| |
| |
| |
Verschenen boeken
Wim van anrooij, Dini Hogenelst, Geert Warnar (red.), Der vaderen boek. Beoefenaren van de studie der Middelnederlandse letterkunde. Studies voor Frits van Oostrom ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag. Amsterdam, Amsterdam University Press/Salomé 2003, 348 p., ISBN 90 53566 41 4, paperback, €34,50
Op donderdag 15 mei hield de bekende neerlandicus Frits van Oostrom in Utrecht zijn oratie als universiteitshoogleraar over Academische kwesties. Hoewel Van Oostrom tegenwoordig aan de Universiteit van Utrecht is verbonden, heeft hem dat niet weerhouden om de ub van Leiden als uitvalsbasis voor zijn wetenschappelijke werk te gebruiken. De dag van de oratie was ook de verjaardag van de hoogleraar en bij verjaardagen horen natuurlijk cadeautjes. Onder redactie van de aan de Leidse universiteit verbonden docenten en onderzoekers Van Anrooy, Hogenelst en Warnar, werd een bundel artikelen samengebracht door (oud-)promovendi van Van Oostrom. De zeventien bijdragen schetsen ‘aan de hand van leven en werk van evenzoveel beoefenaren van de Middelnederlandse letterkunde [het] ontstaan, opkomst en voortschrijdende professionalisering van de medioneerlandistiek’. Tussen deze beoefenaren zullen ook voor boekhistorici bekende namen opvallen. Zo is er een aardig en informatief hoofdstuk gewijd aan Wytze Gerbens Hellinga (1908-1985), de auteur van Kopij en druk in de Nederlanden. Atlas bij de geschiedenis van Nederlandse typografie uit 1962. Verder is er een bijdrage gewijd aan de driftige verzamelaar van middeleeuwse handschriften Balthazar Huydecoper (1695-1778) en aan de verzamelaar Gerrit Jacob Boekenoogen (1868-1930). Boekenoogen bracht een grote bibliotheek van volksboeken en boeken over volkstaal en letterkunde bijeen die na zijn dood voor een groot deel door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde werd aangekocht. Een van de leukste bijdragen is gewijd aan Willem Joseph Andries Jonckbloet (1817-1885). Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de geschiedschrijving van de Middelnederlandse letterkunde. In zijn beoordeling van het werk van collega's en dilettanten in zijn vak nam hij geen blad voor de mond. Niemand kwam er bij hem goed vanaf, behalve een van hen die hij omschreef als ‘welk in
den waren zin des woords geniaal man’. Met deze man, hoe kan het ook anders, bedoelde Jonckbloet niemand minder dan zichzelf. (KvO)
| |
Coloritto; de kunst van het kleurendrukken uit de collectie Van Huffel. Samengesteld door Rob Meijer, Helen Schretlen en Ad Stijnman. Amsterdam, Universiteitsbibliotheek 2003, 80 p., ISBN 90 61251 34 6, €19,95
In 1990 werd de werkgroep Van Huffel opgericht, die zich bezighoudt met de studie naar de persoon en de collectie van Nicolaas Gerardus van Huffel (1869-1936). De bedoeling van de werkgroep is om diens collectie van prenten en boeken over de geschiedenis van grafische procédés te reconstrueren. De tentoonstellingscatalogus laat zien hoever de werkgroep is gevorderd. Rob Meijer opent met een biografie van Van Huffel, bij sommigen bekend als een mislukt uitvinder, maar vooral als een geslaagd verzamelaar van grafiek. Dan volgt een chronologie van de kleurendruk, het paradepaardje van Van Huffel, in beknopte capita door Ad Stijnman. Aan Van Huffels belangrijkste bijdrage aan de bestudering van de kleurendruk is ook een artikel gewijd: de reconstructie van de doordruktechniek van Cornelis Ploos van Amstel (1726-1798). Wie wil weten hoe het werkt, moet dit boekje kopen. Verder een bijdrage van Helen Schreden over Van Huffels collectie. Uiteraard sluit de catalogus af met een lijst van tentoongestelde werken (ruim zestig stuks).
