De Boekenwereld. Jaargang 20
(2003-2004)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||
Richard Rawlinson en zijn donatie aan de UB Leiden
| |||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||
Evenals zijn oudere broer Thomas, die door Joseph Addison in The Tatler Tom Folio werd genoemd, was Richard een verwoed verzamelaar van boeken en vooral manuscripten, die hij bij zijn dood heeft nagelaten aan de Bodleian Library. Als student verzamelde hij overal in Engeland ook inscripties, vooral in kerken en op grafstenen, en schreef erover. Toen hij in juni 1720 uit Engeland vertrok voor een Grand Tour die tot 1726 zou duren, had hij al minstens 34 publicaties verzorgd, waaronder tekstuitgaven van handschriften uit de Bodleian Library - vrijwel altijd zonder zijn naam op het titelblad.Ga naar eind1 Het redigeren en laten drukken van boeken was voor Richard een hobby waarop hij geld toelegde. Hij gaf de boeken cadeau aan vrienden en kennissen, en aan bibliotheken in Oxford, Cambridge en Londen. Ook Leiden, waar destijds jaarlijks ruim dertig Britten zich inschreven als student, werd door hem verrast met een donatie.Ga naar eind2 In het cahier waarin professor Wolferd Senguerd, de bibliothecaris van 1701 tot 1724, de aanwinsten bijhield, staat in keurig handschrift:
Constantinus Rawlinson heeft den 27 Novem[ber] A[nno] 1718 aan de Bibliotheeck vereert de naavolgende boecken:
Dese boecken aan voorn, gegeven den 30 Nov. A. 1718.Ga naar eind3
Afgezien van de twee data, waarschijnlijk die van de aankomst van het pakket in Leiden en de dag waarop het aan Senguerd ter hand werd gesteld, is het meest intrigerende dat niet de auteur Richard Rawlinson als schenker genoemd wordt, maar zijn jongere broer Constantine, die ze mogelijk heeft afgeleverd, ook al is er niets bekend over een buitenlandse reis van hem in dit jaar. Wel staat vast dat beide broers de boeken in 1719 in Leiden zijn gaan bekijken. Dat gebeurde tijdens Richards eerste buitenlandse reis, die duurde van juni tot november, waarvan hij ook een dagboek heeft bijgehouden.Ga naar eind4 Na een bezoek aan Amsterdam, Noord-Holland en Haarlem kwamen de broers in de | |||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||
avond van 27 september aan in Leiden. Ze logeerden op het Rapenburg bij Joseph Ryland, een Brit die zich op 27 januari 1719 op dertigjarige leeftijd inschreef aan de universiteit en die in 1719 en 1720 kamers verhuurde aan studenten. De rekening was hier f 5:11 plus een zesthalf (5½ stuiver) voor het kamermeisje. De volgende dag liet Richard zich inschrijven als student aan de Academie, net als zijn vriend John Leake, ook een nonjuror, die hier in 1711-12 een jaar doorbracht als gouverneur van een domineeszoon.Ga naar eind5 Zoals wel meer reizigers vond Rawlinson het leuk persoonlijk kennis te maken met buitenlandse geleerden, en een universitaire inschrijving was een goede gelegenheid.Ga naar eind6 Op 21 september vermeldt hij in zijn dagboek dat de jurist Johannes van Muijden hem in Utrecht inschreef. In Leiden werd zijn naam in het Album Studiosorum gezet door Pieter Burman, hoogleraar in de geschiedenis: ‘Ricardus Rauwlinson, Londinensis, Legum doctor et Regiae Societatis doctor [doctor in de rechten en doctor van de Royal Society], bij Joseph Rieland’.Ga naar eind7 Richards beknopte reisverslag vermeldt het volgende: Thursday 28 September 1719 N.S. Saw Leyden and entered as a student, dwelling at the House of Mr Joseph Ryland van Rapinburgh [= op het Rapenburg], and paid two guilders to Mijnheer Peter Burman Rector of the University and 12 stivers to the Bedell. Saw the library and the books I gave, herein were the mss of Vossius and others. Saw the anatomy school, physick garden, Spynhuys, and St Peters church, for a description of which see the Délices de Leide, and the Academia Lugduno Batava. Saw the Berg, Labyrinth and well, where it is pretended fish were found in the famous siege of Leyden.Ga naar eind8 De Vismarkt met op de achtergrond de Burcht uit Les Delices de Leide (foto: ub Leiden)
