De Boekenwereld. Jaargang 20
(2003-2004)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
Yvonne Brentjens, Moraalridders en monnikenwerk. Middeleeuws pathos in het oeuvre van G.W. Dijsselhof (1866-1924) en zijn tijdgenoten. Waartoe behorend Dwalen door het paradijs. Leven en werk van G.W. Dijsselhof (1866-1924). Zwolle, Waanders Uitgevers 2002, 244 p., ISBN 90 40096 29 5, €22,95In 2002 verscheen bij de overzichtstentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum rond het leven en werk van Gerrit Willem Dijsselhof de fraaie catalogus Dwalen door het paradijs. Leven en werk van G.W. Dijsselhof (1886-1924). De catalogus werd geschreven door kunsthistorica Yvonne Brentjens, die ook verantwoordelijk was voor de inrichting van de tentoonstelling. In deze catalogus werd natuurlijk uitgebreid stilgestaan bij de ontwerpen die Dijsselhof uitvoerde voor verschillende boeken, zoals de bekende vertaling van The claims of decorative arts (1892) van Walter Crane. De uitgave, die twee jaar later onder de titel Kunst en Maatschappij werd uitgebracht, is een bekend en sprekend voorbeeld van de Nieuwe Kunst aan het begin van de jaren negentig van de negentiende eeuw. Ook de andere decoratieve kunsten waaraan Dijsselhof bijdragen leverde, werden uitgebreid in de catalogus beschreven. Op 22 januari 2004 promoveerde Brentjens op de studie Moraalridders en monnikenwerk. Middeleeuws pathos in het oeuvre van G.W. Dijsselhof (1866-1924) en zijn tijdgenoten (omvang 93 pagina's). ‘Waartoe behorend Dwalen door het Paradijs’ staat er op de titelbladzijde van haar proefschrift te lezen. Een ongewone combinatie voor een proefschrift. Brentjens brengt in haar studie weliswaar vele wetenswaardigheden over Dijsselhof aan het licht, met name uit de laatste decennia van zijn leven, maar daar staan tegenover haar slechts deels geslaagde onderzoek naar het begrip ‘gemeenschapskunst’ en het zeer onvolledige onderzoek naar het schutblad van Dijsselhof voor La jeunesse Inaltérable et la vie eternelle (1897) en het diploma voor de Boekhandel uit 1892. Juist omdat Ernst Braches zich uitvoerig en uiterst minutieus met deze twee zaken heeft beziggehouden (in respectievelijk zijn nieuwjaarsgroet Bij een schutblad van G.W. Dijsselhof en in Alle Nieuwe Kunst wordt eerst niet begrepen... De diploma's door G.W. Dijsselhof, Th.W. Nieuwenhuis, C.A. Lion Cachet (beide uit 2003)) is pijnlijk duidelijk geworden hoe onvolledig het onderzoek dat Brentjens op bepaalde punten heeft verricht eigenlijk is. Zij heeft geen enkele moeite gedaan deze nieuwe inzichten nog in haar proefschrift op te nemen en dit bij te stellen. Een promovenda zou eigenlijk beter moeten weten. (KvO) | |
Hans Oldewarris, H.Th. Wijdeveld. Art Deco-ontwerpen op papier/Art Deco design on paper, Rotterdam, Uitgeverij 010, 2003, 48 p., ISBN 9064505047, €13,50Gedurende de maanden maart tot en met juni 2003 was in het Museum Meermanno een tentoonstelling te zien, gewijd aan het grafische | |
[pagina 260]
| |
