‘Weyerman-generatie’ vaak op uitdraait: door de satirisch-persoonlijke pamfletten, tijdschriften en toneelstukken zijn we veel zaken op het spoor gekomen, maar aan de andere kant is er ook weer veel onduidelijk geworden.Ga naar eind53 Er zijn nog veel meer bronnen die ik bij deze zaak zou kunnen betrekken, maar die geven hetzelfde patroon: verduidelijking en vertroebeling. Het peuren van autobiografische details uit poëtenstrijdgeschriften, satirische toneelstukken en ‘paskwillen’ is een netelige zaak. Weyerman, Van Hoogstraten en waarschijnlijk ook hun lezers beleefden veel plezier aan het spelen met beelden en benamingen, het intelligent verwijzen en het op het verkeerde been zetten. Klimenes, Lelianes en Annes met baarden gaan zo een heel eigen leven leiden. De onderzoeker die op hen stuit, laat zich snel verleiden tot een spannende historische ‘who-is-who’-zoektocht, waarbij hij steeds meer in hun web verstrikt raakt en uiteindelijk door de bomen het bos niet meer ziet. Want uiteindelijk ging | |
[pagina 279]
| |
het er niet om het precieze liefdesleven van Van Hoogstraten in kaart te brengen; het ging erom de veranderingen die de Spiegel doormaakte te duiden en dat is ook na een half geslaagde zoektocht mogelijk. Van Hoogstraten en Weyerman zetten de hoerenspiegel naar hun hand en vechten er hun eigen vetes mee uit. De Spiegel is daardoor niet alleen persoonlijker, maar ook doorleefder geworden. Hoewel het portret van Klimene/Anne/Leliane niet in de galerij is opgenomen, hebben/heeft zij wel haar stempel gedrukt op de inhoud van het werk. De vreugde en het leed die dit soort schoonheden de mannen kunnen berokkenen, worden in de gedichtjes steeds herleefd: ‘Maar als men 't heeft dan is 't al niet/ Men zoekt geneugt men vind verdriet’. Beter ware het als men zich zou beperken tot de papieren vrouwen. | |
BijlageSpiegel der schoonste courtisanen in hare kleedingen, en veranderingen van deszelfs versierselen naar yders tyt. Gedrukt na de Copye van Parys 1708.
Opdragt aan Klimene, Haagse Cortisane.
Wien zal de kunst haar Courtisanen wyden
Dan u, wel eer, bekoorlykste Klimeen?
Maar nu verlept, door uw vervloge tyden.
U passen best al deze uitsporigheen
Te zien in deze ontmaagde schoone vrouwen:
Die op uw jeugd voorheen, en schoonheit stout
Den Adel plag op de eyge wyz te trouwen,
Daar 't Haagje stoft op 't bladerryk voorhout
Op 't lustig Bos, en groene Lindedreven.
Daar Venus met haar snelgewiekten zoon
De dartle jeugd na hare wet doet leven:
U past vooral, u past deze eerekroon
Gelyk een schets van uw voorgaande leven.
Wat u gedenkt van uwe dubble min
En kunsjes met het Jonkerdom bedreven.
Dat vind gy hier (zie maar deez spiegel in)
Op uw bedryf gepast in weynig bladen.
Verstoor u niet, als gy u zelven ziet
Gesiert, gekleed in dartele gewaden:
't Is 't uwe al wat de Teekenkunst hier bied.
Hier dunkt me zie'k u moedig henen treden
Na 't groen Voorhout, daar 's Keyzers afgezant
Verslingert op uw welgemaakte leden,
U siert met goud, en glinsternd Diamant
Voor 't lief vermaak in uwen schoot genoten:
Toen om dees min, uw Minnaar op dien tyd
Haast kaal geplukt, afkeerig wierd verstooten
En uw bedryf gelastert wyd, en zyd.
Daar dunkt me, zie'k u Lisidas behagen
Niet, toen hy van zyn gelt berooft, en oud,
| |
[pagina 280]
| |
Maar daar hy in zyn Hofkaros gedragen
Zyn goudbeurs aan uw roofzugt laf betrouwt
En stelt zig zelf ten spot van alle grooten
Van u gedient, die voor het algemeen
U niet ontzaagt, om goude munt, te ontblooten
't Geen aan zyn min, en beurs behoorde alleen.
Maar waarom dus uw oude wonden open
Gekrabt? daar gy nu mede in egten staat
Het glas van uwe jeugd ziet afgeloopen
En Venus met haar dartelheen verlaat.
Als was die noyt in uw salet gekomen.
Braveerde uw jeugd op eereloos gewin?
Dat's uit, en gy zyt nu me van de vromen.
Want alles heeft, een eynde, en een begin.
Geen hoveling zal u tans meer behagen.
Gy hebt uw hart, zin, en genegentheit
Alleenig nu aan Bagchus opgedragen.
Dat toont de gloed, die op uw wangen leid,
Voorheen gesiert met aangename rozen
En, lelien, zoo zagt gemengt in een
Dat Citere van schaamte plag te blozen
Als uw gelaat voor haar gezigt verscheen
Daar Juno's trots uitstraalde in zoet vermogen.
ô Parel van de Jufferen wel eer!
Waar is uw glans zoo schielyk heen gevlogen?
Is schoonheit dan voor Bagchus min zo teer!
Dat die dus op een sprong kan henen varen?
Zoo slyt de tyd al wat hier pronkt en praalt.
Zoo luttel kan u 't oude zeer bezwaren.
Wat met de tyd vervliegt blyft onherhaald,
Aanvaard aldus den spiegel u gegeven;
Wilt gy u zelf beschouwen naar het leven.
Fumus Gloria Mundi
Besluyt
Alhier ten eynde van 't besték,
Zie ik Madam Lavas vergeten.
Die anders voeglijk sloot het hek
Om 't eenna 't ander af te meten.
Dog wijl men mist haar schildery,
Daar * Jan Oom juist mede is gaan strijken
(* Hy meent de Lommert)
Gelijk met die van haar party,
Twee poppen, die elkaar gelijken
Hoewel niet eens van lust, en aart.
D'een van de Venus plaag gebeten
| |
[pagina 281]
| |
('K Meen Anne met- en zonder baard)
En d'ander van de min bezeten
Die d'ouderdom zend voor den tijd,
Dat is de Borrel, haar verlangen,
Is haar in deze spiegelstrijd
Geen beeltnis ook opgehangen.
Onnoodig ook dat men 't haar vergt:
Waar eerst haar schaamte viel in duygen,
Daar af zal 't lustig Valkenberg
Het Hof, en Kasteelpleyn getuigen
Vraagt iemand nu haren staat
Om daar 't geheim ook af te wéten,
De kleynde Roelof, en zijn maat.
Noyt van 't jaloursse spook bezéten
Trompetten met een bly geluyt
Actëons lof, en voordeel
UIT
T'Abdera, voor de kamer van vreugdendaal.
|
|