Uit de rekeningen van de reis blijkt dat Rawlinson, die als zuinig bekend stond, Burman voor de inschrijving slechts twee gulden en vier stuivers betaalde.Ga naar eind9 Mensen van zijn stand betaalden de rector vaak een ducaton (f 3:3) of meer.Ga naar eind10 Rawlinson gaf zijn geld liever uit aan | |||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||
boeken en prenten. In Leiden besteedde hij f 6:11, mogelijk aan de door hem genoemde plaatwerken over Leiden en de universiteit. Voor de bezienswaardigheden trok hij beduidend minder uit: één stuiver voor het weeshuis, vier stuivers voor de Burcht met put en doolhof, twaalf stuivers voor de anatomie en de hortus en 5½ stuiver voor de bibliotheek. Hier zag hij dus, behalve zijn eigen boeken, vooral de beroemde handschriften van Isaac Vossius, die de Bodleian Library niet had willen kopen.Ga naar eind11 Aan het einde van de middag reisden de Rawlinsons door naar Den Haag: ‘Went into the Treckt skuyt for the Hague and paid for freight 8 stivers two doits, and passed by severall Country Seats, which may be seen in a book entitled Les Délices entour Leide, and arrived at The Hague about 1/2 after 8 at night’.Ga naar eind12 Op 17 november waren ze terug in Londen. Daar wachtten hem weer zijn manuscripten en drukproeven. Vooral die van The English Topographer, een bibliografie van studies over oudheden in Engeland, gerangschikt per graafschap. Rawlinson moet erg trots geweest zijn op wat zijn belangrijkste publicatie zou blijken. In het voorwoord, gedateerd 29 mei, riep hij lezers op correcties en toevoegingen in te sturen voor een eventuele tweede druk. Op 1 juni 1720, tien dagen voor het begin van zijn Grand Tour, stuurde hij het volgende briefje naar de bibliothecaris van de universiteit van Leiden: Zeer doorluchtige Heer, Welke vriend de boodschap verricht heeft, is niet meer na te gaan, maar de twee boeken zijn goed aangekomen, ook al was dat wat later dan Rawlinson zelf, die op 27 juni 1720 in Leiden arriveerde en de volgende dag weer vertrok zonder de bibliotheek bezocht te hebben. Op 20 juli 1720 noteerde Senguerd de nieuwe aanwinsten: ‘The English Topographer, London 1720, in Octavo, ex dono Richardi Rawlinson’ [ubl 352 F 7] en ‘Addisons dissertation on the Roman Poets sive dissertatio de insignioribus Romanorum Poetis. Latine atque Anglice, London 1718, in Octavo, ex dono ejusdem’ [ubl 682 C 24]. Beide boeken werden ingedeeld bij de Libri Historici (een categorie waaronder destijds ook de letteren vielen), het eerste in | |||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||
Rawlinsons brief van 1 juni 1720 aan de Leidse bibliothecaris (MS Rawl. D 1180, fol. 27abc, Bodleian Library)
kast 1, plank B en het tweede op plank A.Ga naar eind14 Om de schenker de eer te geven die hem toekwam, maakte Senguerd ook een aantekening in de boeken zelf, iets wat bij de eerste zending niet gebeurd was. Onder aan de titelpagina van The English Topographer schreef hij: ‘Academiae Lugdunensis Bibliotheca publica hunc librum possedet ex dono D. Richardi Rawlinson’ [de openbare bibliotheek van de Leidse universiteit bezit dit boek als geschenk van de Heer R. Rawlinson]. In Addisons Dissertation kwam een vrijwel identieke inscriptie. Rawlinson was intussen nog steeds in de Nederlanden. Zijn interesse in oudheden blijkt uit zijn reisdagboek, dat wemelt van de inscripties die hij overschreef van monumenten in openbare gebouwen. Op 4 juli 1720 bezocht hij in Amsterdam de verzameling schilderijen, prenten, medailles