werk van H.Th. Wijdeveld (1885-1987). Als gastconservator bij deze tentoonstelling trad Hans Oldewarris op. Oldewarris is een van de directeuren van de Rotterdamse Uitgeverij 010 en bezit een grote privé-bibliotheek met boeken over architectuur. Op de tentoonstelling waren dan ook enkele zeldzame stukken uit zijn eigen bezit te zien. Verder verzorgde het Nederlands Architectuur Instituut, samen met het Stedelijk Museum van Amsterdam, het overgrote deel van het geëxposeerde materiaal. De naam van Hendricus Theodoricus Wijdeveld wordt over het algemeen in verband gebracht met het tijdschrift Wendingen, Maandblad voor sieren en bouwen. Wie Wendingen zegt, denkt daarbij natuurlijk aan de Amsterdamse School, de stroming in de architectuur en vormgeving die zich kenmerkt door expressiviteit en het toepassen van fantasievolle decoratie. In de catalogus wordt ingegaan op het ontstaan en de vormgeving van het tijdschrift Wendingen, zonder veel noemenswaardige nieuwe feiten aan te dragen. Natuurlijk zijn er veel mooie afbeeldingen van o.a. ontwerpen voor Wendingen, briefpapier, affiches, uitnodigingen, het wonderschone Der Geesten Gemoeting van J.W. Schotman opgenomen in de catalogus. Allemaal even mooi, ware het niet dat een volledige lijst van grafische ontwerpen van Wijdeveld hier wel op zijn plaats was geweest. Nergens wordt in de catalogus melding gemaakt van de uitgaven van Wijdeveld uit de jaren veertig die zijn uitgegeven door de werkgemeenschap Elckerlyc te Lage Vuursche: De nieuwe orde. Inventies (1940); De bevrijding (1944), Concerto Grosso (1944) en Dank Europa, dank: de oogst is ons (1945). Vallen deze ontwerpen niet onder de Art Deco-ontwerpen van Wijdeveld en zo nee, waarom dan niet? Oldewarris gaat helaas niet op deze ontwerpen in. En dat terwijl in de werkgemeenschap naast de vakken architectuur en vormgeving juist veel aandacht werd besteed aan typografie en grafische vormgeving. Wijdeveld verdient eigenlijk meer dan deze bescheiden catalogus en niet alleen wat de grafische ontwerpen betreft. Het is tijd voor een compleet overzicht van het werk en het leven van deze sleutelfiguur in het culturele leven van de twintigste eeuw. (KvO). | |
Paul Dijstelberge, Onder Handen Werk. Een verkenning van de typografie van de 15e, 16e en 17e eeuw. Amsterdam, Universiteitsbibliotheek en Stichting A D & L, 2004, cd-rom, €15, te bestellen via p.dijstelberge@uva.nlDe tentoonstellingsruimte van de ub Amsterdam was natuurlijk te klein om in de expositie ‘Onder Handen Werk’ alle mooie en bijzondere boeken te laten zien die tussen 1470 en 1670 in de Nederlanden werden geproduceerd. Het verhaal van die typografische traditie wordt door samensteller Paul Dijstelberge verteld - en vooral getoond - in een gelijknamige ‘catalogus’, uitgebracht op cd-rom. Een catalogus kun je het eigenlijk niet noemen; de bijna 900 pagina's vormen in feite de eigenlijke tentoonstelling. In korte, toegankelijke inleidingen schetst Dijstelberge per periode de contouren van de typografische ontwikkeling, in Europa, en in het bijzonder in de Republiek - en daarna laat hij de afbeeldingen (voor zich) spreken. De ‘lezer’ kan naar hartelust in- en uitzoomen, want de kwaliteit van de afbeeldingen is meer dan goed genoeg. Uit economische overwegingen is voor een digitale publicatie gekozen, maar die werd opgemaakt als boek, en kan naar believen worden afgedrukt en ingebonden. Gelukkig maar, want deze typografische atlas verdient een prachtuitgave. Wel even wachten tot de auteur zijn gecorrigeerde herdruk, onder een toepasselijker titel, heeft uitgebracht: De Vorm zal verschijnen bij de stichting A D & L, in de reeks Armorica-edities. Binnenkort verkrijgbaar, voor €15, bij boekwinkel Minotaurus te Amsterdam. (mk) | |
