De Boekenwereld. Jaargang 20
(2003-2004)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwlichterij in de Eeuw der Verlichting
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De stcn door de Koninklijke Bibliotheek wordt opgebouwd op basis van de collecties van belangrijke bibliotheken in binnen- en buitenland. In de stcn worden alle boeken opgenomen die voor het jaar 1801 zijn gepubliceerd binnen de huidige Nederlandse staatsgrenzen, en alle boeken in de Nederlandse taal die elders zijn verschenen (Belgie uitgezonderd). Alle boeken van na 1540 worden beschreven op basis van autopsie en volgens de principes van de moderne analytische bibliografie. De beknopte beschrijvingen van de incunabelen en postincunabelen zijn ontleend aan de gepubliceerde bibliografieën (Campbell en Nijhoff-Kronenberg) en aan de Incunabula Short-Title Catalogue (istc). Om praktische redenen worden couranten en plano's vooralsnog niet beschreven. De beschrijfregels zijn vastgelegd in de Handleiding voor de medewerkers aan de STCN, tweede herziene uitgave, 's-Gravenhage 1988. a Vingerafdrukken. Mengelwerk van medewerkers bij tien jaar STCN. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 1993. 21 cm. 108 p. Ill. (eindred.: Jan Bos en J.A. Gruys) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En daaruit volgde weer de huidige tweede hoofdbetekenis, zoals gedefinieerd door Van Dale (ik citeer de tiende druk van 1976): ‘eeuw, v. (m.)(-en), 1. tijdvak van honderd jaren: een eeuw geleden; - elk dier tijdvakken van een (inz. van onze) jaartelling: de 18de eeuw, de tijd van 1700 tot 1800 [...]’. De vereenvoudiging in de twaalfde druk (1992) is geen echte verbetering: ‘tijdvak van honderd jaren: een eeuw geleden; de achttiende eeuw, de tijd van 1700 tot 1800; de eenentwintigste eeuw begint op 1 januari 2001 [...]’. Hierbij komt onvoldoende tot zijn recht dat iedere eeuw er één is in een reeks die aanvangt bij het beginpunt van onze jaartelling (‘elk dier tijdvakken’, naar voren of naar achteren gerekend, dus de zoveelste eeuw voor of na Christus). Daarbij gedraagt het woord eeuw zich als het woord ‘jaar’, dat vanuit de betekenis ‘een periode van 365 dagen’ (dat wil zeggen: van een bepaalde datum tot dezelfde datum een jaar eerder of later) vaak de bijzondere betekenis kreeg van ‘de tijd van 1 januari tot 31 december’ of ‘kalenderjaar’.Ga naar eind2 F. Halma, Toewying, Amsterdam 1700 (Den Haag, kb, 291 G 43)
Maar nu de laatste stap: rangtelwoord + eeuw. Wie in de stcn de woorden ‘achttiende eeuw’ opzoekt (en daarbij niet ‘agtiende’, ‘18e’, ‘xviii.’ en dergelijke vergeet, en evenmin ‘eew’ en ‘eeu’ of ‘siècle’ en ‘saeculum’) krijgt tientallen treffers. Wie iets soortgelijks met ‘zeventiende eeuw’ probeert, vindt niets. Wie wat verder kijkt, ziet dat de woorden ‘achttiende eeuw’ voor het eerst voorkomen in de discussie die door enige tijdrekenkundige geleerden werd gevoerd in het jaar 1700 over de begindatum van de nieuwe, achttiende eeuw. In dat verband is zo'n term niet te vermijden, maar daarna was het voorlopig weer over. De volgende vijftig jaar treffen we ‘xviiie siècle’ slechts aan in een paar titels in het Frans. In Nederlandse boeken deed het begrip ‘achttiende eeuw’ pas in de tweede helft van de eeuw zijn herintrede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
François Halma. Gegraveerd portret door F. Ottens naar A. Boonen (ex. Antiquariaat A.G. van der Steur, Haarlem).