en Romeinse beeldjes van de zojuist gestorven schilder Arnold Houbraken en op 5 augustus schreef hij zijn naam en zijn favoriete motto sunt antiquissima quaeque optima [de oudste dingen hebben de hoogste kwaliteit], in het bezoekersboek van Nicolas Chevalier, wiens beroemde verzameling munten en medailles hij trouwens op 20 september 1719 ook al gezien had: Saw then the curiosities over the Exchange, in the possession of Mr Nicholas Chevalier, which consist of various antiquities, medals and other curiosities of Nature and Art, of which he has printed two Catalogues, the one in folio with 2 plates of the rarest medals and the other valuables, the other in octavo, which is a base catalogue of particulars. I gave him one of the gravings of the old seals.Ga naar eind15 Dit geschenk was ongetwijfeld het foliovel met afbeeldingen van negentien zegels, waarvan hij een ander exemplaar had meegestuurd met de twee boeken en dat nog steeds netjes opgevouwen te vinden is achter in The English Topographer, dat deze zegels ook als illustraties bevat. | |||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||
De titelpagina van dit waarschijnlijk in de oorspronkelijke Engelse band gebonden boek geeft aan dat het geschreven is: ‘By an Impartial Hand... Printed for T. Jauncy at the Angel without Temple-Bar’. Op het ex-libris vastgeplakt op de binnenkant van het voorplat staat boven Rawlinsons wapenschild: ‘Richardus Rawlinson l.l.d. è Coll: Di: ioan: bapt oxon: et r.s.s.’ Eronder het reeds genoemde motto. Ex-libris van Rawlinson in The English Topographer (foto: ub Leiden)
Het tweede boek, Addisons Dissertation on the Roman Poets, zit tegenwoordig in een moderne linnen band, maar het oudere schutblad van marmerpapier is blijven zitten. Er is geen ex-libris, maar wel de inscriptie van Senguerd: ‘Bibliotheca publica quae est Lugd. Batav. hunc librum possedet ex dono D. Richardi Rawlinson’. Vreemd genoeg is er, evenals op het titelblad van The English Topographer, in een andere hand aan toegevoegd: ‘27 nov. 1718’. Deze datum, die natuurlijk alles te maken heeft met de eerdere schenking van 1718, is in de hand van David van Royen, de secretaris van de curatoren, die na het overlijden van Pieter Burman in 1741 inviel als bibliothecaris. In de drie maanden van zijn waarnemerschap heeft hij veel werk verricht in de bibliotheek, waar toen 2770 manuscripten en 8534 gedrukte boeken waren, samen ongeveer 25.000 banden. Van Royen schreef in zijn verslag aan de curatoren dat hij alle donaties geïnspecteerd had en er, voorzover dat nog niet gebeurd was, de naam van de schenker ingezet had; volgens de latere bibliothecaris Molhuysen ‘slechts een enkele keer niet juist’.Ga naar eind16 Op zeker ogenblik moet hij het stapeltje boeken van Rawlinson op zijn tafel gehad hebben. In de boeken geschonken in 1718, die hij gemakkelijk kon identificeren uit de aanwinstenlijsten, schreef hij, meestal achter op het titelblad: ‘Librum hunc Biblioth. Lugd. Batavae dono dedit Constantinus Rauwlinson 27 Novr. 1718. Q[uod]. T[estat]. Royen / 41’ [Dit boek heeft Constantine Rawlinson aan de Leidse bibliotheek geschonken op 27 novem- | |||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||
ber 1718. Dit verklaart Van Royen/1741].Ga naar eind17 Al schrijvend varieerde hij de woordvolgorde, en de spelling van de naam Rawlinson werd in de haast soms bijna Vaulinson. De datum is ook terechtgekomen in de twee boeken gegeven in 1720, waarin Senguerd al de naam van Richard gezet had maar niet de datum van binnenkomst. Zo zien we op het titelblad van The English Topographer slechts enkele centimeters onder 1720, het jaar van publicatie, als datum van binnenkomst in Leiden: ‘27 Novbr. 1718’. Titelblad van The English Topographer met inscriptie van bibliothecaris W. Senguerd (foto: ub Leiden)