Gerrit Komrij, De bibliotheekknecht & Onno Blom, Bibliotheca da Estrela. Leiden, De Baaierd, 2004, geen ISBN, [16] p., €25‘Hij leeft genaaid en met geknakte rug / In kerkers die vergeven zijn van boeken.’ Met deze regels begint Komrij's sonnet ‘De bibliotheekknecht’, waarvan de uitgave vergezeld gaat van een fraaie maar veel te korte impressie door Onno Blom over Komrij als knecht, maar vooral | |
[pagina 261]
| |
beheerder van zijn eigen bibliotheek, die ‘haast alle muren’ van zijn huis in Portugal in beslag neemt en ondertussen 40.000 titels omvat. Al van jongsaf trad Komrij zijn verzameling met de systematiek van een bibliothecaris tegemoet, wat nog werd versterkt toen hij van zijn grootvader een systeembak met bijbehorende kaartjes kreeg. In Komrij's bibliotheek heerst, aldus Blom, ‘een volmaakte orde. Geen koele mathematische orde, maar een organische. De kasten zijn de spiegels van zijn ziel.’ Ondanks de zowat dagelijkse aanwinsten blijkt het Komrij geen enkele moeite te kosten deze orde te handhaven, en de nieuwe aankopen vliegensvlug op hun juiste plaats te doen belanden nadat ze zijn ingevoerd in een van uitvoerige annotaties voorziene catalogus die hij sedert vijftien jaar op de computer bijhoudt. ‘De catalogus is zijn hoogstpersoonlijke meesterwerk,’ meent Blom, die in dit verband helaas niet stilstaat bij Komrij's essay ‘Vergeefsheid’ in zijn vorig jaar verschenen Demonen. Hierin beschrijft hij zijn catalogiseerarbeid op de computer, maar het besluit met de gruwelijke regels: ‘Ik haalde mijn computer uit de slaapstand. [...] Een worm had mijn harde schijf gereorganiseerd. Ik zag met mijn herstel- en diagnosedisk nog enkele bestanden voorbijschieten met uitroeptekens, schoppenazen en gezichtjes. Daarna verdween alles in de eeuwigheid.’ Komrij's eigen werk is in zijn bibliotheek zorgvuldig weggemoffeld, want hoe hij als schrijver zal voortleven kan hem niet schelen, maar, zo stelt Blom, ‘met zijn bibliotheek mikt hij naar de sterren’. Deze uitgave werd op verzoek van Kasper van Ommen van de ub Leiden met de hand gezet en gedrukt door Silvia Zwaaneveldt in een oplage van 250 exemplaren. De opbrengst wordt aangewend voor de restauratie van een of meerdere boeken uit het bezit van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Het boek is te verkrijgen via ommen@library.leidenuniv.nl. (hh) | |
Konstantinos Sp. Staikos, The History of the Library in Western Civilization. From Minos to Cleopatra: The Greek World from the Minoans' Archival Libraries to the Universal library of the Ptolemies. 't Goy-Houten:Hes & De Graaf; New Castle, Delaware: Oak Knoll Press, Athene: Kotinos Publications, 2004, ISBN 90 61942 39 X, geïll., xxiv + 349 p., €79,50Het eerste deel uit een vijfdelige serie over de ontwikkeling en rol van bibliotheken in de Westerse cultuur beschrijft grofweg de periode van 3000 tot de eerste eeuw voor Christus. Aan de hand van archeologische vondsten en klassieke teksten traceert Staikos de ontwikkeling van de bibliotheek, waarbij hij vooral ingaat op haar functie als documentaire bewaarplaats. Hij besteedt speciale aandacht aan de ontwikkeling van het schrift en de schriftdragers en aan de rol en status van kopiisten, en gaat uitvoerig in op de architectuur, inrichting en decoratie van de bibliotheken. Staikos is een eminent kenner en zijn boek bevat zeer veel informatie, maar de bijna fragmentarische manier waarop hij die presenteert - elk hoofdstuk bestaat uit een groot aantal korte stukjes, elk met een eigen titel - nodigt niet echt uit | |