De voorlopige constatering is dat wie in Nederland rond 1650 ‘eeuw’ zei, daarmee sinds kort een ‘tijdvak van honderd jaren’ kon bedoelen, maar dat wie dat in 1750 zei, daarmee mogelijk reeds een ‘tijdvak van onze jaartelling’ aanduidde in de zin van ‘ons, de achttiende (enz.) eeuw’. In het navolgende zal ik deze voorlopige conclusie, of beter: hypothese, nader uitwerken, toetsen en illustreren aan de hand van (voornamelijk aan de stcn ontleende) boektitels. Naast veel ander nut en vermaak biedt de stcn tenslotte ook nog een schat aan (veelal nauwkeurig gedateerd) lexicografisch materiaal. Er is hier nog één verdere inleidende opmerking op zijn plaats. De geschetste betekenisontwikkeling was een intuïtieve, en niet rekenkundig doordacht. Als men van het begin af aan had geweten dat ‘eerste, tweede, derde, enzovoort tot achttiende eeuw’ nu eenmaal moet betekenen: ‘de periode 1-100, 101-200, 201-300, enzovoort tot 1701-1800’, dan zou er nimmer een twist zijn ontstaan over de begindatum van een volgende eeuw. Maar de intuïtie (hier een eufemisme voor gemakzucht) maakte van de ‘eeuw’ het honderdtal jaren dat begint met dezelfde cijfers, dus 1700-1799; en het spektakel van 1 januari 2000 heeft bewezen dat de gemakzucht het vooralsnog heeft gewonnen van de (tijd)rekenkunde. Zelfs de hierboven geciteerde twaalfde druk van Van Dale liet, ondanks de eigen waarschuwing: ‘de eenentwintigste eeuw begint op 1 januari 2001’, een regel eerder de achttiende eeuw in 1700 beginnen! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eeuwwisseling 1700/1701Zoals gezegd gaven de jaren 1700/1701 de eerste eeuwwisseling ‘nieuwe stijl’ aller tijden te zien. Drie aspecten zullen hierna de revue passeren: allereerst de discussie over ‘wanneer begint de nieuwe eeuw’, dan preken, redevoeringen, manifestaties en gedichten naar aanleiding van de nieuwe eeuw, en ten slotte wat varia. Allereerst de discussie over de begindatum van een nieuwe eeuw, en dus ook over het begin van de achttiende eeuw. De knuppel werd in het hoenderhok gegooid door François Halma. Deze was boekverkoper en uitgever geweest te Utrecht, en had in 1699 zijn bedrijf overgebracht naar Amsterdam; kort daarna zou hij een filiaal openen in Friesland (Franeker) en uiteindelijk zou hij naar Leeuwarden verhuizen. In zijn vrije tijd schreef hij woordenboeken en gedichten. In 1700 publiceerde hij een boekje onder de titel Toewying der Hebreeuwsche, Grieksche, Romeinsche, en Christensche tydtafereelen (Amsterdam 1700), dat hij opdroeg aan de Friese stadhouder Johan Willem Friso, en ‘waar in het verschil over 't einde der 17de en 't begin der 18de eeuwe kortelyk overwogen word’. Het is gedateerd op ‘den 1 van Lentemaand, 1700’. Hij betoogt dat de achttiende eeuw al was begonnen op 1 januari 1700, en ontleent zijn (voor mij onbegrijpelijke) argumenten er onder meer aan dat je uren, dagen, maanden en jaren pas kunt tellen of althans nummeren als ze voorbij zijn, en aan de vaststelling dat het joodse en christelijke jubeljaar viel op ronde jaren als 1650 en 1700.Ga naar eind3 Antwoord liet niet lang op zich wachten. Op 29 maart publiceerde Jan Bagelaar een verweer onder de titel Aanmerking op de gedagten van F. Halma, over het begin der 18e eeuwe (Amsterdam 1700), gevolgd door Petrus Jens in zijn Ondersoek der bewysen van F. Halma, wegens het geschil der nieuwe eeuw (Den Haag 1700). Laatstgenoemde concludeert ‘dat men in de loop van de seventiende eeuw nog is; soo lang de laatste minut van de toekomende maand december nog niet voorby is’. Op de vijfde van de Hooimaand antwoordde Halma op zijn beurt met een Brief aan den heere Mattheus van Nispen, [...] waar in het verschil over 't einde der 17de, en 't begin der 18e eeuwe nader ter toetze koomt, en de redenen van J. Bagelaar en Petrus Jens, in hunne Aanmerkingen en Onderzoek, wegens dit stuk