(Matthijs van Otegem)
| |
| |
| |
Henk van Doremalen, Openbare bibliotheek Tilburg 1913-2003. Schatkamer voor cultuur en informatie. Tilburg, Stichting Openbare Bibliotheek Tilburg/Henk van Doremalen Producties 2003, 112 p. geïll, ISBN 90 80718 92 0
Dit boek is niet zo saai als het omslag doet vermoeden. De auteur schetst in een tiental hoofdstukken de geschiedenis van het Tilburgse bibliotheekleven, dat wil zeggen vanaf de zeventiende-eeuwse Tilburgse pastoor Augustinus Wichmans, die een privé-bibliotheek bezat van circa 200 boeken, tot aan het huidige filiaal aan het Koningsplein, en zelfs ‘de toekomst’ wordt even aangestipt. Het boek verschijnt ter gelegenheid van het negentigjarig bestaan van de bibliotheek en is een bewerkte versie van een in 1988 verschenen themanummer van het blad Tilburg, dat destijds ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan was samengesteld. ‘De toekomst’ dient dus toch een zeker doel.
De rode draad in de beginperiode van de Openbare Bibliotheek was het lage ledental - slechts 1% van de Tilburgse bevolking maakte rond 1920 gebruik van de bibliotheek. Nu was het ook niet de sappigste kost die men daar mee naar huis kon nemen. Romans van Couperus en Ibsen, verzen van Kloos, Multatuli's Max Havelaar en De Vlaschaard van Stijn Streuvels konden alleen ‘onder voorbehoud’ worden uitgeleend, nadat een schriftelijk verzoek was ingediend. Frederik van Eeden zal op minder bezwaren hebben gestuit, hij bezocht zo te zien een bijeenkomst van het leeszaalbestuur in 1922. De foto daarvan is afgedrukt, maar Van Eeden is door de bijschriftenmaker niet herkend. De foto's in dit boek zijn overigens oogstrelend, maar de vele bijdragen van wethouders, bestuursleden en anderen halen de vaart eruit. Er ligt voor de bibliotheek nog altijd een taak, want ook in dit tijdsgewricht blijken de Tilburgers, samen met de Bredanaars en de Dordrechters, het minst geneigd tot lidmaatschap van de bibliotheek. (LK)
| |
Gernot Frankhäuser, Johannes Hilgart und Thomas Hilsheimer (red.) Wilhelm Heinse und seine Bibliotheken. Mainz am Rhein, Verlag Philipp von Zabern 2003, 295 p. geïll., ISBN 38 05332 33 5, €34,55
Wilhelm Heinse (1746-1803), Duits dichter en jurist, geniet voornamelijk bekendheid om zijn invloed op de Sturm und Drang-generatie en zijn vertalingen van Tasso en Ariosto. In zijn eigen tijd was hij bibliothecaris van Friedrich Carl Joseph von Erthal, keurvorst te Mainz (later in Aschaffenburg) voor wie hij een rijke collectie aanlegde. In Nederland zal hij in elk geval bekend zijn geweest bij de achttiende-eeuwse Haagse geleerde en verzamelaar Gerard Meerman, tegen wie Heinse zich keerde in zijn Zur Erfindung der Buchdruckerkunst in Mainz, over Johannes Gutenberg. Meerman was een overtuigd Costeriaan en dat bracht bij de oosterburen, vooral de inwoners van Mainz natuurlijk, de pennen in beweging. In 2003 werd Heinses tweehonderdste sterfjaar herdacht met een tentoonstelling in zowel Mainz als Aschaffenburg. In deze catalogus wordt in een achttal hoofdstukken een beeld gegeven van enkele facetten uit Heinses leven, die zo bij elkaar gezet een zekere willekeur verraden.