[pagina 262]
| |
tot ademloos doorlezen. Het boek is overvloedig en fraai geïllustreerd, al doet de (quasi-Griekse (?)) vormgeving mij, helaas, een beetje denken aan series die uitgevers als Lekturama in de jaren '70 op de markt brachten. (mk) | |
N.V. De Praetere S.A. Kroniek van een mislukking. Een onbekende briefwisseling ingeleid en geannoteerd door Paul Thiers. Wildert, De Carbolineum Pers, 2004, geen ISBN, 124 p., €150De Carbolineum Pers van Boris Rousseeuw is een bijzondere loot in het landschap van de Nederlandstalige private presses, niet alleen omdat hij grotendeels is gewijd aan boekhistorische publicaties, maar vooral ook vanwege de omvang van verschillende producties. Bovendien ziet Rousseeuw regelmatig kans uitzonderlijke teksten te bemachtigen. Vorig jaar werden onder de titel Sempre il tuo voor de eerste maal de brieven van Louis Couperus aan de familie Van Blijenburgh-Bohtlingk uitgegeven in een oplage van 75 exemplaren. Dit boek had een omvang van 112 bladzijden en was reeds bij verschijnen uitverkocht. Ook dit jaar heeft Rousseeuw weer een niet eerder gepubliceerde correspondentie kunnen drukken. Het gaat om een veertigtal brieven uit de periode 1901-1905 van en aan Julius de Praetere, een kunstenaar-drukker die omstreeks 1900 ‘belangrijke sporen in het overigens bibliofiel-arme Vlaanderen zou nalaten,’ zoals Hedwig Speliers schreef in zijn Dag Streuvels. ‘Ik ken den weg alleen’ (1994). De Praetere was in 1899 de uitgever-drukker van Stijn Streuvels' debuut Lenteleven en daarna verzorgde hij ook Verzen (1900) van Herman Teirlinck. De Praetere was een groot bewonderaar van William Morris en hij wilde in navolging van deze Engelse duizendpoot zijn activiteiten dan ook niet beperken tot de boekdrukkunst. In 1902 vond hij zeven Kortrijkse kunstliefhebbers bereid te investeren in de naamloze vennootschap Editions et Impressions d'Art De Praetere, société anonyme, à Laethem-Saint-Martin, die zich ook met onder andere het vervaardigen van batiks en het bedrukken van leer zou bezighouden. Deze vennootschap liep al snel op een fiasco uit. Uit de nu gepubliceerde briefwisseling blijkt dat dit mede het gevolg was van het feit dat De Praetere de onderneming iets te groots aanpakte. In plaats van bijvoorbeeld zelf de aandelen en het briefpapier te drukken, gaf hij de opdracht daartoe aan een andere drukker, en ook stelde hij personeel aan. De beroemde handpersdrukken van N.V. De Praetere zijn dus niet door de naamgever zelf gedrukt. Al snel toonden de investeerders zich niet gelukkig met de geringe productie en de verdere gang van zaken. Zo kwam er niets van het batikken, terwijl geldschieters als de textielfabrikant Valère Verougstraete en de meubelfabrikanten Adolf en Jozef de Coene daarvan veel meer verwachtten dan van de boekdruk. Onder het imprint van de N.V. verzorgde De Praetere de uitgave van Kerkhofblommen van Guido Gezelle, Vondels Lucifer, Het Vader-Huis van Karel van de Woestijne en Natuur van René de Clercq. Nadat de brieven van zijn geldschieters steeds bozer werden, verkocht hij de laatste drie uitgaven in 1903 aan L.J. Veen (de Gezelle deed hij over aan De Nederlandsche Boekhandel) en week hij zelf uit naar Duitsland. Hoewel dat uit de briefwisseling niet blijkt, heeft De Praetere zijn schulden later waarschijnlijk vereffend en had hij weer vriendschappelijk contact met zijn voormalige financiers. Ook in andere opzichten vertoont de