overwogen worden (Amsterdam 1700). De discussie eindigde met Bagelaars Aanmerking op den brief van F. Halma, aan M.V. Nispen, over het begin der 18e. eewe (Amsterdam 1700). Allen bleven natuurlijk bij hun ingenomen standpunt. Mattheus van Nispen was een Dordts boekverkoper, en tevens wiskundige en landmeter, die we in het onderstaande nogmaals zullen ontmoeten. Eén in dit verband te noemen werkje had een lange voorgeschiedenis. In 1648 was verschenen: Dirck Traudenius, De Nederduytsche tyd-zifter. Dat is: Kort tractaet van de onderscheydinge ende afdeelinge van den tyd (Zaandam 1648). Het was een uitputtend overzicht over alles wat samenhangt met de tijd, tijdrekenkunde en kalender - maar, veelzeggend genoeg, kwam het begrip ‘eeuw’ er niet in voor! Het werk voorzag in een behoefte, want het werd herdrukt in 1662 (als Tyd-zifter, dat is, Kort bericht of onderwijs van de onderscheidinge en afdeelinge des tydts) en nogmaals in 1700 (Tyd-zifter, dat is, Korte verhandelingen van de onderscheidinge ende afdeelinge van den tyd), met de toevoeging: ‘Den derden druk. Vermeerdert met een betoog over 't begin en eynde der eeuwen [...] door Mattheus Soeten, Mr. Mathematicus’. Het initiatief tot deze herdruk zal wel zijn uitgegaan van Jan Bagelaar, die vermoedelijk de auteur is van het woord vooraf (‘De drukker aan den leezer’) en die in ieder geval het daarop volgende gedicht ‘Op den herdrukten Tyd-zifter van D. Traudenius’ met zijn naam ondertekende. Waar het nu om gaat is de toevoeging aan het einde, die de titel draagt: ‘Na-reden, in dewelke betoogt werd dat dit loopende jaar 1700. behoord tot de seventiende eeuw. By een gestelt door Mattheus Soeten’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij doet dit volgens het woord vooraf ‘tot volkome overtuyging der geener, die het tegendeel staande houden’, en bestrijdt met name Halma's Toewying. Er zijn nog meer publicaties over deze kwestie, maar die hebben zo te zien niets van doen met deze twist. Ik citeer slechts één geval. Op 27 november 1700 verdedigde Leonardus Blom aan de Utrechtse universiteit onder het presidiaat van professor G. de Vries 31 stellingen over dit onderwerp, met de titel Exercitatio philosophica de anno seculari mdcc (Utrecht 1700). De auteur (vermoedelijk De Vries zelf) is, zoals men kan verwachten van een geleerde, ervan overtuigd dat de achttiende eeuw zou beginnen op 1 januari 1701. Zijn twee belangrijkste argumenten verdienen te worden vermeld. Ten eerste: Christus werd geboren op een 25e december. Was dat de 25e december van het eerste jaar vóór Christus of die van het eerste jaar ‘na Christus' geboorte’? In het eerste geval is het verschil met 1 januari van het volgende jaar één week, in het andere geval is het verschil met de voorafgaande 1 januari 51 weken. Conclusie: het verschil tussen 25 december en de daaropvolgende nieuwjaarsdag is te verwaarlozen, de jaartelling (en dus de ‘eeuw-telling’) begint met 1 januari van het jaar 1 (de dag van Christus' besnijdenis bovendien), en de rest is uit te rekenen voor ieder kind dat beschikt over tien vingers en tot honderd kan tellen. Kortom: begin achttiende eeuw = 1 januari 1701. Ten tweede: het jaar 1700 is door Paus Innocentius xii uitgeroepen tot Jubeljaar, met daarbij als expliciete verklaring dat ieder honderdste jaar een jubeljaar was, en wel het laatste jaar van elke eeuw, wat de grond ontneemt aan op jubeljaren gebaseerde redeneringen. In ander verband was er al een Nederlandse vertaling verschenen van de pauselijke bul in kwestie: Bulla Innocentii xii, sive indictio universalis jubilaei anni sancti millesimi septingesimi (Amsterdam 1700; uitgave in het Nederlands en het Latijn). De geleerde wereld was het dus - met uitzondering van Halma - eens dat de achttiende eeuw begon in 1701. Zoals te verwachten werd de grote viering van de eeuwwisseling