Een heldere uiteenzetting over het hoe en wat
| |
| |
van de tentoonstelling ontbreekt. Duidelijk is wel dat het, hoe kan het ook anders, vooral om boeken gaat en dat naast een van de 49 bewaard gebleven 42-regelige Gutenbergbijbels, ook een plaats is ingeruimd voor Gerard Meermans Origines Typographicae. De in totaal 154 items worden alle beschreven, soms in meer dan een bladzijde, soms in hooguit vier regels. De catalogus is fraai geïllustreerd. (LK)
| |
Hannie van Goinga, De geschiedenis van de Dr. P.A. Tiele-Stichting 1953-2003. Zutphen, Walburg Pers 2003, 64 p., ISBN 90 57302 69 1, €15
Een keurige geschiedenis is het geworden. Doe uw ogen dicht en stel u de geschiedenis van de Tiele-stichting voor. Dan heeft u nu een goed beeld van dit boekje. Na een korte aanloop volgt een uitvoerige beschrijving van de Tiele-hoogleraren, die leest als een ‘wie is wie’ in de Nederlandse boekwetenschap. Een hoofdstuk over het bestuur, over de lezingen en tentoonstellingen en tot slot een paar bladzijden gewijd aan de naamgever van de stichting: Dr. Pieter Anton Tiele (1834-1885). De Stichting mag zich gelukkig prijzen met haar chroniqueur, Hannie van Goinga, die van een ongeordend archief een ordelijk verhaal wist te maken. (Matthijs van Otegem)
| |
Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 10: Bij de Tijd. Boeken in Nederland 1950-2000. Leiden, Nederlandse Boekhistorische Vereniging 2003, 248 p., ISBN 90 75133 10 3
Voor de vijfde maal in zijn tienjarig bestaan is het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis een themanummer, ditmaal gewijd aan ‘veranderingen in de wereld van het boek, de boekhandel en de uitgeverij tussen 1950 en 2000’. Opvallend in deze opsomming is het ontbreken van bibliotheken, maar deze toch niet onbelangrijke participanten in de boekenwereld zijn niet met een specifieke bijdrage vertegenwoordigd. Desondanks bevat het jaarboek weer een aantal lezenswaardige artikelen.
| |
| |
Het opent met een omvangrijke beschouwing door Laurens van Krevelen, die de ontwikkelingen in de literaire uitgeverij gedurende deze halve eeuw met brede streken schildert. Dit artikel vormt daarmee een fraai kader voor de andere bijdragen. Bregje Boonstra geeft vervolgens een overzicht van de evolutie van het kinderboek van pedagogisch verantwoord product naar literatuur voor kinderen, met een eigen jeugdliteraire kritiek. In de jaren vijftig vormde het kinderboek nog een belangrijke pijler onder de verzuiling. De ontzuiling is echter ook aan de kinderboekenuitgeverij niet voorbijgegaan. Karen Ghonem-Woets en Piet Mooren beschrijven deze ontwikkeling bij de van oorsprong katholieke uitgeverijen Zwijsen en Malmberg. Ook uitgeverij Het Spectrum heeft zich langzamerhand ontworsteld aan haar katholieke signatuur, zoals Sandra van Voorst aantoont in haar beschouwing ‘Van censuur naar gedeelde verantwoordelijkheid. Uitgeverij Het Spectrum en de Katholieke Boekenwet’.