briefwisseling de nodige lacunes, omdat sommige brieven ontbreken en ook veel mondeling werd besproken, maar als geheel geeft zij een aardig inzicht in de (financiële) perikelen van een opmerkelijke bibliofiele onderneming in Vlaanderen. N.V. De Praetere S.A. is met de hand gezet uit de Van Dijck 14 punt en gedrukt op geschept en gevergeerd Zerkall-papier in een oplage van 80 genummerde exemplaren. Het boek is verlucht met diverse initialen en andere illustraties door De Praetere en negen ingeplakte foto's, voorzien van een stofomslag en een kartonnen cassette. Volgend jaar zal in dezelfde uitvoering de briefwisseling van De Praetere met L.J. Veen verschijnen. Nadere inlichtingen zijn te verkrijgen bij Boris Rousseeuw, Elf Novemberstraat 22, 2910 Essen (B) of via brousseeuw@concentra.be. (hh) | |
[pagina 263]
| |
L.H. Wiener, Een handdruk en een vuist. L.H. Wiener - G.A. van Oorschot (1966-1982). Heiloo, Reservaat, 2003, ISBN 9074113141, 72 p., €14,50Ongeveer tegelijk met de publicatie van Hierbij de hele God in proef, de brieven van Geert van Oorschot aan Willem Frederik Hermans, verscheen ook het hier gesignaleerde boekje, dat in de pers heel wat minder aandacht kreeg. Wiener is weliswaar veel onbekender dan Hermans, maar dat maakt zijn briefwisseling met Van Oorschot er niet minder interessant om. Wiener was eenentwintig toen hij in contact kwam met de Amsterdamse uitgever, die naar aanleiding van het in Tirade gepubliceerde verhaal ‘Mijne Heren’ benieuwd was naar ander werk. Wiener had op dat moment echter al een contract voor een verhalenbundel gesloten met uitgeverij Meulenhoff. Wel bleef hij bijdragen leveren aan Tirade, die overigens door Van Oorschot niet allemaal klakkeloos werden geaccepteerd, wat bij de schrijver, die zich in de inleiding van dit boekje als toentertijd ‘arrogant, zelfverzekerd en vol van geldingsdrang’ omschrijft, niet altijd op begrip kon rekenen. Anderzijds was hij ook ‘beleefd, verlegen en weifelmoedig’, eigenschappen die in de brieven de boventoon voeren. Van Oorschot verzuchtte dan ook na ruim vijf jaar correspondentie: ‘Je brief was - als vanouds - ernstig en officieel.’ Wiener lijkt niet goed uit de voeten te kunnen met de uitbundige persoonlijkheid van Van Oorschot, die in 1973 zijn verhalenbundel Man met ervaring uitgaf, vooral omdat hij, hoewel hij dat zelf waarschijnlijk ook niet duidelijk onderkende, op iets anders met zijn uitgever leek te hopen dan alleen een zakelijke verhouding. Zo constateert Wiener in een van de verbindende tekstjes dat ‘Vijf jaar vormelijkheid en respect [...] aan een verdieping van ons contact niets hebben bijgedragen’. Door de, zoals hij het noemt ‘onbeholpen ontvangst’ van zijn boek, gepaard aan persoonlijke tegenslagen, ‘woonde’ Wiener in de periode 1974 tot 1979 ‘op de bodem van de fles’, wat ook in het nagenoeg ontbreken van brieven tot uitdrukking komt. In dat laatste jaar is er nog een opleving van de correspondentie, maar als Van Oorschot in het daarop volgende jaar niet Wieners nieuwe verhalenbundel uitgeeft, maar integendeel diens Man met ervaring verramsjt, keert Wiener zich teleurgesteld van hem af. Een handdruk en een vuist, dat verscheen in een oplage van 500 exemplaren, geeft een fraai beeld van de relatie tussen een succesvol uitgever en een beginnende, niet meteen succesvolle schrijver, die nooit helemaal zijn reserves kon laten varen, maar daarmee zelf niet gelukkig was. (hh) |
|