een jaar eerder gehouden. Ik noem een aantal kenmerkende voorbeelden. Op 16 januari 1700 vond er in de Lutherse kerk in Leiden een muzikale uitvoering plaats ter ere van de nieuwe eeuw. De muziek is verloren gegaan, maar het tekstboekje is bewaard gebleven: Cantus saecularis in musicos ordinatus numeros a [..] Lothario Zumbach de Coesveld (Leiden 1700). Blijkens het voorwoord van de muzikale leider, Johannes Steerlingh, was daaraan al een door dezelfde componist (Lothar Zumbach) getoonzette cantate (Hymnus academiae) voorafgegaan.Ga naar eind4 Het moet blijkens de Latijnse tekst en de kerkelijke locatie een deftige aangelegenheid zijn geweest. Vermoedelijk populairder was de uitvoering van Eewgesang: zullende met muzikale stemmen en instrumenten uitgevoerd worden door Johannes van Steerling (Leiden 1700), die plaatsvond op 12 en 13 maart ‘op de Koepoorts Gracht [de huidige Doezastraat] binnen de stad Leiden, in de kaatsbaan van Mr. Willem van Leewen’. Ook hier is slechts het tekstboekje bewaard, dat van de hand is van Cornelis Boon (toen student te Leiden).Ga naar eind5 Dezelfde auteur schreef ook nog een zwaar allegorisch Eewspel, op het treurspel van Arminius (Leiden 1700), dat refereert aan P. Bernagie, Arminius, beschermer der Duytsche vryheit. Treurspel (Amsterdam 1686). Zijn medestudent Franciscus Hesselius droeg hem in hetzelfde jaar zijn Ode saecularis. m.d.c.c. ad Cornelium Bonium op. Sommige feestredenaars laten duidelijk merken dat het hun niet veel kon schelen of ze hun bijdrage aan het eeuwgebeuren op de juiste datum leverden. Zo schrijft de Amsterdamse professor in de welsprekendheid Petrus Francius in het woord vooraf van zijn op 1 januari 1700 gehouden Kerkreden van 't jubeljaar, in 't koor der Nieuwe Kerke [...] uitgesproken (Amsterdam 1700): ‘Zie hier, goedgunstige lezer, mijne kerkreden van 't jubeljaar, door my onlangs gevoert, waarin ik allen veel heil en zegen in dit nieuwe jaar, in deze nieuwe eeuwe, heb toegewenscht. Of die tegenwoordig, of in het toekomende jaar eerst begint, is een oudt verschil, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en hangt noch aan den spijker. Den wiskundigen en tijdrekenaaren komt het toe dit op het naauwst uit te pluizen. Den redenaaren is het genoeg, met den volke te spreeken.’ Ook de remonstrantse predikant Joannes Brandt sprak ongetwijfeld met het volk in zijn op zondag 3 januari 1700 gehouden nieuwjaarspreek, die werd gepubliceerd onder de titel Out en nieu, gepast op het jubeljaar van mdcc. (Amsterdam 1700): ‘Wy treden over in een nieuw jaar, niet alleen, want dat deden we meer dan eens voorheenen, maar, dat wat wonders is, dat wat nieus is onder onze zonne, we treden over in een nieuwe eeuwe: want met eenige spitsvondige te onderzoeken, of nu in dit, dan in het toekomende jaar d'eeuw moet gerekent worden, is der moeite niet waardig!’ Een curiositeit vormt de nieuwjaarspreek die door de Duitse predikant L.H. Stumphius te Moskou werd gehouden, en die in Nederlandse vertaling is uitgegeven als Concio secularis. Dat is, eerste nieuw-jaars reeden in het jaar 1700 (Amsterdam 1700). Hierin staat expliciet: ‘Wy sijn nu overgetreden in 't laatste jaar van dese seventiende eeuwe’. Stumphius stond blijkbaar aan de kant van de spitsvondigen - al vierden zowel Russische orthodoxen als Duitse protestanten de nieuwjaarsdag van 1700 nog volgens de oude Juliaanse kalender, dat wil zeggen op 11 januari nieuwe stijl (evenals trouwens de inwoners van Utrecht, Gelderland, Overijssel, Drente, Groningen en Friesland, maar niet die van Holland, Zeeland, en de Generaliteitslanden). En dat brengt ons op de kalender. Het jaar 1700 nieuwe stijl (Gregoriaans) was geen schrikkeljaar, het jaar 1700 oude stijl (Juliaans) wél. Ik geef hier een korte en sterk vereenvoudigde samenvatting van de relevante feiten. Het astronomische