Eén van de belangrijkste ontwikkelingen in de tweede helft van de twintigste eeuw is de schaalvergroting die haast in de hele boekenwereld plaatsvond. Van Krevelen meent dat de toename van het aantal kopers onder andere werd veroorzaakt door het ontstaan van boekenclubs, die de boekhandelsdrempels slechtten. Maar ook de boekenclub was in deze periode geen statisch gegeven, zoals blijkt uit het overzicht van ‘65 jaar boekenclub in Nederland’ door Yvonne van Oort en Frank de Glas. In hoeverre de televisie een rol heeft gespeeld bij de promotie van boeken komt aan de orde in een artikel van Nel van Dijk. Hoewel de boekenverkoop in deze halve eeuw significant is gestegen, neemt de ‘ontlezing’ steeds verder toe. Wim Knulst en Andries van den Broek brengen dit fenomeen in kaart in ‘Het lezerspubliek in tijden van ontlezing’.
Een belangrijke invloed op de ontwikkelingen in de boekenwereld vormen de ontwikkelingen in de grafische industrie, die worden behandeld door Erik Nijhof. Een tegenwicht voor de verdwijning van het ambachtelijke in de boekproductie vormt de grote populariteit van ‘bibliofiele’ uitgaven. Lisa Kuitert richt haar aandacht nu eens niet op het uiterlijk van deze boeken, maar op de inhoud en het belang van private presses voor het literaire bedrijf.
Helaas is in dit jaarboek de opsomming van recent verschenen boeken over boeken, die de afleveringen drie tot en met acht zo onmisbaar maakten, maar die vorig jaar ineens was verdwenen, niet teruggekeerd. Ik hoop dat de redactie haar beleid wat dit betreft volgend jaar herziet. (HH)
| |
Frans Janssen, Verleden en toekomst van het gedrukte boek (Tiele-lezing 2003). Zutphen, Walburg Pers 2003, 32 p., ISBN 90 57302 68 3, €15
Frans Janssen rekent af met de internethype in de boekwetenschap. Hierbij vergelijkt hij vroegere uitspraken over de vervanging van de geschreven codex door het gedrukte boek met recente voorspellingen over het einde van het boek. Meende men eind jaren negentig nog dat de digitale media het boek zouden doen verdwijnen, inmiddels behoren dit soort voorspellingen tot het rijk der fabelen. ‘In het boek van de
| |
| |
media-revolutie zijn we pas op bladzijde drie aangekomen’, concludeert Janssen. Na de beursanalisten hebben nu dus ook de boekwetenschappers de zeepbel van de dotcom-economie stukgeprikt. (Matthijs van Otegem)
| |
Jan van Kranenburg, Tauchnitz en Albatross, in eigen beheer. Te verkrijgen via: J. van Kranenburg, Berliozlaan 8, 2102 EE Heemstede, janvankranenburg@freeler.nl, (023) 528 61 40, giro 0506737, €42,50
De Tauchnitz edition was het geesteskind van een anglofiele Duitser, Christian Bernhard Tauchnitz. Deze probeerde rond 1840 in te spelen op de grote populariteit van een aantal Engelse auteurs, door hen in een speciale editie, alleen bedoeld voor het Europese vasteland, uit te brengen. En passant introduceerde hij daarbij het internationale copyright, door de auteurs in kwestie te honoreren voor het recht hun boeken op het vasteland uit te geven, een unicum in die tijd. De verkrijgbaarheid van de Tauchnitz edition was groot. Er werd zeer efficiënt gebruikgemaakt van de spoorlijnen in Europa en zelfs in de meest afgelegen gebieden van de wereld waren Tauchnitz' boeken verkrijgbaar - ‘The first sign of an advancing culture is a Tauchnitz Edition’. De befaamde serie heeft ongeveer een eeuw, tussen 1842 en 1943 een belangrijke rol gespeeld in het Europese boekenvak, voordat een Duits bombardement voorgoed een einde maakte aan de toch al kwijnende paperbackserie.