| |||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||
Het lijkt alsof Rawlinson, toen hij The English Topographer wilde toevoegen aan de boeken van zijn hand in Leiden, vergeten was dat hij Addisons Dissertation al eerder opgestuurd had. Het nu nog aanwezige exemplaar is, gezien de inscriptie van Senguerd, het in 1720 aangekomen boek. Wat er met het eerste exemplaar is gebeurd, is ook nog precies na te gaan. Anders dan in Oxford, waar de Bodleian elke dag geopend was, was de Leidse bibliotheek slechts toegankelijk op de collegevrije woensdagen en zaterdagen van twee tot vier. Leners waren alleen de professoren en lectoren.Ga naar eind18 Er was dus geen enkele behoefte aan dubbele exemplaren, die dan ook van tijd tot tijd verkocht werden. In de standcatalogus van 1724 wordt één van de twee Addisons al met een kruisje aangemerkt als doublet.Ga naar eind19 Toch hebben ze nog meer dan een eeuw broederlijk naast elkaar in de kast gestaan. Dit blijkt uit een keurig stempeltje ‘Vendu 1843’, naast een Addison in deel 13 van de standcatalogus waaraan Meinard Tydeman vanaf 1801 gewerkt heeft.Ga naar eind20 De verkoping vond plaats op 27 en 28 november, en het boek, dat oorspronkelijk één shilling kostte, destijds elf Hollandse stuivers, bracht samen met drie andere boekjes slechts zeven stuivers op, ofwel 35 cent.Ga naar eind21
Rawlinson was realist genoeg om te beseffen dat de Leidse geleerden niet stonden te popelen kennis te nemen van zijn studies over Engelse oudheden. Die boeken waren nauwelijks geschikt om in het buitenland op hun juiste waarde te worden geschat. Dit gold mogelijk ook voor de levensbeschrijving van de astroloog William Lilly, wiens voorspellingen overigens wel in Nederland gedrukt zijn.Ga naar eind22 Er was misschien wel enige belangstelling voor de biografie van de theoloog Daniel Williams, een dissenter, of voor de nagelaten werken van Robert South, de hofprediker van Karel II. Maar Rawlinson hoopte in Leiden vooral indruk te maken met zijn uitgaven van Pierre Abélard en Joseph Addison, opvallend bovenaan en onderaan in de (niet-chronologische en niet-alfabetische) lijst die hij in 1718 mogelijk zelf heeft opgesteld. Ook al kwamen Addisons boeken nog niet voor in de Leidse bibliotheek, toch was hij in die tijd ook in Nederland niet onbekend. Vooral als schrijver van de succesvolle tragedie Cato (1713), direct vertaald in het Frans en in 1715 ook in het Italiaans en Nederlands. Na zijn dood (1719) verscheen er een overzicht van zijn leven en werk in het eerste deel van De Spectator of verrezene Socrates (Amsterdam 1720).Ga naar eind23 Rawlinson hoopte misschien dat een Leidse classicus hem zou complimenteren met zijn Latijnse vertaling van Addisons opstel over de Romeinse dichters. Het zou natuurlijk nog mooier zijn als er vanuit Leiden, destijds een belangrijk centrum van wetenschappelijke tekstedities, reacties zouden komen op zijn uitgave van de correspondentie tussen Abélard en Héloïse, waarbij hij in het voorwoord een citaat had ingelast van Jacob Perizonius, de beroemde Leidse historicus.Ga naar eind24 Van Leidse reacties op Rawlinsons uitgave van deze correspondentie is echter niets bekend. Toch had dit boek in de zomer van 1718 een lovende bespreking gekregen in de Bibliothèque ancienne et moderne van Jean Le Clerc, de bekende hoogleraar en journalist uit Amsterdam, die in 1707 Addisons Travels through Italy en in 1714 The Spectator besproken had.Ga naar eind25 Le Clerc begon zijn recensie met een compliment aan Rawlinson voor het feit dat hij na honderd jaar gezorgd had voor een nieuwe uitgave van een Latijnse tekst die destijds steeds moeilijker te vinden was. Blijkens de herdrukken van de vertalingen in het Frans (1695) en het Engels (1713) was er veel belangstelling voor de brieven van de bekende gelieven uit de twaalfde eeuw, aan wie Alexander Pope in 1717 een gedicht wijdde. Volgens Le Clerc had Rawlinson veel verbeteringen aangebracht, waarbij hij onder aan de pagina steeds aangaf waarin het door hem ontdekte handschrift van de vorige verschilde. Het feit dat het Latijn bij Rawlinson zoveel beter was dan in de eerdere edities kwam volgens | |||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||