jaar (één omloop van de aarde rond de zon) duurt circa 365,2425 dagen. Om het verschil van dat getal met het standaardkalenderjaar van 365 dagen te ondervangen, laste de Juliaanse kalender (ingevoerd door Julius Caesar in 46 voor Christus) iedere vier jaar een schrikkeldag in, zodat het gemiddelde jaar 365,2500 dagen lang werd. Die maatregel was op den duur onvoldoende nauwkeurig, en in de zestiende eeuw was het verschil tussen de Juliaanse en de astronomische kalender opgelopen tot tien dagen. Daarom kondigde Paus Gregorius xiii op 24 januari 1582 in de bul Inter gravissimas drie maatregelen af om de kalender te hervormen: (1) na 4 oktober 1582 zouden die tien dagen worden ‘ingehaald’, en volgde na 4 oktober dus direct 15 oktober; (2) het kalenderjaar zou in het vervolg op 1 januari beginnen, in plaats van (lokaal variërend) ergens tussen Kerstmis en Pasen; (3) alle door 100 deelbare jaren (1700, 1800, enzovoort) zouden geen schrikkeljaar meer zijn, met uitzondering van alle door 400 deelbare jaren (1600, 2000, enzovoort), waardoor het gemiddelde kalenderjaar vrijwel identiek werd aan het astronomische jaar. In de Nederlanden voerden de onder Spaans gezag staande zuidelijke provincies (inclusief de latere Generaliteitslanden) de nieuwe kalender nog in 1582 in. In het noorden volgden Holland en Zeeland in 1583, maar de overige provincies pas in 1700. En nog in 2000 droeg veronachtzaming van de regel inzake door 400 deelbare jaren bij tot de hype rond het ‘millenniumprobleem’. Het jaar 1700 was dus de eerste keer dat de bijzondere schrikkeljarenregeling van de Gregoriaanse kalender betreffende niet door 400 deelbare jaren in werking trad, want dankzij diezelfde regeling was ook het Gregoriaanse jaar 1600 ‘gewoon’ een schrikkeljaar geweest. Dat moest wel tot problemen leiden. Hoewel de meeste in de Republiek verschenen almanakken een correcte kalender gaven (naar de kalenderstijl van hun provincie), was er blijkbaar één die dat niet deed. In zijn in Rotterdam uitgegeven almanak had Andreas Luchtenburg iets nieuws (en tevens iets verkeerds) verzonnen. Helaas is er van deze almanak geen exemplaar bewaard, maar uit de Aenmerckinge, op en tegens de eerste en tweede nieuwe geinventeerde almanacken van mr. Andreas van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
L. Blom, Exercitatio philosophica, Utrecht 1700. (Den Haag, kb, 294 C 23)
Lvchtenbvrgh, over de jaren 1699 en 1700 (Amsterdam 1700) van Mattheus van Nispen is af te leiden dat er veel was aan te merken op zijn behandeling van het schrikkeljaar c.q. nietschrikkeljaar 1700. Van Nispen eindigt zijn ‘Toe-eygening’ overigens met de wens: ‘Zijt gezegent met een nieuwe eeuwe’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eeuwwisseling 1800/1801De eeuwwisseling 1800/1801 vertoonde een soortgelijk beeld als die van een eeuw eerder, zij het met minder aan de diverse kwesties gewijde publicaties. Mogelijk had de burger van de Bataafse Republiek in dat jaar wat anders aan zijn hoofd. Bovendien eindigt de stcn op 31 december 1800, en zijn publicaties uit 1801 dus wat lastiger te vinden. Niettemin is er wel het een en ander te melden. Dichters en kanselredenaars waren er inmiddels van overtuigd geraakt dat de nieuwe negentiende eeuw zou beginnen op 1 januari 1801. Althans, Cornelis Loots' Lierzang, op den eersten dag van het slotjaar der agttiende eeuw. Uitgesproken in den Amsteldamschen Schouwburg door J.P. Kroese draagt expliciet de datum ‘Amsterdam 1800’. In welk jaar Abraham Mars zijn gedicht Aan het publiek in den Amsteldamschen Schouwburg, by den aanvang der negentiende eeuw (Amsterdam z.j.) uitsprak is niet duidelijk; het is niet gedateerd, maar als hij zich bij de meerderheid aansloot, zal het in 1801 zijn geweest. De Utrechtse predikant Andreas Kok hield de preek die werd gepubliceerd onder de titel: Neerlands lotgevallen in kerk en burgerstaat geduurende de xvine eeuwe, in eene historische eeuw-rede (Utrecht 1801) ‘op de 31 december 1800 in de Doms-kerk der stad Utrecht’.Ga naar eind6 Ik heb slechts één geschrift gevonden dat het probleem van de begindatum van de eeuw apart bespreekt: Jan Cantzlaar, Voorstelling dat het jaar 1800, (en niet het jaar 1801) het begin der negentiende eeuw is of moet zyn (Rotterdam 1799).Ga naar eind7 Eerder in 1799 (schrijft hij) had hij een boek gepubliceerd met de titel Gedenkwaardige waarnemingen en annotatien of aanteekeningen der vrieskoude, en van het weeder: mitsgaders eenige byzonderheeden van den laatsten gestrengen winter der acht- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eewgesang, Leiden 1700. (Den Haag, kb, 853 G 100)
L.H. Stumphius, Concio secularis, Amsterdam 1700. (Den Haag, kb, 530 C 22)
tiende eeuw gedurende de maanden november en december 1798, en january en february 1799; ten nutte voor volgende gestrenge winters met opzigt der groote overstroomingen (Rotterdam 1799). Hierbij was hij er vanuit gegaan dat de winter 1798/1799 de laatste winter van de achttiende eeuw was, en dat had (zegt hij) tot misverstanden geleid, die hij nu wil wegnemen. Hij verdedigt in zijn Voorstelling de stelling: ‘Het jaar 1800 is het laatste jaar der agttiende eeuw, of het geene op hetzelfde uitkomt; het jaar 1800 is het eerste jaar der negentiende eeuw.’Ga naar eind8 Om deze op zijn minst onverwachte, en in elk geval paradoxale stelling te verdedigen, gaat hij uit van het jaar nul als het begin van de christelijke jaartelling, zodat het jaar 1 na Christus ‘eigenlijk’ het tweede jaar van de jaartelling wordt, en dus uiteindelijk het jaar 1799 ‘eigenlijk’ het achttienhonderdste is, en daarmee het laatste van de achttiende eeuw, waaruit volgt dat de negentiende begint op 1 januari 1800. Het boekje verscheen met het motto ‘De onkunde is de moeder veeler dwalingen’, en bewijst in elk geval die stelling afdoende. Cantzlaar had nog een pijl op zijn boog. Hij had eerder een deel van de Apocalyptical key (London 1701) van de Schotse dominee Robert Fleming vertaald onder de titel Nieuw jaars geschenk aan myne broeders en zusters, behelzende het wel besteden des tyds (Rotterdam 1795). Daarin had hij als dagtekening aangetroffen: ‘Londen january 1, 1700. Zynde de eerste dag, beide van het jaar en der eeuwe’. De vertaler van een ander deel van hetzelfde werk, namelijk Sleutel tot de Openbaaringe, of Verhandeling over de opkomst en den val des pausdoms: in zich behelzende voorzeggingen aangaande de omwendtelingen in Frankrijk [...] e.z.v. (Amsterdam 1794), had dat weergegeven als ‘Londen, den 1 januarij 1701, zijnde de eerste dag des jaars, en tevens eener nieuwe eeuw’. Maar dat 1700 echt de bedoeling was wordt bewezen door Flemings woorden elders in hetzelfde boek: ‘Daar wij thans (1 january 1700) de morgen of het begin eener nieuwe eeuw aanvangen en intreeden, laat ik u smeeken, ...’. En zo is de cirkelredenering rond, en zijn we - in meer opzichten dan één - weer terug in het begin van de achttiende eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EeuwbewustheidDe achttiende eeuw begon en eindigde met het nodige rumoer rond de eeuwwisseling en was daarmee de eerste eeuwbewuste eeuw. Dat blijkt ook uit een aantal publicaties die verschenen in de loop van de Eeuw der Verlichting, en niet direct met een eeuwwisseling te maken hadden. Het eerste wat opvalt is dat de achttiende eeuw de eeuw is van de eeuwfeesten. Voor 1700 kwam dit niet voor; althans, ik ken geen geschriften waaruit het tegendeel kan blijken. Ik geef slechts een paar voorbeelden van achttiende-eeuwse herdenkingen, en bij elk daarvan één voorbeeld van meestal meerdere daarbij verschenen geschriften voor een lijstje van woorden met ‘eeuw’ die in soortgelijke titels voorkomen (met aantallen; stand van 25 augustus 2003).Ga naar eind9