Jan van Kranenburg heeft nu op basis van zijn eigen collectie en die van de ub Amsterdam getracht een overzicht te geven van deze bijzondere serie paperbacks. De bedoeling van zijn werk is het informeren van collega-verzamelaars, antiquariaten en bibliotheken. Het boek is chronologisch geordend. De ruime hoeveelheid illustraties compenseert de wel erg droge opsomming en vrije interpretatie van historische en boekhistorische achtergronden in de tekst. De auteur vermeldt zelf dat het standaardwerk van William B. Todd and Ann Bowden, Tauchnitz International Editions in English 1841 - 1955 (New York, 1988) onmisbaar is voor een werkelijk diepgaande studie naar de Tauchnitz edition. Dit boek moet dan ook vooral gezien worden als een verslag van een persoonlijke fascinatie voor de serie. (EK)
| |
Klaas Sierksma, St. Liudger. Zeuge des Glaubens, Apostel der Friesen und Sachsen. Documentatiecentrum Liudger in Nederland, €16 (excl. porto)
Eind 2002 verscheen bij de ‘Communitas sancti Ludgeri’ te Essen-werden (D) het jaarboek St. Liudger. Zeuge des Glaubens, Apostel der Friesen und Sachsen. Het is uiteraard geheel gewijd aan deze Duits-Nederlandse evangelieprediker die leefde van 742-809. De reden het boekje in De Boekenwereld te vermelden, ligt in het feit dat de pagina's 126 tot 181 een zeer uitvoerige, chronologisch geordende bibliografie van circa 1.000 publicaties over Liudger bevatten, lopende over de periode 1509-2002.
Samensteller is Klaas Sierksma, de drijvende kracht achter het ‘Documentatiecentrum Liudger
| |
| |
in Nederland’ en het boek is bij dit centrum te bestellen: Frisiastate 99, 9062 GZ Oentsjerk. Het is de eerste en enige Liudgerbibliografie, totstandgekomen na jarenlang speurwerk. (AvdS)
| |
Piet Verkruijsse, Plaatjes kijken. Raadsels rond illustraties in oude boeken (twaalfde Bert van Selm-lezing). Leiden, Stichting Neerlandistiek Leiden 2003, 28 + [20] p., ISBN 90 80727 63 6, €10,25
Verkruijsse onderzoekt in deze twaalfde Bert van Selm-lezing, uitgesproken op 2 september j.l., het gebruik van illustraties in een aantal zeventiende-eeuwse boeken uit het fondsen van Jacob van Meurs en Johannes I Janssonius van Waesberge. Na een overzicht van de verschillende vragen waarvoor de uitgever zich geplaatst weet indien hij besluit een boek van illustraties te voorzien, neemt de auteur drie uitgaven onder de loep: De afbeelding van 't oude Romen en De afbeelding van 't nieu Romen (1661), Den arbeid van Mars (1672) en Verhandeling van den godtsdienst, legerschikking, krygstucht, en badstoven der oude Romeinen (1684). Een tamelijk willekeurige greep uit het overweldigende aanbod aan zeventiende-eeuwse boeken met prenten, met als gemeenschappelijke noemer dat ze alledrie door Mattheus Smallegange in het Nederlands zijn vertaald.
Verkruijsse laat door nauwkeurig onderzoek van de prenten in deze boeken zien dat onze kennis over de praktijk van drukker en uitgever nog verre van compleet is. Het opnemen van illustraties in een boek compliceerde de drukgang aanzienlijk, zeker als er een tweede drukker bij betrokken was. Slechts weinig uitgevers beschikten immers over zowel diepdruk- als hoogdrukpersen. Zoals iedereen weet die dergelijke boeken wel eens raadpleegt, ging er dan ook geregeld iets mis, hetzij bij het drukken, hetzij bij het binden. Door zorgvuldig te kijken en verschillende exemplaren van één boek met elkaar te vergelijken, kan Verkruijsse hier en daar opheldering verschaffen, onder andere over de methoden van het drukken van diepdrukplaten binnen een katern.