Le Clerc mogelijk doordat de afschrijver van het handschrift dat Rawlinson gebruikte Abélards stijl verbeterd had. Of was het Latijn van de afschrijvers van de andere handschriften zo slecht dat Abélards tekst eronder geleden had? Titelblad van Petri Abaelardi, Epistolae (foto: ub Leiden)
Het moge duidelijk zijn: ook zonder extra aandacht uit Leiden kon Rawlinson tevreden zijn over zijn tekstuitgave, waarvan in 1728 in Oxford een tweede druk verscheen. Hij had internationaal naam gemaakt als geleerde. Hij werd bijvoorbeeld ook genoemd in het artikel ‘Abaelardus’ in J.H. Zedlers Grosses vollständiges Universal-Lexikon (Halle en Leipzig 1732), en in het supplement (Bremen 1819, deel vi) op het toonaangevende Allgemeines Gelehrten Lexicon (Leipzig 1751) van C.G. Jöcher. Echter, geleerden die zich daarna met Abélard hebben beziggehouden, hebben van Rawlinsons reputatie als tekstuitgever weinig overgelaten. Men vond het al verdacht dat hij het handschrift nooit had laten zien (volgens het voorwoord (ii) zou hij het ms geleend hebben van een niet bij name genoemde vriend uit Gloucester), maar er zijn sterke aanwijzingen dat het handschrift helemaal nooit bestaan heeft, en dat Rawlinson de varianten zelfheeft verzonnen.Ga naar eind26 Terug naar Leiden in 1741. Terwijl Van Royen druk doende was het (nu verloren gegane) register van schenkers op te stellen en hun namen voorzover nog nodig in de boeken aan te tekenen, was custos Daniel Goedval klaargekomen met de voorbereidingen voor het gedrukte supplement (pp. 501-34) op de catalogus van 1716. Hierin staan de aanwinsten van 1716 tot april/mei 1741. De boeken van Rawlinson staan niet alfabetisch op auteur verspreid over de verschillende faculteiten, maar ze staan keurig bij elkaar op pagina 528, na een zestigtal titels aangekocht met geld uit het legaat van Perizonius en voor vier manuscripten geschonken door Boerhaave.Ga naar eind27 Kennelijk verdienden de elf keurig ingebonden boeken uit 1718-20, jaren waarin er in totaal slechts 84 nieuwe aanwinsten waren, een aparte ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||
melding, ook al was hun waarde niet veel meer dan twee of drie pond sterling.Ga naar eind28 Boven het rijtje van tien titels, in dezelfde volgorde als in het aanwinstencahier, maar met meer spelfouten in het Engels, staat naast de datum 27 november 1718 de naam van de gulle gever: Constantinus Rawlinson. Richard Rawlinson was een onvermoeibaar geschiedvorser die een groot aantal publicaties verzorgd heeft. Zijn donatie aan de ub Leiden suggereert dat A treatise of the Rights of the Crown door William Noy ook door hem geredigeerd is. Zijn goedgeefsheid was waarschijnlijk een poging om zijn internationale bekendheid als geleerde te ondersteunen, maar het zijn toch vooral zijn donaties die ervoor gezorgd hebben dat hij in de negentiende eeuw ook buiten Oxford bekend bleef.Ga naar eind29 In Leiden was hij allang vergeten. Zelfs de boeken met zijn naam erin worden er bewaard onder de naam van zijn broer.
Met dank aan Chris Heesakkers, Paul Hoftijzer, Pieter Obbema, Kasper van Ommen; aan de Bodleian Library, University of Oxford, voor toestemming het portret van Rawlinson en het fragment van zijn dagboek te mogen afdrukken, en aan de universiteitsbibliotheek Leiden voor de overige illustraties. |
|