In 1719 werd herdacht dat honderd jaar geleden Johan van Oldenbarneveld was onthoofd, en dat tweehonderd jaar eerder Luther zijn vijfennegentig stellingen aan de kerkdeur spijkerde, en zo de hervorming veroorzaakte. Zie onder meer: Eeuwgetyde van den heere Johan van Oldenbarnevelt [...] onthooft op het Binnenhof in 'sGravenhage, den 19den mey 1619 (1719; een anoniem gedicht), en: J.H. Manné, Nauwkeurige zo theologise als historise aanmerkingen over het werk der reformatie, en over eenige op desselfs tweede eeuw-feest verhandelde jubel-texten (Haarlem 1719). In 1733 werd het honderdjarig bestaan van de Amsterdamse Illustere School gevierd, en in 1736 dat van de Utrechtse universiteit. Zie onder meer: J.P. d'Orville, Redenvoering van Jacob Filip d'Orville, over het eerste eeuwgety der doorluchtige schoole van Amsterdam (Amsterdam 1733; oorspronkelijk in het Latijn; vertaald door Pieter Vlaming), en: K. Westerbaen Wz, Eeugetyde der Utrechtsche akademie (Utrecht 1736; een gedicht). In 1774/1775 werd het tweede eeuwfeest van Leidens beleg en ontzet en van de stichting van de Leidse universiteit herdacht. Zie onder meer: C. Streso, Kerkreden op het tweede eeuwfeest van Leydens ontzet, uitgesproken in de Pieters Kerk op den iii october mdcclxxiv (Leiden 1774), en: C. van Hoogeveen, Dankoffer ter nagedachtenisse aen het tweede eeuwgetijde der Leydsche hoogeschoole (Leiden 1775; een gedicht). Zoals gezegd komen we na 1700 de term ‘achttiende eeuw’ pas in de tweede helft van de eeuw weer op Nederlandse titelbladen tegen. Daarvoor vinden we slechts enige Franstalige boeken: Guillaume de Lamberty, Memoires pour servir a l'historie du xviii siecle, contenant [...] documens authentiques concernantes affaires d'etat (Den Haag 1724-1731 en 1731-1732) en het tijdschrift: Le journal universel, ou Mémoires pour servir à l'histoire civile [...] du xviii. siécle (Den Haag 1743-1745). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J.F. d'Orville, Redenvoering, Amsterdam 1733. (Den Haag, kb, 502 A 268)
IJ. van Hamelsveld, De zedelijke toestand, Amsterdam 1791. (Den Haag, kb, 226 M 3)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nederlandstalige titels in de stcn vormen een bonte verzameling, waarvan de onderdelen slechts de woorden ‘achttiende eeuw’ gemeen hebben, maar ze geeft juist daardoor een helder beeld over wat de achttiende-eeuwer bezighield betreffende zijn eigen juist ontdekte eeuw (zie het kader op pagina 30). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitEen goed slotwoord wordt geacht al het voorafgaande in een ruimer perspectief te plaatsen, ofwel: te relativeren. Dat is in dit geval niet moeilijk. Een ‘achttiende eeuw’ is een volstrekt willekeurig begrip, afhankelijk van een jaartelling en een behoefte aan een mathematische in plaats van een inhoudelijk relevante en historisch verantwoorde periodisering. Een jaartelling is verbonden aan een cultuur. Joden, mohammedanen of Chinezen zegt onze achttiende eeuw niets. En zelfs in onze cultuur begon het begrip ‘zoveelste eeuw’ pas in de achttiende eeuw te leven. Maar inmiddels is het een begrip waarmee wij zijn opgegroeid. Zo werkt nu eenmaal de eigen cultuur: ‘spreekt vanzelf’, ‘altijd zo geweest’, ‘onvoorstelbaar dat het anders zou kunnen zijn’ - totdat iemand uit nieuwsgierigheid iets vanzelfsprekends als de woorden ‘achttiende eeuw’ eens opzoekt in de stcn. Dan komen de vragen, eerst over die achttiende eeuw (waarom werd zo'n begrip juist toen geïntroduceerd?), maar uiteindelijk ook over onszelf (waarom accepteren we zo'n begrip zo gedachteloos?). Die vragen kunnen worden gesteld, maar hoewel het antwoord niet kan worden gegeven, ligt het materiaal voor de Nederlandse achttiende eeuw nu wel voor het grijpen. Dankzij de stcn voor de achttiende eeuw. |
|