Deze Bert van Selm-lezing is de tweede die is vormgegeven door De Ammoniet te Leiden. Het boekje bestaat uit twee afzonderlijk katernen, een voor de tekst en een voor de afbeeldingen, die naast elkaar bekeken kunnen worden. Eigenlijk zijn het twee aparte boekjes in een scharnierend omslag. Een ingenieuze en bijzonder fraaie vondst.
Een kleine opmerking: afbeeldingen 4a en 4b laten het Laokoönbeeld zien zoals dit voorkomt in Afbeelding van 't nieu Romen in de oorspronkelijke Italiaanse editie (1654) en de Amsterdamse van Van Meurs (1661). De afbeeldingen tonen aan dat de Amsterdamse graveur, nog afgezien van de weergave van sokkel, achtergrond en spiegelbeeldigheid, juist niet de Italiaanse prent als voorbeeld heeft genomen: het beeld is duidelijk vanuit een andere hoek weergegeven. Hier is meer aan de hand dan een verlevendiging door de Hollandse graveur, die waarschijnlijk een van de vele andere bestaande prenten van het beeld als voorbeeld heeft gekozen, uit ontevredenheid over de povere Italiaanse versie. Iets dergelijks geldt voor afbeeldingen 5a en 5b. Beide illustraties hebben niets gemeen dan het onderwerp, maar de Hollandse graveur heeft zeker niet zomaar zijn fantasie de vrije loop gelaten. Daarvoor is zijn afbeelding veel te accuraat. (JS)
| |
Jan Just Witkam, Van Leiden naar Damascus, en weer terug. Over vormen van islamitische lees- en leercultuur. Leiden, Legatum Warnerianum, Universiteitsbibliotheek Leiden 2003. 142 p., geïll. ISSN 0921-9293, deel 52, €12,50
Op 15 november 2002 sprak dr. Jan Just Witkam de rede uit bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de Handschriftenkunde van de islamitische wereld aan de Universiteit Leiden. Onder de titel Van Leiden naar Damascus, en weer terug. Over vormen van islamitische lees- en leercultuur is de rede nu verschenen in de reeks Kleine Publicaties van de ub Leiden. Het boekje bevat twee delen, waarvan het eerste de vrijwel letterlijke tekst van de rede is, aangevuld met noten. Het tweede deel bevat een studie van de leesprotocollen in het twaalfde-eeuwse handschrift Fawa'id al-Hadith (Or. 580) uit Damascus dat in
| |
| |
de ub Leiden wordt bewaard. De islamitische cultuur is een cultuur die met name gericht is op het schrift, het lezen en het leren. Door het lezen van teksten in groepsverband werden de teksten correct overgeleverd terwijl de aanwezigen bij deze sessies ‘studiepunten’ verdienden. Witkam maakt voortdurend sprongen tussen het Oosten tijdens de twaalfde eeuw en het heden. Zo worden bijvoorbeeld de typisch eigentijdse begrippen als ‘auteursrecht’, ‘kopieerrecht’ en ‘intellectueel eigendom’ losgelaten op de schriftcultuur van het twaalfde-eeuwse Damascus. Zijdelings verklaart Witkam nog even de etymologie van het woord ‘bachelor’ of ‘baccalaureus’, dat een verbastering is van de Arabische frase bi-haqq alriwaya (‘met het recht om (de tekst) verder over te leveren’). De lezer wordt gaandeweg dus eigenlijk zowel passief als actief deelnemer aan een leesprotocol en dat geldt nog sterker voor diegene die ook de rede heeft horen uitspreken. Witkam zet de bestudering van de handschriften van de islamitische wereld in een historische context maar schuwt de actualiteit niet. Zo refereert hij aan de dreigende verkoop van delen uit de collectie van de bibliotheek. Dat hij zich daartegen teweer stelt, zal niemand verwonderen. Mede daarom kan Witkam wat mij betreft, als interpres Legati Arnerianum en als conservator, aan het rijtje van roemrijke voorgangers - Erpenius, Golius, Warnar - worden toegevoegd. (KvO)
|
|